ECLI:NL:GHARL:2017:9791

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 november 2017
Publicatiedatum
9 november 2017
Zaaknummer
200.209.663
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtsgeldigheid en erkenning huwelijk; Verdeling gemeenschap van goederen onder Marokkaans recht

In deze zaak gaat het om de rechtsgeldigheid en erkenning van een huwelijk dat op 12 augustus 2015 in het buitenland is gesloten, en de verdeling van de gemeenschap van goederen tussen de man en de vrouw. De man, die in hoger beroep is gekomen, betwist de geldigheid van het huwelijk en stelt dat hij geestelijk niet in staat was om toestemming te geven. Het hof oordeelt dat de man ontvankelijk is in zijn verzoek, ondanks dat hij in eerste aanleg heeft erkend dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. Het hof stelt vast dat de Nederlandse rechter bevoegd is om te beoordelen of het huwelijk rechtsgeldig is volgens het buitenlandse recht. Het hof komt tot de conclusie dat aan de vereisten van het buitenlandse recht is voldaan en dat het huwelijk rechtsgeldig is. De man heeft onvoldoende bewijs geleverd voor zijn stelling dat hij geestelijk niet in staat was om in te stemmen met het huwelijk. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, met uitzondering van de beslissing over de auto, die niet meer tot de huwelijksgoederengemeenschap behoorde. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.209.662 en 200.209.663
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 416061 en 420641)
beschikking van 9 november 2017
inzake
[De man],
wonende te [plaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. drs. I. Vledder te Amsterdam,
en
[de vrouw],
wonende te [plaats] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M. Cortet te Utrecht.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 16 november 2016, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties 1 tot en met 14, ingekomen op 15 februari 2017;
- het verweerschrift met producties 1 tot met 3;
- een journaalbericht van mr. Vledder van 8 september 2017 met producties 15 tot en met 19;
- een journaalbericht van mr. Vledder van 12 september 2017;
- een journaalbericht van mr. Cortet van 12 september 2017;
- een journaalbericht van mr. Vledder van 13 september 2017 met producties 20 tot en met 22;
- een journaalbericht van mr. Cortet van 14 september 2017 met productie 4.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 21 september 2017 plaatsgevonden. De man heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn advocaat. De vrouw is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn op 12 augustus 2015 te [buitenlandse stad] , [buitenland] , gehuwd.
3.2
Partijen hebben beiden de Nederlandse en de [buitenlandse] nationaliteit.
3.3
Bij beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 14 november 2011 zijn de goederen die de man (zullen) toebehoren onder bewind gesteld en is [bewindvoerder] , handelende onder de naam. Rapórt bewindvoering & inkomensbeheer tot bewindvoerder benoemd. De kantonrechter heeft toestemming verleend voor het voeren van de onderhavige procedure. Bij beschikking van de kantonrechter in diezelfde rechtbank van 29 juli 2016 is bepaald dat het bewind wordt ingeschreven in het openbare Centrale Curatele- en bewindsregister.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil of sprake is van een huwelijk dat nietig is dan wel in Nederland niet kan worden erkend, alsmede de (wijze van) verdeling van de gemeenschap van goederen van partijen.
In voormelde beschikking van 16 november 2016 heeft de rechtbank - voor zover thans van belang - de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap als volgt vastgesteld:
  • De rechtbank heeft bepaald dat de zaken zoals vermeld op de door de vrouw als productie 2 overgelegde inboedellijst aan haar toekomen en beveelt de man tot afgifte van die zaken aan de vrouw.
  • De rechtbank heeft bepaald dat het saldo van de Rabobank rekening met nummer [rekeningnummer] op naam van de vrouw aan de vrouw wordt toebedeeld onder verrekening van de helft van het saldo per peildatum, 24 mei 2016, met de man.
  • De rechtbank heeft bepaald dat de saldi van de bankrekeningen(en) bij ABN AMRO die op naam van de man staan aan de man worden toebedeeld onder verrekening van de helft van de saldi per peildatum, 24 mei 2016, met de vrouw.
