ECLI:NL:GHARL:2018:10059

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 november 2018
Publicatiedatum
20 november 2018
Zaaknummer
200.246.175
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de Jeugdwet

In deze zaak gaat het om de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, [het kind], die door de kinderrechter van de rechtbank Midden-Nederland op 30 mei 2018 is verleend. De vader van [het kind] is in hoger beroep gegaan tegen deze beschikking, waarin de kinderrechter toestemming heeft gegeven aan de William Schrikker Stichting om [het kind] uit huis te plaatsen. De vader verzoekt het hof om de beschikking van de kinderrechter te vernietigen en [het kind] bij hem thuis te laten wonen.

De procedure bij het hof laat zien dat de vader en de moeder van [het kind] niet aanwezig waren op de zitting, maar vertegenwoordigd werden door hun advocaten. De William Schrikker Stichting, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de vader. Het hof heeft de relevante stukken in het dossier bekeken, waaronder het beroepschrift en de verweerschriften.

Het hof oordeelt dat de kinderrechter terecht heeft besloten tot uithuisplaatsing van [het kind]. De vader is op dit moment niet in staat om de benodigde veiligheid en structuur te bieden die [het kind] nodig heeft. Er zijn zorgen over de communicatie tussen de ouders en de impact daarvan op [het kind]. Het hof concludeert dat het in het belang van [het kind] is om in een gezinshuis te blijven wonen, waar hij de nodige ondersteuning en stabiliteit kan krijgen. De beschikking van de kinderrechter wordt dan ook bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.246.175
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 459888)
beschikking van 20 november 2018
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [plaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. R. Dijkstra te Doorn,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de
William Schrikker Stichting,
en
[verweerster] ,
wonende te [plaats] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.G.M. ter Avest.

1.De procedure bij de rechtbank

In de beschikking van de kinderrechter, rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 30 mei 2018 staat wat er in de procedure bij de rechtbank allemaal is gebeurd.
De kinderrechter heeft in die beschikking de ondertoezichtstelling van [het kind] verlengd tot
3 juni 2019 en aan de William Schrikker Stichting weer toestemming gegeven [het kind] uit huis te plaatsen en hem in eerst in [locatie] te [vestigingsplaats] en daarna in een gezinshuis te laten wonen tot 3 juni 2019.

2.De procedure bij het hof

2.1
In het dossier van het hof zitten de volgende stukken:
  • het beroepschrift met bijlagen, ontvangen op 29 augustus 2018;
  • het verweerschrift met bijlagen van de GI;
  • het verweerschrift van de moeder;
  • een faxbericht van de William Schrikker Stichting met bijlagen, ontvangen op 18 oktober 2018;
  • een journaalbericht van mr. Ter Avest van 25 oktober 2018 waarin zij vertelt dat de moeder niet op de zitting zal verschijnen.
2.2
[het kind] heeft in zijn brief van 29 oktober 2018 opgeschreven wat hij vindt van de uithuisplaatsing.
2.3
De zitting was op 1 november 2018. De vader en de moeder zijn niet aanwezig geweest en werden vertegenwoordigd door hun advocaten. Namens de William Schrikker Stichting was de gezinsvoogd aanwezig, [gezinsvoogd] . De raad had voor de zitting al aan het hof doorgegeven niet naar de zitting te komen.

3.De voorgeschiedenis

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [het kind] , geboren op [geboortedatum] 2006 te [plaats] . De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [het kind] .
3.2
Bij de beschikking van 27 april 2007 heeft de kinderrechter in de rechtbank Utrecht [het kind] onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd.
3.3
In de beschikking van 3 april 2017 heeft de kinderrechter de William Schrikker Stichting gemachtigd [het kind] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg, met ingang van 3 april 2017 tot uiterlijk 3 juni 2017.
3.4
Op 30 mei 2017 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [het kind] voor de duur van een jaar verlengd tot 3 juni 2018. Ook heeft de kinderrechter toen de machtiging tot uithuisplaatsing van [het kind] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van zes maanden verlengd, te weten tot uiterlijk 3 december 2017 en bepaald dat de beslissing direct mocht worden uitgevoerd. De beslissing over de andere zes maanden van de uithuisplaatsing die de William Schrikker Stichting had gevraagd heeft de kinderrechter aangehouden. De kinderrechter had daarbij aan de William Schrikker Stichting gevraagd om uiterlijk op
3 november 2017 per brief informatie te geven over de stand van zaken. De William Schrikker Stichting moest daarbij laten weten wat op dat moment haar standpunt was over de uithuisplaatsing.
3.5
In de beschikking van 7 december 2017 heeft dit hof beslist dat de uitspraak van de kinderrechter van 30 mei 2017 voor wat betreft de verlengde machtiging tot uithuisplaatsing juist is.
3.6
Bij de beschikking van 23 november 2017 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg en een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [het kind] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder met ingang van 23 november 2017 tot 3 juni 2018.
3.7
In de beschikking van 26 april 2018 heeft dit hof beslist dat de uitspraak van de kinderrechter van 23 november 2017 juist is.
3.8
[het kind] verbleef vanaf 27 februari 2017 in een pleeggezin. Vanaf 2 mei 2017 woonde hij in een behandelgroep van [locatie] te [vestigingsplaats]. In juli 2018 is [het kind] in een gezinshuis te [plaats] gaan wonen.

