ECLI:NL:GHARL:2017:9969

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 november 2017
Publicatiedatum
15 november 2017
Zaaknummer
21-002486-15
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling in hoger beroep wegens afpersing bij Albert Heijn te Groningen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vrijspraak in eerste aanleg. De verdachte was eerder vrijgesproken door de rechtbank Noord-Nederland voor de afpersing van een medewerker van Albert Heijn op 11 januari 2014. De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld, waarna het hof de zaak opnieuw heeft onderzocht. Tijdens de zittingen zijn getuigen gehoord en deskundigenrapporten, waaronder dat van bewegingsdeskundige prof. dr. E. Otten, zijn in overweging genomen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, door bedreiging met een vuurwapen, de benadeelde partij heeft gedwongen tot de afgifte van geld en waardebonnen, en dat dit geweld de psychische integriteit van de benadeelde partij ernstig heeft aangetast. Het hof heeft de eerdere vrijspraak vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, met aftrek van voorarrest. Tevens is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen. Het hof heeft de verdachte bevolen tot gevangenneming, gezien zijn strafrechtelijke verleden en de ernst van het feit.

Uitspraak

Afdeling strafrecht

Parketnummer: 21-002486-15
Uitspraak d.d.: 9 november 2017
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 13 april 2015 met parketnummer 18-850043-14 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 16 maart 2016, 21 juli 2016 en 26 oktober 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van voorarrest en tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. Th. Pluijter, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken van hetgeen aan hem is ten laste gelegd en heeft de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – na aanvulling van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 11 januari 2014 te [plaats] , (althans) in de gemeente [plaats] , met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld, [benadeelde partij] , heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld (te weten 1309,58 euro) en/of (een) waardebon(nen), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het (winkel) bedrijf Albert Heijn, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte
en/of
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen in/uit een winkel (gelegen aan of bij de [adres] aldaar) een hoeveelheid geld (te weten 1309,58 euro) en/of (een) waardebon(nen), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het (winkel)bedrijf Albert Heijn, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde partij] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door opzettelijk:
  • zich naar voornoemde winkel te begeven en/of
  • naar een kassa in die winkel te lopen en/of (vervolgens)
  • een (vuur)wapen (althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp) tevoorschijn te halen en/of op die [benadeelde partij] te richten en/of (vervolgens) (daarbij)
  • die [benadeelde partij] (op dreigende toon) de woorden toe te voegen: “Dit is een overval, haal de kassa leeg” en/of “Ik wil het muntgeld niet, geef mij biljetten” en/of "Die kassa ook" daarbij wijzend met zijn (vuur)wapen naar kassa 6 en/of "Heb je niet meer geld", althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking en/of
  • een hoeveelheid bankbiljetten en/of (een) waardebon(nen) vanaf de toonbank te pakken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

