In deze zaak gaat het om de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, [het kind], die door de kinderrechter van de rechtbank Midden-Nederland op 30 mei 2018 is verleend. De vader van [het kind] is in hoger beroep gegaan tegen deze beschikking, waarin de kinderrechter toestemming heeft gegeven aan de William Schrikker Stichting om [het kind] uit huis te plaatsen. De vader verzoekt het hof om de beschikking van de kinderrechter te vernietigen en [het kind] bij hem thuis te laten wonen.
De procedure bij het hof laat zien dat de vader en de moeder van [het kind] niet aanwezig waren op de zitting, maar vertegenwoordigd werden door hun advocaten. De William Schrikker Stichting, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de vader. Het hof heeft de relevante stukken in het dossier bekeken, waaronder het beroepschrift en de verweerschriften.
Het hof oordeelt dat de kinderrechter terecht heeft besloten tot uithuisplaatsing van [het kind]. De vader is op dit moment niet in staat om de benodigde veiligheid en structuur te bieden die [het kind] nodig heeft. Er zijn zorgen over de communicatie tussen de ouders en de impact daarvan op [het kind]. Het hof concludeert dat het in het belang van [het kind] is om in een gezinshuis te blijven wonen, waar hij de nodige ondersteuning en stabiliteit kan krijgen. De beschikking van de kinderrechter wordt dan ook bekrachtigd.