  • De rechtbank heeft bepaald dat de man inzage dient te verschaffen in de staat waarin de auto [automerk] met kenteken [kenteken] verkeert en de kilometerstand, teneinde een reële inschatting te maken van de waarde van de auto op de peildatum, waarna de auto aan de man wordt toebedeeld onder de verplichting om aan de vrouw de helft van die waarde te voldoen.
  • De rechtbank heeft bepaald dat partijen in hun interne verhouding beiden voor de helft draagplichtig zijn voor de volgende schulden:
* OV-schuld van € 840,08;
* Schuld bij DUO van € 5.379,89;
* Schuld bij de Belastingdienst van € 166,- zijnde naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting 2015;
* Schuld bij de Belastingdienst van € 167,- zijnde naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting 2015;
* Schuld bij de Belastingdienst van € 4.045,- zijnde IB-aanslag 2012;
* Schuld bij Zilveren Kruis Zorgverzekeringen van € 258,34;
* Schuld bij de zus van de vrouw, [X] , van € 3.500,-.
4.2
De man is in hoger beroep gekomen van de beschikking van 16 november 2016 ten aanzien van de beslissingen omtrent de echtscheiding en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De man verzoekt het hof - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - de bestreden beschikking ten aanzien van de echtscheiding en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap te vernietigen en in zoverre opnieuw beschikkende:
- primair: het huwelijk nietig te verklaren, althans niet in Nederland te erkennen en dus het echtscheidingsverzoek van de vrouw af te wijzen;
- subsidiair: de wijze van verdeling vast te stellen van de huwelijksgoederengemeenschap door te bepalen dat ieder der partijen draagplichtig is voor de eigen schulden en dat het saldo van de ABN-AMRO bankrekening [rekeningnummer] die op zijn naam staat aan hem toekomt;
- meer subsidiair: te bepalen dat de schulden bij de man slechts kunnen worden uitgewonnen uit hetgeen de man uit hoofde van de verdeling heeft gekregen.
4.3
De vrouw voert verweer en verzoekt het hof - uitvoerbaar bij voorraad - de man in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, met veroordeling van de man in de kosten van de procedure.

5.De motivering van de beslissing

Is het huwelijk nietig dan wel dient het huwelijk niet erkend te worden in Nederland?
5.1
De man heeft in eerste aanleg niet betwist dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht. In hoger beroep stelt hij ten eerste dat het huwelijk nietig is.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
De Nederlandse rechter is bevoegd ten aanzien van het verzoek tot nietigverklaring en dient naar ongeschreven regels van internationaal privaatrecht te beoordelen of het huwelijk formeel en materieel rechtsgeldig tot stand is gekomen naar [buitenlandse] recht. De [buitenlandse wetboek] 2004 is van toepassing. Op grond van artikel 57 lid 3 [buitenlandse wetboek] is het huwelijk nietig indien aanbod en aanvaarding ten aanzien van het aangaan van het huwelijk niet met elkaar overeenstemmen. Partijen moeten handelingsbekwaam zijn (artikel 13 lid 1 [buitenlandse wetboek] ). Artikel 19 [buitenlandse wetboek] bepaalt dat bekwaam zijn tot het huwelijk personen die beiden beschikken over hun verstandelijke vermogens en achttien jaar of ouder zijn. In geval van een geestelijke stoornis kan op grond van artikel 23 [buitenlandse wetboek] de familierechter toestemming verlenen aan het huwelijk gesloten door een man of vrouw met een geestelijke stoornis.
