ECLI:NL:GHARL:2017:9917

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 november 2017
Publicatiedatum
14 november 2017
Zaaknummer
200.213.711
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en bewijs van huwelijk in het buitenland

In deze zaak gaat het om een echtscheiding tussen een vrouw en een man die op 28 juli 1989 in het buitenland met elkaar zijn gehuwd. De vrouw heeft in eerste aanleg een verzoek tot echtscheiding ingediend, maar werd door de rechtbank Gelderland niet-ontvankelijk verklaard. De vrouw is in hoger beroep gegaan en heeft twee grieven ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 19 oktober 2017 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De vrouw heeft haar verzoek om partneralimentatie en inzage in het vermogen van de man ingetrokken, waardoor deze verzoeken niet meer ter bespreking kwamen.

Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw niet over een huwelijksakte beschikt, maar dat het huwelijk tussen partijen voldoende is aangetoond door andere bewijsstukken, waaronder een verklaring van de gemeente. De man heeft in hoger beroep verklaard dat hij instemt met de echtscheiding, wat het hof heeft meegenomen in zijn oordeel. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd en de echtscheiding uitgesproken. Tevens is bepaald dat de vrouw de huurder zal zijn van de voormalige echtelijke woning en zijn de proceskosten gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt. De beschikking is op 14 november 2017 uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.213.711 en 200.213.712
(zaaknummer rechtbank Gelderland 302997)
beschikking van 14 november 2017
inzake
[De vrouw],
wonende te [plaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. P. Buikes te Apeldoorn,
en
[De man],
wonende te [plaats] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M.F. Kiers te Deventer.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 17 januari 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift, ingekomen op 11 april 2017;
  • het verweerschrift.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 19 oktober 2017 plaatsgevonden. De vrouw is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat en [Tolk] , tolk Farsi. De man is eveneens in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat.

3.De omvang van het geschil

3.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot echtscheiding.
3.2
De vrouw is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vrouw verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
de echtscheiding tussen partijen uit te spreken;
te bepalen dat de man bij vooruitbetaling € 800,- per maand aan de vrouw zal voldoen als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (verder ook: partneralimentatie);
te bepalen dat de man binnen een door het hof te bepalen termijn stukken aanlevert om inzage te geven in het aanwezige vermogen in verband met de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen partijen, alsmede inzicht te geven in de door de man opgebouwde pensioenaanspraken over zijn dienstbetrekkingen in Nederland en [Buitenland] ; en
te bepalen dat de man schadeplichtig is ten opzichte van de vrouw dan wel ten opzichte van de woningbouwvereniging, met betrekking tot de door hem aangerichte schade in de huurwoning van partijen.
3.3
De man heeft een verweerschrift ingediend. De man refereert zich aan het oordeel van het hof met betrekking tot de ontvankelijkheid van de vrouw in haar verzoek tot echtscheiding en verzoekt het hof voorts de procedure tot echtscheiding met nevenverzoeken voort te zetten in de stand waarin het geding zich bevond, kosten rechtens.
3.4
Ter mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de vrouw haar verzoek om een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud, haar verzoek om inzage in het aanwezige vermogen in verband met de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en haar verzoek om schadevergoeding voor de aangerichte schade aan de huurwoning ingetrokken, zodat deze verzoeken geen bespreking meer behoeven.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Ingevolge artikel 815 lid 5 onder a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient bij de indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding een afschrift of uittreksel van de huwelijksakte te worden overgelegd. Lid 6 van dit artikel bepaalt onder meer dat indien de in het vijfde lid onder a genoemde stukken redelijkerwijs niet kunnen worden overgelegd, kan worden volstaan met overlegging van andere stukken of dat er op andere wijze in kan worden voorzien, een en ander ter beoordeling van de rechter.
4.2
De vrouw stelt dat partijen op 28 juli 1989 te [buitenlandse stad] , [Buitenland] , met elkaar zijn gehuwd. De vrouw heeft voorts aangevoerd dat zij niet over een huwelijksakte beschikt en dat zij niet in staat is om in het bezit hiervan te komen. De vrouw stelt voorts dat het huwelijk tussen partijen genoegzaam uit andere omstandigheden blijkt.
4.3
De man erkent dat partijen in [Buitenland] met elkaar zijn gehuwd en dat zij nadien zijn gevlucht en de huwelijksakte daarbij niet hebben meegenomen. De man heeft zich in hoger beroep gerefereerd aan het oordeel van het hof met betrekking tot de vraag of voldoende bewijs van het huwelijk tussen partijen is geleverd.
4.4
Het hof overweegt als volgt.
Tussen partijen is niet in geschil dat zij op 28 juli 1989 te [buitenlandse stad] , [Buitenland] , met elkaar gehuwd. Bij de stukken van het geding ontbreekt evenwel een afschrift of uittreksel van de huwelijksakte, als voorgeschreven. Ter onderbouwing van haar stelling dat partijen zijn gehuwd, heeft de vrouw een afschrift van enkele pagina’s van het eerste gehoor bij de IND overgelegd. Ter mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de vrouw voorts een verklaring onder ede van de gemeente [plaats] overgelegd waaruit het huwelijk van partijen blijkt. Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat - gelet op artikel 815 lid 6 Rv - het bestaan van het huwelijk tussen partijen hiermee voldoende is aangetoond.
4.5
De man heeft in zijn verweerschrift aangevoerd dat hij hoopt op een verzoening en dat hij niet wil scheiden. Ter mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de man verklaard in te stemmen met het verzoek tot echtscheiding. Uit de verklaringen van de man ter mondelinge behandeling volgt naar het oordeel van het hof afdoende dat het huwelijk tussen partijen duurzaam is ontwricht, zodat het hof de echtscheiding tussen partijen zal uitspreken.
4.6
Ten aanzien van de pensioenaanspraken hebben partijen ter mondelinge behandeling verklaard dat zij elkaar over en weer zullen informeren bij welke pensioenverzekeraar zij verzekerd zijn, zodat de formulieren voor pensioenverevening kunnen worden ingevuld.
4.7
Gelet op de devolutieve werking van het hoger beroep dient het hof de weren van de man uit eerste aanleg in zijn beoordeling te betrekken.
4.8
De man heeft in dit kader ter mondelinge behandeling zijn verzoek tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, waaronder ook verdeling van de sieraden, ingetrokken. De man heeft voorts verklaard dat hij de huwelijkse schulden voor zijn rekening zal nemen en dat de inboedel en alle overige goederen die de vrouw thans onder zich heeft zonder nadere verrekening aan de vrouw kunnen worden toegedeeld.
4.9
Voorts zijn partijen ter mondelinge behandeling overeengekomen dat de vrouw de huurder van de voormalige echtelijke woning aan de [straat] , [postcode] te [plaats] zal zijn.
4.1
Nu partijen (gewezen) echtgenoten zijn zal het hof de proceskosten tussen partijen compenseren als na te melden.

5.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 17 januari 2017, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd op 28 juli 1989 te [buitenlandse stad] , [Buitenland] ;
bepaalt dat de vrouw de huurder zal zijn van de voormalige echtelijke woning, gelegen aan de [straat] , [postcode] te [plaats] ;
verklaart deze beschikking, met uitzondering van de beslissing omtrent de echtscheiding, tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, M.J. Stolwerk en T. ter Brugge, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 14 november 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.