ECLI:NL:GHARL:2017:9993

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 november 2017
Publicatiedatum
15 november 2017
Zaaknummer
200.220.854/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van instantie wegens niet-betaling griffierecht in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep. De zaak betreft een geschil tussen [appellante], vertegenwoordigd door mr. H. Dontje, en [geïntimeerde], vertegenwoordigd door mr. E.T. van Dalen. In eerste aanleg heeft de rechtbank Noord-Nederland, afdeling privaatrecht, op 23 november 2016, 29 maart 2017 en 5 juli 2017 vonnissen gewezen.

[Appellante] heeft op 4 augustus 2017 hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen van 29 maart 2017 en 5 juli 2017. Het griffierecht van € 313,- diende uiterlijk op 12 september 2017 te worden betaald, maar [appellante] heeft dit niet gedaan. Het hof heeft [appellante] de gelegenheid gegeven om zich uit te laten over de toepassing van de hardheidsclausule, maar zij heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.

Het hof heeft geoordeeld dat, ingevolge artikel 127a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), de gedaagde van de instantie dient te worden ontslagen indien de eisende partij het griffierecht niet tijdig heeft voldaan. Aangezien [appellante] geen omstandigheden heeft aangedragen die aanleiding zouden geven om de hardheidsclausule toe te passen, heeft het hof besloten om [geïntimeerde] van de instantie te ontslaan en [appellante] in de proceskosten te veroordelen. De kosten zijn vastgesteld op € 716,- aan verschotten en € 447,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.220.854/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/115992 / HA ZA 16-179)
arrest van 14 november 2017 in de zaak van:
[appellante],
wonende te [A] ,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. H. Dontje, kantoorhoudend te Emmen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [B] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. E.T. van Dalen, kantoorhoudend te Groningen.

1.Het geding in eerste instantie

1.1
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van 23 november 2016, 29 maart 2017 en 5 juli 2017 van de rechtbank Noord-Nederland, afdeling privaatrecht, locatie Assen (hierna: de rechtbank).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij exploot van 4 augustus 2017 is door [appellante] hoger beroep ingesteld van de vonnissen van 29 maart 2017 en 5 juli 2017 met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 15 augustus 2017.
2.2
Het door [appellante] verschuldigde griffierecht (van € 313,- na vermindering) diende uiterlijk op 12 september 2017 te worden betaald. [appellante] heeft het griffierecht niet voldaan.
2.3
Aan [appellante] is, conform art. 2.3.2 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven (Lpr), gelegenheid gegeven om zich bij akte uit te laten over de toepassing van de in art. 127a lid 3 Rv neergelegde hardheidsclausule. [appellante] heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
2.4
[geïntimeerde] heeft op de rol laten weten dat hij geen gebruik wenst te maken van de mogelijkheid om incidenteel appel in te stellen.
2.5
De zaak is naar de rol verwezen voor arrest, waartoe [geïntimeerde] de stukken heeft overgelegd.

3.De beoordeling

3.1
Ingevolge art. 127a lid 2 Rv, in samenhang met art. 353 Rv, ontslaat de rechter de gedaagde van de instantie indien de eisende partij het griffierecht niet (of niet tijdig) heeft voldaan, met veroordeling van de eisende partij in de kosten. Op grond van art. 127a lid 3 Rv laat de rechter toepassing van het tweede lid geheel of ten dele buiten toepassing indien hij van oordeel is dat de toepassing van die bepaling, gelet op het belang van één of meer van de partijen bij toegang tot de rechter, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
3.2
[appellante] heeft zich niet uitgelaten over het niet betalen van het griffierecht. Bij het hof zijn hierdoor geen omstandigheden bekend die met toepassing van de in art. 127a
lid 3 Rv neergelegde hardheidsclausule mogelijk tot het geheel of gedeeltelijk buiten toepassing laten van art. 127a lid 2 Rv aanleiding hadden kunnen geven.
3.3
Met toepassing van art. 127a lid 2 Rv zal [geïntimeerde] dan ook van de instantie worden ontslagen en zal [appellante] worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep, welke kosten aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan dit arrest worden vastgesteld op € 716,- aan verschotten en op € 447,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat (½ punt in tarief II).

4.De beslissing

Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
ontslaat [geïntimeerde] van instantie (de procedure in hoger beroep);
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep en stelt die kosten aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan dit arrest vast op € 716,- aan verschotten en op € 447,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. M.W. Zandbergen en mr. B.J.H. Hofstee, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 14 november 2017.