5.2
De man stelt dat hij nooit heeft begrepen dat hij in augustus 2015 in [buitenland] in het huwelijk was getreden, maar dat hij dit pas heeft begrepen bij de betekening van het echtscheidingsverzoek. De huwelijksakte was in het [buitenlandse taal] opgesteld, terwijl hij geen [buitenlandse taal] maar [buitenlandse taal X] spreekt. De man stelt dat hij geestelijk niet in staat was om zijn toestemming voor het huwelijk te geven. Uit de door hem overgelegde productie 14, een verklaring van teamcoördinator Zorgtoeleiding Arkin te Amsterdam, blijkt dat hij al sinds 2006 geestelijke gezondheidszorg heeft. Hij kampt met angst en trauma. Verder is sprake van sociaal disfunctioneren, grote lijdensdruk en van onkunde en onmacht. Zijn bewindvoerder heeft pas in juli 2016 van de Belastingdienst vernomen dat hij gehuwd was.
Indien het hof van oordeel is dat het huwelijk niet nietig is, dan is volgens de man artikel 10:32 van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing. Dit artikel houdt in dat ongeacht artikel 31 van boek 10 aan een buiten Nederland gesloten huwelijk erkenning wordt onthouden, indien deze erkenning kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde en in ieder geval indien een der echtgenoten op het tijdstip van de sluiting van dat huwelijk geestelijk niet in staat was zijn toestemming te geven, tenzij deze daartoe wel in staat is op het moment dat de erkenning van het huwelijk gevraagd wordt en deze echtgenoot uitdrukkelijk met de erkenning van het huwelijk instemt. Vanaf 5 december 2015 is deze bepaling in werking getreden en er geldt geen overgangsrecht. Het huwelijk is volgens de man niet met vrije en volledige toestemming aangegaan en daarom in strijd met de openbare orde.
5.3
De vrouw betwist de stellingen van de man dat het huwelijk nietig is, dan wel het huwelijk in strijd met de openbare orde is en daarom niet kan worden erkend. Zij stelt dat de man niet ontvankelijk is in zijn verzoek omdat hij in eerste aanleg heeft erkend dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en hij de rechtbank ook heeft verzocht haar verzoek tot echtscheiding in te willigen. Een zelfstandig verzoek tot nietigverklaring kan niet voor het eerst door de man in hoger beroep worden gedaan.
Ten aanzien van de eerste stelling voert de vrouw aan dat de man niet heeft onderbouwd dat zijn geestvermogens op het moment van aangaan van huwelijk zodanig gestoord waren dat hij niet in staat was om zijn wil te bepalen of de betekenis van zijn ten overstaan van de twee gerechtelijke getuigen-notarissen (adouls) overgelegde verklaring te begrijpen.
De gang van zaken was dat zij zich op 15 juni 2015 met toestemming van de man op zijn adres heeft ingeschreven, zoals blijkt uit productie 1. De man heeft haar moeder om haar hand gevraagd. In [buitenlandse stad] waren partijen met de vader van de man aanwezig bij de huwelijksvoltrekking. De twee getuigen-notarissen spraken [buitenlandse taal X] , en beide partijen konden hen verstaan. Het was een weloverwogen beslissing van partijen en de man was bij zijn volle verstand. Ten tijde van het aangaan van het huwelijk was de man niet onder behandeling bij Arkin. De man wilde dat het huwelijk werd voltrokken in [buitenland] en dit huwelijk niet in Nederland laten inschrijven, zodat zijn bewindvoerder niet achter het huwelijk zou komen. Op 6 februari 2016 is een groot huwelijksfeest gegeven in Nederland. In verband met het feit dat de man haar mishandelde heeft zij op 6 maart 2016 de echtelijke woning verlaten. Op 26 april 2016 heeft zij het huwelijk laten inschrijven in de registers van de burgerlijke stand en vervolgens het verzoek tot echtscheiding ingediend. Pas daarna heeft de bewindvoerder van de man een verzoek gedaan tot publicatie van de onderbewindstelling in het centrale curatele- en bewindsregister.
Omdat geen sprake was van een geestesstoornis bij de man die maakte dat hij niet in staat was om zijn wil te bepalen, is ook geen sprake van strijd met de openbare orde. Artikel 10:32 BW is niet van toepassing.
