ECLI:NL:GHARL:2018:10001

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 november 2018
Publicatiedatum
19 november 2018
Zaaknummer
200.245.095/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontzegging van het recht op omgang na echtscheiding en de gevolgen voor de kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de ontzegging van het recht op omgang van de man met zijn kinderen na de echtscheiding. De man en de vrouw zijn in 1998 gehuwd en hebben drie minderjarige kinderen. De echtscheiding werd uitgesproken op 29 november 2017. De vrouw heeft in de echtscheidingsprocedure verzocht om de man het recht op omgang met de kinderen te ontzeggen, wat door de rechtbank is toegewezen. De man heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen in een onveilige opvoedomgeving zijn opgegroeid, waarin sprake was van fysiek en emotioneel geweld door de man. De kinderen hebben angst voor hun vader en hebben dit bevestigd in gesprekken met hulpverleners. Het hof heeft de verklaringen van de vrouw en de kinderen als consistent en gedetailleerd beoordeeld, en heeft geconcludeerd dat de man een structureel onveilige thuissituatie heeft gecreëerd. De man ontkent de beschuldigingen en stelt dat er geen onveilige situatie was.

Het hof heeft het advies van de raad voor de kinderbescherming gevolgd en de man het recht op omgang met de kinderen ontzegd. Het hof heeft geoordeeld dat omgang met de man in strijd is met de zwaarwegende belangen van de kinderen, die sinds het verbreken van het contact met hun vader tot rust zijn gekomen. De beslissing van de rechtbank is bekrachtigd, en het hof heeft geen informatieplicht opgelegd aan de vrouw, omdat dit zou leiden tot meer angst en onrust bij de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.245.095/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/154982 / FA RK 17-684)
beschikking van 15 november 2018
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. L.M. Ligtvoet-van Tuijn te Dokkum,
en
[verweerster],
wonende te [B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. L. Hoekstra te Heerenveen.

1.1. Het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 6 juni 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 31 augustus 2018;
- het verweerschrift;
- een journaalbericht van mr. Ligtvoet-van Tuijn van 3 september 2018 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Ligtvoet-van Tuijn van 6 september 2018 met productie(s).
2.2
Op 31 oktober 2018 is de na te noemen minderjarige [de minderjarige1] voorafgaand aan de zitting gehoord door een raadsheer-commissaris.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 31 oktober 2018 plaatsgevonden, gelijktijdig met de behandeling in de zaken met zaaknummers 200.235.223/01 (betreffende ouderlijk gezag) en 200.235.224/01 (betreffende de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van partijen). Partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Mr. Hoekstra werd vergezeld van een stagiaire. Ten behoeve van de man was tevens de heer [C] aanwezig, beëdigd tolk in het Koerdisch (Sorani), Wbtv-nummer [00000] . Namens de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad) was mevrouw [D] aanwezig.

3.De feiten

3.1
De man en de vrouw zijn [in] 1998 met elkaar gehuwd. Bij beschikking van de rechtbank van 29 november 2017, verbeterd bij beschikking van 14 maart 2018, is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Het huwelijk van partijen is [in] 2018 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2001 (verder te noemen: [de minderjarige1] );
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2007 (verder te noemen: [de minderjarige2] );
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2008 (verder te noemen: [de minderjarige3] );
en hebben daarnaast nog een meerderjarige zoon [E] .
3.3
Bij de verbeterde beschikking van 29 november 2017 is de vrouw alleen met het gezag over [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] (verder ook te noemen: de kinderen) belast. Deze beschikking is bekrachtigd bij beschikking van dit hof van heden in de zaak met zaaknummer 200.235.223/01. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw.
3.4
De vrouw heeft, voor zover hier van belang, als nevenverzoek in de echtscheidingsprocedure aan de rechtbank verzocht om op grond van artikel 1:253a lid 2 Burgerlijk Wetboek te bepalen dat aan de man gedurende een door de rechtbank te bepalen tijd de uitoefening van het recht op omgang wordt ontzegd.
3.5
De man heeft daartegen verweer gevoerd en de rechtbank verzocht om de raad voor de kinderbescherming te verzoeken een onderzoek te verrichten naar de vraag welke omgangsregeling het meest recht doet aan het belang van de kinderen. Op 27 september 2017 heeft de man aanvullend verzocht om een omgangsregeling en een informatieregeling vast te stellen.
