ECLI:NL:GHARL:2017:998

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 februari 2017
Publicatiedatum
9 februari 2017
Zaaknummer
200.197.021
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van een koopovereenkomst van een auto en terugbetaling van de koopsom door de verkoper na verkoop aan een derde

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de ontbinding van een koopovereenkomst tussen een appellant en een besloten vennootschap. De appellant had in maart 2015 een gebruikte Cadillac gekocht en hiervoor een aanbetaling van € 2.000,- gedaan. De appellant heeft de auto echter niet afgenomen, omdat hij van mening was dat de auto gebreken vertoonde die hij niet hoefde te verwachten. Na het vonnis van de kantonrechter, die de vorderingen van de appellant had afgewezen, heeft de appellant hoger beroep ingesteld. Het hof heeft vastgesteld dat de verkoper, de geïntimeerde, niet meer in staat was om de auto te leveren, omdat deze inmiddels aan een derde was verkocht. Het hof oordeelde dat de appellant zich op goede gronden op ontbinding van de koopovereenkomst kon beroepen. De geïntimeerde heeft zich niet verweerd tegen deze grondslag van ontbinding. Het hof heeft de vorderingen van de appellant toegewezen, waaronder de terugbetaling van de aanbetaling en een schadevergoeding. Het hof heeft het bestreden vonnis van de kantonrechter vernietigd en de geïntimeerde veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.197.021
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht 4453030)
arrest van 14 februari 2017
inzake
[appellant]
wonend te [plaatsnaam] ( [landnaam] ),
in eerste aanleg: eiser,
in hoger beroep: appellant,
hierna: [appellant]
advocaat: mr. Y. Kunze,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[geïntimeerde],
gevestigd te [plaatsnaam] ,
in eerste aanleg: gedaagde,
in hoger beroep: geïntimeerde,
hierna: [geïntimeerde] ,
in hoger beroep niet verschenen.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van de kantonrechter (rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht) van 9 maart 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van 8 juni 2016;
  • de verstekverlening jegens [geïntimeerde] ;
  • het exploot van betekening van 28 oktober 2016, met de memorie van grieven tevens houdende vermeerdering van eis.
2.2
Vervolgens heeft [appellant] de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