4.Waar het nu over gaat

4.1
De vader is het niet eens met de beschikking van de kinderrechter van 30 mei 2018 om [het kind] in een behandelgroep of gezinshuis te laten wonen. Hij heeft hoger beroep ingesteld en verzoekt de beschikking van 30 mei 2018 te vernietigen. Hij wil dat [het kind] binnen een maand na de beschikking van dit hof bij hem thuis mag gaan wonen.
4.2
De William Schrikker Stichting is het niet eens met de vader en vraagt het hof de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep of om het verzoek van de vader af te wijzen en de beschikking van de kinderrechter van 30 mei 2018 te bekrachtigen.

5.De redenen voor de beslissing

5.1
In artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek staat het volgende:
Indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid, kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen”.Dit betekent dat de William Schrikker Stichting aan de kinderrechter kan vragen of zij [het kind] uit huis mag plaatsen. De kinderrechter kan dit alleen toewijzen als dit voor de verzorging en opvoeding van [het kind] noodzakelijk is. Ook kan de kinderrechter zo’n verzoek toewijzen als dit nodig is voor onderzoek naar hoe het geestelijk of lichamelijk met [het kind] gaat. De William Schrikker Stichting mag aan de kinderrechter vragen of de termijn van de uithuisplaatsing verlengd mag worden met een jaar (artikel 1:265c lid 2 Burgerlijk Wetboek).
5.2
Het hof vindt dat de kinderrechter een goede beslissing heeft genomen en dat het voor de verzorging en opvoeding van [het kind] noodzakelijk was en is om hem niet thuis te laten wonen maar uit huis te plaatsen in [locatie] en daarna in een gezinshuis. De vader wil graag voor [het kind] zorgen. Toch is het hof van oordeel dat hij op dit moment niet in staat is om [het kind] genoeg veiligheid en geborgenheid te bieden in zijn dagelijkse verzorging en opvoeding. De vader en de moeder zijn al jaren onvoldoende in staat zelfstandig met elkaar te praten en afspraken te maken over [het kind] . Dit is heel onrustig voor [het kind] en hij krijgt hierdoor het gevoel dat hij moet kiezen tussen zijn ouders. Het hof is van oordeel dat [het kind] die keuze niet zou hoeven maken. [het kind] heeft daar veel last van. Dat heet een loyaliteitsprobleem. Daarnaast blijkt uit onderzoek dat [het kind] een kwetsbare jongen is. Hij heeft veel behoefte aan duidelijkheid en voorspelbaarheid en dat krijgt hij in de behandelgroep en in het gezinshuis.
5.3
De gezinsvoogd heeft tijdens de zitting verteld dat het op dit moment goed gaat met [het kind] . Hij zit op zijn plek in het gezinshuis en heeft het daar naar zijn zin. Hij is op dezelfde school gebleven en daar gaat hij met de taxi naar toe. Op dit moment is er wel omgang tussen de moeder en [het kind] , maar niet tussen de vader en [het kind] omdat de vader niet bereikbaar is voor overleg met de gezinsvoogd van de William Schrikker Stichting.
5.4
De vader heeft de wens uitgesproken dat [het kind] bij hem komt wonen. Verder geeft de vader aan dat hij nu zal meewerken en afspraken zal nakomen. Het hof leest in het dossier dat de vader niet reageerde op brieven en niet per telefoon bereikbaar was. Zelfs is de politie bij hem langs gegaan om te kijken of het goed met hem ging. In het verleden kreeg de vader regelmatig ruzie met hulpverleners, waarna hij de samenwerking met hen verbrak en de hulpverlening voor [het kind] daardoor stopte. Het is voor [het kind] heel belangrijk dat hij veiligheid en structuur heeft. Het is voor [het kind] ook nodig dat hij de benodigde hulp krijgt, zeker nu pas is gebleken dat er mogelijk sprake is van seksueel misbruik in het verleden. Hiervoor is overleg met instanties nodig. Hoewel de vader zegt dat hij nu wel mee zal werken met de instanties, is voor het hof niet zeker dat dit ook zal gaan gebeuren. Ook zou [het kind] nog steeds te maken hebben met de strijd tussen zijn ouders als hij bij de vader zou wonen. Dat is niet in het belang van [het kind] . Het hof acht de uithuisplaatsing van [het kind] nodig zodat hij zich in het gezinshuis verder positief kan ontwikkelen en de benodigde structuur, veiligheid en hulpverlening krijgt.

6.Slotsom

Het hof zal de beschikking van de kinderrechter van 30 mei 2018 bekrachtigen en dus het verzoek van de vader afwijzen

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 30 mei 2018.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J. Stolwerk, R. Feunekes en H. Phaff, bijgestaan door mr. I.T.M.W. Smulders-Jacobs als griffier, en is op 20 november 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.