3.6
Bij de verbeterde beschikking van 29 november 2017 heeft de rechtbank de beslissing aangehouden in afwachting van de resultaten van het bij die beschikking gelaste raadsonderzoek.
3.7
Bij de - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - bestreden beschikking heeft de rechtbank de man het recht op omgang met de kinderen ontzegd en het meer of anders verzochte afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in deze zaak in geschil de ontzegging van het recht op omgang van de man met [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] (verder gezamenlijk ook te noemen: de kinderen) en de informatieplicht.
4.2
De man is met vijf grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen.
De man verzoekt het hof, na wijziging ter zitting, primair de bestreden beschikking te vernietigen voor zover hem daarbij het recht op omgang met de kinderen is ontzegd, het inleidend verzoek van de vrouw daartoe alsnog af te wijzen en te bepalen dat er via [F] begeleide omgang wordt opgestart. Subsidiair verzoekt de man om te bepalen dat er via [F] begeleide omgang wordt opgestart en de beslissing aan te houden in afwachting van het verloop daarvan. De man verzoekt verder om te bepalen dat de vrouw aan de man in het kader van een informatieregeling eenmaal per kwartaal informatie zal verschaffen over gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van de kinderen, waarbij minstens melding wordt gemaakt van de volgende zaken, voor zover deze zich voordoen: het welzijn, de algemene ontwikkeling, gezondheid, schoolprestaties, sportieve activiteiten en de vrijetijdsbesteding van de kinderen en dat zij hem één maal per jaar een recente, goed gelijkende foto van de kinderen zal zenden.
4.3
De vrouw heeft verweer gevoerd en het hof verzocht de man niet te ontvangen in zijn hoger beroep dan wel hem dit te ontzeggen, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissingOntzegging omgang

5.1
Een kind heeft recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Dit recht wordt, wat betreft de niet met het gezag belaste ouder en degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, gewaarborgd door artikel 1:377a lid 1 BW, artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), artikel 9 lid 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) en artikel 24 lid 3 Handvest van de grondrechten van de EU.
5.2
De rechter kan de niet met het gezag belaste ouder het recht op omgang met het kind uitsluitend ontzeggen op de in artikel 1:377a lid 3 BW limitatief opgesomde gronden, te weten indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van
het kind, of
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang
met zijn ouder heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.3
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting komt naar voren dat de kinderen in een zeer onveilige opvoedomgeving zijn opgegroeid, waarin sprake was van fysiek en emotioneel geweld door de man. Nadat de situatie in maart 2017 is geëscaleerd, en de vrouw met de kinderen bij de man is weg gegaan, hebben de kinderen gesprekken met [G] gevoerd. In die gesprekken hebben zij naar voren gebracht dat de man alles binnen het gezin bepaalde. De kinderen waren bang om iets fout te doen, omdat de man dan erg boos kon worden. Ook werden zij door de man gekleineerd. Volgens de kinderen mishandelde de man de vrouw en heeft hij ook gedreigd dat hij een pistool heeft en "aan 14 kogels genoeg heeft". [G] heeft in zijn rapport van 21 april 2017 geconcludeerd dat het vermoeden van kindermishandeling is bevestigd. Er is volgens [G] langdurig en stelselmatig sprake geweest van onderdrukking van de kinderen en de vrouw. De vrouw heeft de kinderen daarin niet voldoende kunnen beschermen. In de gesprekken die in het kader van het raadsonderzoek met de kinderen zijn gevoerd, hebben de kinderen dit zorgelijke beeld opnieuw bevestigd. De kinderen benoemden alle drie agressief gedrag van de man. Zo vertelde [de minderjarige3] dat hij een keer een klap van de man heeft gehad toen hij naar de winkel was geweest terwijl dat niet mocht, vertelde [de minderjarige2] dat de man vaak in het Irakees zei dat als de kinderen iets verkeerd zouden doen "hun koppen eraf zouden gaan" en vertelde [de minderjarige1] dat de man haar een keer in het gezicht heeft geslagen. [de minderjarige1] heeft ook in het kindgesprek bij het hof voorbeelden genoemd van situaties waarin sprake was van agressief gedrag en een controlerende houding van de man. De ruzies tussen de man en de vrouw waren volgens [de minderjarige1] soms zo ernstig dat zij dan kleding inpakte voor alle gezinsleden, zodat ze zouden kunnen vluchten.