3.1
Voor de vaststaande feiten verwijst het hof naar de feiten zoals die door de kantonrechter in het bestreden vonnis zijn vastgesteld onder 2.1 tot en met 2.5. Ook het hof gaat van deze feiten uit. Daarnaast zijn de volgende feiten komen vast te staan.
3.2
Na het vonnis van de kantonrechter heeft [appellant] [geïntimeerde] verzocht om de Cadillac alsnog te leveren. [geïntimeerde] is daartoe niet in staat gebleken; de Cadillac is inmiddels verkocht en geleverd aan een derde.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1
De Nederlandse rechter is op grond van artikel 18 lid 1 EEX-Verordening II (
Brussel I bis-Verordening) bevoegd van deze zaak kennis te nemen. Bovendien is [geïntimeerde] in eerste aanleg verschenen zonder de bevoegdheid van de Nederlandse rechter te betwisten zodat de Nederlandse rechter ook op grond van artikel 26 lid 1 EEX-Verordening II rechtsmacht toekomt. De kantonrechter heeft verder terecht geoordeeld dat het geschil naar Nederlands recht dient te worden beoordeeld. Partijen hebben stilzwijgend voor toepassing van het Nederlandse recht gekozen.
4.2
Het gaat in deze zaak – zakelijk samengevat – om het volgende. [appellant] heeft in maart 2015 van [geïntimeerde] een gebruikte Cadillac gekocht. [appellant] heeft daarvoor een aanbetaling gedaan van € 2.000,-. [appellant] heeft de Cadillac niet afgenomen omdat deze volgens hem gebreken vertoonde die hij niet hoefde te verwachten. [appellant] heeft een buitengerechtelijke ontbindingsverklaring uitgebracht en teruggave van de aanbetaling gevorderd. De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellant] , die in de kern alle neerkomen op teruggave van de aanbetaling, afgewezen omdat naar het oordeel van de kantonrechter - kort gezegd - geen sprake was van een voorwaardelijke overeenkomst en de gebleken tekortkomingen de ontbinding van de overeenkomst niet rechtvaardigden, dan wel dat [appellant] terzake niet aan zijn stelplicht heeft voldaan. [appellant] heeft tegen deze beslissing van de kantonrechter vijf grieven gericht en zijn eis gewijzigd. [appellant] vordert in hoger beroep - zakelijk samengevat - dat de koopovereenkomst tussen hem en [geïntimeerde] wordt ontbonden, dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld om het aanbetaalde bedrag van € 2.000,- aan [appellant] terug te betalen en dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld een schadevergoeding van € 114,- aan [appellant] te voldoen, te vermeerderen met rente. Voorts heeft [appellant] gevorderd dat het bestreden vonnis wordt vernietigd en dat zijn vorderingen in eerste aanleg alsnog integraal worden toegewezen, alles met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties. [appellant] heeft de eiswijziging overeenkomstig het bepaalde in artikel 130 lid 3 Rv tijdig bij exploot aan [geïntimeerde] kenbaar gemaakt en het hof acht de eiswijziging niet in strijd met de eisen van een goede procesorde, zodat op de gewijzigde eis recht zal worden gedaan.
4.3
Nu inmiddels vast staat dat [geïntimeerde] niet (meer) in staat is om aan haar leveringsverplichting uit de koopovereenkomst met [appellant] te voldoen, heeft [appellant] zich op goede gronden op ontbinding van de koopovereenkomst beroepen. [geïntimeerde] heeft zich tegen deze grondslag van de ontbinding niet verweerd. Dit betekent ook dat [geïntimeerde] gehouden is om het door [appellant] op de koopsom aanbetaalde bedrag aan [appellant] terug te betalen (artikel 6:271 BW). De daartoe strekkende vorderingen van [appellant] liggen voor toewijzing gereed. De door [appellant] in hoger beroep gevorderde en door [geïntimeerde] niet weersproken schadevergoeding komt het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom ook worden toegewezen. [appellant] heeft geen grief gericht tegen de afwijzing van de door hem in eerste aanleg gevorderde buitengerechtelijke incassokosten. Bovendien heeft [appellant] onvoldoende gesteld om te kunnen concluderen dat sprake is geweest van werkzaamheden die niet vallen onder de verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling reeds een vergoeding inhoudt. Gelet op deze beslissingen behoeven de overige grieven en de vorderingen in eerste aanleg verder geen beoordeling meer.
4.4
De slotsom is dat het bestreden vonnis zal worden vernietigd en dat de in hoger beroep gewijzigde vordering zal worden toegewezen. Waar [appellant] geen ingangsdatum voor de gevorderde wettelijke rente over de hoofdsommen heeft gesteld, zal deze worden toegewezen vanaf veertien dagen na de datum van dit arrest. [geïntimeerde] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten van beide instanties. De proceskosten van de eerste aanleg zullen aan de zijde van [appellant] worden vastgesteld op:
  • explootkosten € 94,19
  • griffierecht
subtotaal verschotten € 315,19
- salaris advocaat € 768,- (2 punten x tarief I).
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellant] zullen worden vastgesteld op:
  • explootkosten € 173,50
  • griffierecht
subtotaal verschotten € 487,50
- salaris advocaat € 632,- (1 punt x appeltarief I),
desgevorderd te vermeerderen met de wettelijke rente en de nakosten.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 9 maart 2016 en opnieuw recht doende:
ontbindt de koopovereenkomst tussen [appellant] en [geïntimeerde] ;
veroordeelt [geïntimeerde] het door [appellant] aanbetaalde bedrag ad € 2.000,- aan [appellant] terug te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening van dit arrest;
veroordeelt [geïntimeerde] een schadevergoeding ad € 114,- aan [appellant] te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening van dit arrest;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [appellant] wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 315,19 voor verschotten en € 768,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 487,50 voor verschotten en op € 632,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] in de nakosten, begroot op € 131,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 68,- in geval [geïntimeerde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. F.J.P. Lock, H. Wammes en J.A.M. van den Berk en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2017.