ECLI:NL:GHARL:2017:9870

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 oktober 2017
Publicatiedatum
14 november 2017
Zaaknummer
21-001391-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in vuurwapenzaak na schietincident in Arnhem

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte was beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen voorafgaand aan een schietincident dat plaatsvond op 8 augustus 2012 in Arnhem. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Tijdens de zitting op 11 oktober 2017 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, evenals de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. E.J.M.J. Damen.

De tenlastelegging betrof het voorhanden hebben van een pistool van categorie III. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het vuurwapen na het schietincident in zijn bezit had, maar niet vóór het incident, wat essentieel was voor de bewezenverklaring. De verdachte ontkende het vuurwapen vóór het incident te hebben gehad en verklaarde dat hij het tijdens het incident van een ander had afgepakt. Het hof heeft de verklaringen van getuigen en het forensisch bewijs, waaronder DNA-onderzoek, zorgvuldig gewogen. De resultaten van het NFI-onderzoek gaven geen sluitend bewijs dat de verdachte het vuurwapen al vóór het schietincident voorhanden had.

Uiteindelijk heeft het hof geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen, en heeft daarom besloten om hem vrij te spreken. Het hof heeft ook bepaald dat het in beslag genomen vuurwapen aan het verkeer zal worden onttrokken. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en de advocaat-generaal, waarbij de verdachte niet aanwezig was.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001391-17
Uitspraak d.d.: 25 oktober 2017
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 2 maart 2017 met parketnummer 05-900987-12 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [land] (Nederlandse Antillen) op [1964] ,
thans uit anderen hoofde verblijvende in de [PI verblijfplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor vermelde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 11 oktober 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft verder kennisgenomen van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. E.J.M.J. Damen, naar voren hebben gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 08 augustus 2012, althans in of omstreeks de maand augustus 2012, te Arnhem, althans in Nederland, een wapen van categorie III, te weten een pistool (Ceska Zbrojovka-Narodni Podnik Strakonice, kaliber 7.65), voorhanden heeft gehad.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Het openbaar ministerie heeft ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep aangegeven dat de verdachte alleen het voorhanden hebben van het vuurwapen voorafgaand aan het schiet- en steekincident op 8 augustus 2012 op het adres [adres] in Arnhem wordt verweten. Dat de verdachte het vuurwapen na afloop van dat incident voorhanden heeft gehad, valt niet onder het hem ten laste gelegde verwijt. Dat betekent dat het hof uit wettige bewijsmiddelen de overtuiging moet hebben bekomen dat de verdachte al vóór het schiet- en steekincident het vuurwapen voorhanden heeft gehad.
Het hof gaat er op basis van de aanwezige bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting van uit dat de verdachte in elk geval ná het incident het vuurwapen in handen heeft gehad, dat hij toen gewond was aan (onder andere) zijn (onder)armen en rechterhand, dat hij bloedde en dat hij het vuurwapen heeft weggegooid in een bosschage aan de [adres] in Arnhem, waar het op 15 augustus 2012 – op aanwijzen van de verdachte – is aangetroffen en in beslag is genomen.
De verdachte heeft steeds ontkend het vuurwapen al vóór het schiet- en steekincident op 8 augustus 2012 voorhanden te hebben gehad en heeft verklaard dat hij het vuurwapen tijdens het incident van een ander heeft afgepakt.
Uit de verklaringen van de twee personen met wie de verdachte het conflict had dat uitliep op het schiet- en steekincident komt naar voren dat de verdachte het vuurwapen al bij zich had toen hij in de woning verscheen en dat hij het dus toen al voorhanden zou hebben gehad. Mede gelet op de rol van die personen tijdens het incident en in aanmerking genomen de aard en achtergrond daarvan, is het hof terughoudend om bewijswaarde aan die verklaringen toe te kennen en zijn die verklaringen naar het oordeel van het hof in elk geval zonder meer niet voldoende om tot een bewezenverklaring te komen.
Het NFI heeft onderzoek naar biologische sporen en DNA‑onderzoek gedaan aan het vuurwapen en de patroonhouder. Bemonsteringen van het vuurwapen en de patroonhouder hebben DNA(meng)profielen opgeleverd die gedeeltelijk matchen met het DNA‑profiel van de verdachte.
Op het vuurwapen en de patroonhouder zijn géén dactyloscopische fragmenten aangetroffen.
Naar het oordeel van het hof rechtvaardigt de uitkomst van het forensisch onderzoek in combinatie met de hiervoor bedoelde verklaringen nog niet de conclusie dat boven redelijke twijfel is verheven dat de verdachte het vuurwapen ook al vóór het schiet- en steekincident voorhanden had. Van belang hierbij is de gang van zaken ná het schiet- en steekincident en in het bijzonder het dragen van het vuurwapen inclusief de patroonhouder door de verdachte, die toen gewond was aan zijn armen en hand en (hevig) bloedde.
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Voorwaardelijk verzoek

Voor het geval het hof zou komen tot een bewezenverklaring van het de verdachte ten laste gelegde heeft de raadsman verzocht nader technisch onderzoek in de vorm van onder andere onderzoek naar de samenstelling van de onderzochte sporen te verrichten. Nu deze voorwaarde niet is vervuld, ligt het hof geen verzoek meer voor waarop beslist dient te worden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een pistool (goednummer: [goednummer] ).
Aldus gewezen door
mr. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter,
mr. A.J. Smit en mr. A.H. Garos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van K. Elema, griffier,
en op 25 oktober 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 25 oktober 2017.
Tegenwoordig:
mr. P.R. Wery, voorzitter,
mr. L.H.J. Vijlbrief-Smit, advocaat-generaal,
mr. N.E. Versloot, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.