5.4
Het hof is van oordeel dat, hoewel de man het beeld dat de vrouw en de kinderen hebben geschetst ontkent, op grond van de stukken uit het dossier en de consistente, gedetailleerde verklaringen van de vrouw en de kinderen, voldoende vast is komen te staan dat sprake is geweest van een structureel zeer onveilige thuissituatie als gevolg van het handelen van de man. De man is ook strafrechtelijk veroordeeld voor huiselijk geweld, zij het dat tegen deze veroordeling nog een cassatieberoep loopt. Anders dan de man stelt kan in een eventueel cultuurverschil geen rechtvaardiging worden gevonden voor het handelen zoals hiervoor omschreven, en ook het feit dat de man epilepsie heeft en medicatie gebruikt die volgens hem van negatieve invloed is op zijn gedrag, rechtvaardigt dit geenszins.
5.5
Gebleken is dat bij zowel de vrouw als de kinderen sprake is van een diepgewortelde angst voor de man. Het hof acht het evenals de raad zorgelijk dat de man deze gevoelens van de vrouw en de kinderen niet erkent. Ter zitting heeft de man gesteld dat de vrouw en de kinderen nooit bang voor hem zijn geweest. De kinderen zouden dit volgens de man alleen zeggen omdat hun moeder dat wil. Uit de overgelegde stukken, waaronder ook het verslag van de gezinshulpverlener van [H] van oktober 2018, blijkt echter wel degelijk dat bij de vrouw en de kinderen sprake is van angsten voor de man. Voor [de minderjarige2] en [de minderjarige1] zal hiervoor volgens de advocaat van de vrouw op korte termijn hulpverlening worden opgestart. Bij [de minderjarige3] is (evenals bij de vrouw) een posttraumatische stressstoornis gediagnosticeerd, waarvoor hij psychomotore therapie krijgt. [de minderjarige3] zal starten met eye movement desensitization and reprocessing (EMDR) zodra de vrouw haar EMDR-behandeling heeft afgerond en [de minderjarige3] daarin kan ondersteunen. Binnen zijn behandeling zijn woede en angst bij [de minderjarige3] zichtbaar en hij heeft benoemd dat hij bang is voor de man. Ook [de minderjarige1] heeft in het kindgesprek aangegeven dat zij nog altijd erg bang is voor de man. Als ze de man onverwacht ergens tegenkomt, begint ze te trillen. Voorafgaand aan de zitting (na het kindgesprek) is [de minderjarige1] de man tegengekomen in de wachtruimte bij het hof en zij is daar volgens de advocaat van de vrouw zo overstuur van geraakt dat de advocaat van de vrouw haar huilend naar buiten heeft moeten begeleiden. Het hof is gelet op dit alles van oordeel dat niet vol valt te houden dat de vrouw en de kinderen niet bang zouden zijn voor de man.
5.6
Het hof onderschrijft het advies van de raad om de man het recht op omgang met de kinderen te ontzeggen. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de kinderen baat hebben bij de hulpverlening die voor hen is of zal worden opgestart en dat het, gelet ook op de verklaringen van de gezinshulpverleenster, aannemelijk is dat het hervatten van omgang met de man deze behandeling in de weg zal staan. Vast staat dat de kinderen sinds zij geen contact meer hebben met de man (op dit moment ruim anderhalf jaar) tot rust zijn gekomen en de ruimte ervaren om hun leven opnieuw vorm te geven, waarbij een aantal positieve stappen zijn gezet. Daar komt bij dat het hof bij de man geen bereidheid ervaart om te veranderen. Zoals hiervoor overwogen erkent hij niet dat de vrouw en de kinderen bang voor hem zijn en in zijn beleving is ook geen sprake geweest van een onveilige thuissituatie. Hij stelt juist altijd goed voor zijn gezin te hebben gezorgd. Het hof is gelet op al het vorenstaande van oordeel dat omgang van de kinderen met de man in strijd met zwaarwegende belangen van de kinderen moet worden geacht, temeer omdat de kinderen er blijk van geven ernstige bezwaren tegen omgang met de man te hebben. Ook van begeleide omgang kan geen sprake zijn, zodat er geen aanleiding bestaat om de zaak aan te houden, zoals door de man verzocht.