De raadsman heeft op de terechtzitting van het hof bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen is ten laste gelegd op gronden zoals weergegeven in zijn pleitnota en de door hem in eerste aanleg overgelegde pleitnota.
Het hof overweegt ten aanzien hiervan als volgt.
Anders dan verdachte en de raadsman is het hof van oordeel dat prof. dr. E. Otten gezien zijn Curriculum Vitae deskundig is op het terrein van de analyse van menselijke bewegingen. Sinds 1984 is hij werkzaam op dit gebied aan de Rijksuniversiteit Groningen en was hij werkzaam als gastonderzoeker op diverse universiteiten in het buitenland. Dat Otten niet is ingeschreven in het Nederlands Register Gerechtelijke Deskundigen (N.R.G.D.) doet hier niet aan af. Zijn deskundigheid ligt immers op een gebied waarvoor dit register nog niet is ontsloten, en een kwaliteitssysteem voor waarborging van ‘ad hoc deskundigen’ (dit zijn deskundigen op een terrein waarvoor geen normering is opgesteld) niet beschikbaar is.
Voor zover door de raadsman (en verdachte) is aangevoerd dat het rapport van Otten niet voor het bewijs mag worden gebruikt, omdat – kort gezegd – de statistische onderbouwing onvoldoende helder is en niet afdoende onderbouwd is, passeert het hof het verweer.
Otten kan, wat er ook zij van de statistische stellingen en aannames in zijn rapport, als biofysicus, bewegingsdeskundige en expert op het gebied van lopen, menselijke bewegingspatronen waarnemen, vergelijken en duiden. Het hof zal voor het bewijs geen gebruik maken van het als uitkomst van het onderzoek gepresenteerde percentage van de kans dat dader en verdachte identiek zijn, maar wel van de waarneming van deze deskundige [1] – zakelijk weergegeven – inhoudende dat de persoon op de beelden van de afpersing bij de Albert Heijn op 11 januari 2014 eenzelfde looppatroon heeft als verdachte, en dat dit looppatroon op zeven van de negen kenmerken afwijkt van het normale looppatroon, alsmede de vaststelling door de deskundige [2] dat een overstrekte rechter knie en een asymmetrische lift staande op het linker been weinig voorkomt, welke twee karakteristieken verdachte in een bijzondere hoek plaatsen van de looppatronen.
Het hof is voor het overige van oordeel dat de gevoerde verweren worden weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het gaat daarbij, naast voornoemde waarneming van bewegingsdeskundige Otten, onder meer om de vaststelling dat DNA-sporen van verdachte zijn op een plastic tas, van welke tas vaststaat dat de afperser die op de plaats van het delict heeft achtergelaten, het daarover opgemaakte NFI-rapport, de verklaring van [benadeelde partij] , welke verklaring in hoge mate steun vindt in hetgeen op de camerabeelden van de afpersing te zien is en het signalement van de afperser zoals dat door [benadeelde partij] is gegeven. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van deze bewijsmiddelen te twijfelen.
Van de uitkomst van het onderzoek door B.E. Francis d.d. 1 december 2014 maakt het hof voor het bewijs geen gebruik, zodat ten aanzien van dit rapport gevoerde verweren onbesproken kunnen blijven.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 11 januari 2014 te [plaats] , in de gemeente [plaats] , met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld, [benadeelde partij] , heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld (te weten 1309,58 euro) toebehorende aan het winkelbedrijf Albert Heijn.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
afpersing.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft op 11 januari 2014 uit oogpunt van eigen financieel gewin de toen zestienjarige [benadeelde partij] , die werkzaam was bij Albert Heijn, gedwongen om een hoeveelheid geld uit twee kassa’s van die Albert Heijn af te geven. Verdachte droeg daarbij een masker en hij bedreigde [benadeelde partij] met een vuurwapen of een voorwerp dat sterk op een vuurwapen leek. [benadeelde partij] heeft door het handelen van verdachte letterlijk doodsangst uitgestaan en zij heeft – blijkens haar verklaring op de terechtzitting van het hof van 26 oktober 2017 – nadien nog zeer lang met grote angst geleefd en deze gebeurtenis heeft aldus gedurende lange tijd een ingrijpende invloed gehad op het leven en welzijn van [benadeelde partij] . Verdachte heeft met zijn handelen niet alleen op ernstige wijze inbreuk gepleegd op de psychische integriteit van [benadeelde partij] , maar hij heeft ook blijk gegeven van een gebrek aan respect voor het eigendom van een ander. Hij heeft zich immers geld toegeëigend dat hem niet toebehoorde.
Het hof heeft ook acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 26 september 2017 waaruit blijkt dat verdachte:
  • in 1990 wegens afpersing onherroepelijk is veroordeeld tot drie jaren gevangenisstraf;
  • in 1994 wegens twee afpersingen onherroepelijk is veroordeeld tot zeven jaren gevangenisstraf;
  • in 1999 wegens vijf afpersingen onherroepelijk is veroordeeld tot twee jaren gevangenisstraf en terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging;
  • in 2003 wegens vijf afpersingen en drie diefstallen onherroepelijk is veroordeeld tot zes jaren gevangenisstraf en terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging.
Deze onherroepelijke veroordelingen hebben verdachte er klaarblijkelijk niet van weerhouden om opnieuw de fout in te gaan. Het is zorgwekkend dat verdachte, ondanks zijn strafrechtelijk verleden met oplegging van zware gevangenisstraffen en tweemaal TBS met verpleging voortgaat met het plegen van ernstige misdrijven. Gelet hierop kunnen het door de raadsman genoemde tijdsverloop en de omstandigheid dat verdachte sinds het onderhavige feit niet opnieuw met justitie in aanraking is gekomen niet strafmatigend werken.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, kan niet worden volstaan met oplegging van de door de advocaat-generaal gevorderde straf. De aard en ernst van het feit, de halsstarrige wijze waarop verdachte blijft recidiveren en de gevolgen voor het jonge slachtoffer komen daarmee onvoldoende tot uitdrukking. Het hof zal daarom aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van voorarrest, aan verdachte opleggen.

Bevel gevangenneming

Verdachte wordt bij dit arrest veroordeeld wegens een gewapende overval, terwijl hij al vele malen eerder wegens soortgelijke delicten is veroordeeld tot – onder meer – lange gevangenisstraffen. Het onderhavige feit is zodanig ernstig en het schokt de rechtsorde, dat onaanvaardbaar is dat verdachte zijn eventuele verdere berechting in vrijheid mag afwachten. Om die reden wordt de gevangenneming van verdachte bevolen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.500,00. De benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep op de terechtzitting opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte, die de vordering inhoudelijk niet heeft betwist, is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 11 januari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 11 januari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.

Gevangenneming

Beveelt de onmiddellijke gevangenneming van verdachte, welk bevel afzonderlijk zal worden geminuteerd.
Aldus gewezen door
mr. J. Hielkema, voorzitter,
mr. K. Lahuis en mr. A. van Holten, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Meester, griffier,
en op 9 november 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. K. Lahuis is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Rapport van prof.dr. E. Otten d.d. 10 juni 2016, bladzijde 4.
2.Rapport van prof.dr. E. Otten d.d. 10 juni 2016, bladzijde 5.