5.7
De man heeft zich nog op het standpunt gesteld dat ten onrechte geen ondertoezichtstelling is uitgesproken alvorens tot ontzegging van de omgang is overgegaan. Het hof is echter met de raad van oordeel dat de maatregel van ondertoezichtstelling in deze situatie niet passend is. Er bestaat, mede gelet op de hulpverlening waar de vrouw ten volle aan meewerkt, geen aanleiding voor het uitspreken van een ondertoezichtstelling. Bovendien kan een rechter die in een situatie als deze niet ambtshalve uitspreken en ligt er geen verzoek tot ondertoezichtstelling voor.
5.8
Voor zover de man van mening is dat het hof onvoldoende over zijn geestelijke toestand is geïnformeerd, had het op zijn weg gelegen om daarover zelf nadere informatie in het geding te brengen.
5.9
De stelling van de man dat er een zwaardere motiveringsplicht op de rechtbank zou rusten omdat er al meer dan een jaar geen omgang tussen hem en de kinderen heeft plaatsgevonden vindt naar het oordeel van het hof geen steun in het recht.
5.1
Ten overvloede overweegt het hof nog als volgt. [de minderjarige1] heeft in het kindgesprek naar voren gebracht dat zij en haar broers en zus de man ondanks het strafrechtelijke contactverbod nog altijd met enige regelmaat onverwacht tegenkomen in [B] en dat dit bij hen elke keer tot hevige onrust leidt. [de minderjarige1] zegt dat zij de man twee weken voor het kindgesprek nog tegen kwam in het centrum van [B] en dat zij toen, conform de afspraak die daarover is gemaakt, de politie heeft gebeld. De man heeft ter zitting gesteld dat hij nog regelmatig in [B] moet zijn voor bezoeken aan zijn huisarts en apotheek en dat daarbij niet valt uit te sluiten dat hij de kinderen tegenkomt. Dat is volgens de man dan toeval. Hoewel de man heeft aangegeven dat hij bij zijn huisarts in [B] wil blijven, geeft het hof de man toch nadrukkelijk in overweging om een nieuwe huisarts te zoeken in zijn woonplaats [A] , dit om toevallige ontmoetingen met zijn kinderen in het belang van de kinderen te voorkomen. Het is van belang dat de man de kinderen daadwerkelijk de rust en ruimte gunt die zij nodig hebben om het verleden te kunnen verwerken en te bouwen aan hun toekomst. Het ligt daarbij op zijn weg om zelf de daarvoor benodigde hulpverlening in te schakelen.
De informatieregeling
5.11
Op grond van artikel 1:377b lid 1 BW is de ouder die met het gezag is belast gehouden de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen over belangrijke aangelegenheden met betrekking tot de minderjarige. Op verzoek van een ouder kan de rechter ter zake een regeling vaststellen. Indien het belang van de minderjarige dit vereist kan de rechter, op verzoek of ambtshalve, bepalen dat het eerste lid buiten toepassing blijft.
5.12
Het hof onderschrijft het advies van de raad om aan de vrouw in het belang van de kinderen geen informatieplicht op te leggen. Het hof is met de raad van oordeel dat de huidige situatie, waarin de vrouw en de kinderen stabiliteit en relatieve rust ervaren, in stand moet worden gehouden. Een informatieplicht zal bij de vrouw en de kinderen leiden tot meer angst en onrust en het hof acht een informatieplicht om die reden niet in het belang van de kinderen. Het hof neemt bij dit oordeel ook in aanmerking dat [de minderjarige1] zich in het kindgesprek uitdrukkelijk heeft verzet tegen het opleggen van een informatieplicht en in dat verband ook naar voren heeft gebracht dat de man toen hij nog bij het gezin woonde ook nooit geïnteresseerd was in zaken die de kinderen aangingen, zoals rapporten. Nu de raad het risico bovendien reëel heeft geacht dat de man de verkregen informatie zal gebruiken om weer in contact te komen met de vrouw en de kinderen, acht het hof het ook om die reden niet in het belang van de kinderen om een informatieplicht op te leggen.
5.13
Gelet op al het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van
6 juni 2018;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, J.D.S.L. Bosch en
F. Kleefmann, bijgestaan door mr. L.S. Veldmans als griffier, en is op 15 november 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.