5.4
Het hof is van oordeel dat de man ontvankelijk is in zijn verzoek. In eerste aanleg is het verzoek van de vrouw om tussen partijen echtscheiding uit te spreken toegewezen. Het feit dat de man in eerste aanleg hiertegen geen verweer heeft gevoerd en heeft aangegeven dat dit verzoek kan worden ingewilligd, heeft niet tot gevolg dat de man tegen deze beslissing geen hoger beroep meer zou kunnen instellen of dat de man zijn stellingen niet meer zou kunnen wijzigen of aanvullen.
5.5
Het hof is van oordeel dat het door de man omschreven uitgangspunt dat de Nederlandse rechter dient te beoordelen of het huwelijk rechtsgeldig tot stand is komen naar [buitenlandse] recht juist is. De vrouw heeft dit ook niet betwist. De vrouw voert verweer tegen de stelling van de man dat hij geestelijk niet in staat was om zijn toestemming voor het huwelijk te geven en dat ten gevolge daarvan naar [buitenlandse] recht geen rechtsgeldig huwelijk tot stand is gekomen. Het hof is van oordeel dat de man deze stelling tegenover de gemotiveerde betwisting van de vrouw onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Uit de door de man overgelegde stukken komt weliswaar genoegzaam naar voren dat hij vanaf 2006 te maken heeft gehad met psychische klachten en dat sprake is van een psychiatrische stoornis ten gevolge waarvan hij een psychotische periode kan hebben, maar uit die stukken kan naar het oordeel van het hof niet worden afgeleid dat de man medio 2015 kampte met een dergelijke periode. In de door de man overgelegde stukken wordt beschreven dat de man in de periodes dat het niet goed met hem gaat een verwarde, onrustige en angstige indruk maakt. In het overzicht met relevante aantekeningen van verschillende huisartsen vanaf 2006 tot heden (productie 21) wordt op 8 juli 2011 vermeld dat waarschijnlijk sprake is van schizofrenie en daarna volgt pas weer een vermelding op 5 juli 2016 dat de man wisselend antipsychotica haalt en wordt wederom schizofrenie genoteerd. Ook uit de overige door de man overgelegde stukken met betrekking tot zijn geestelijke gezondheidstoestand kan het hof niet afleiden dat de man in de tussenliggende periode, waarin de huwelijksvoltrekking valt, te kampen heeft gehad met ernstige psychische problemen. De stelling van de advocaat van de man dat de man zorgmijdend is, is te algemeen en maakt dit niet anders. De man is in verband met zijn geestelijke toestand ook niet onder curatele gesteld. Er is uitsluitend sprake van een onderbewindstelling. Op grond van de onderbewindstelling staat alleen vast dat hij onvoldoende in staat is om zijn belangen van vermogensrechtelijke aard behoorlijk waar te nemen, maar kan niet worden afgeleid dat hij zijn overige belangen niet behoorlijk kan waarnemen.
Voorts is het huwelijk van de man en de vrouw in [buitenland] voltrokken ten overstaan van twee getuigen-notarissen die kennelijk geen bezwaren tegen het huwelijk hebben geconstateerd. De vader van de man was ook aanwezig bij de huwelijksvoltrekking. Het komt het hof onder de gegeven omstandigheden niet aannemelijk voor dat de man op het moment van de huwelijksvoltrekking zodanig in zijn geestvermogens was gestoord dat hij op dat moment niet kon begrijpen dat hij in het huwelijk trad met de vrouw. Nadien is op 16 februari 2016 in Nederland een huwelijksfeest gegeven, waarbij partijen blijkens de door de vrouw overgelegde foto’s trouwkleding droegen en zij het middelpunt van het feest vormden. In dat licht bezien is de stelling van de man dat hij pas begreep dat hij gehuwd was op het moment van de betekening van het echtscheidingsverzoek niet geloofwaardig. Het moet er naar het oordeel van het hof daarom voor worden gehouden dat de man in de periode van de huwelijksvoltrekking redelijk heeft gefunctioneerd en pas in de loop van 2016 weer te maken heeft gekregen met ernstige psychische klachten.
Het hof gaat op grond van het hiervoor overwogene voorbij aan de stelling van de man dat hij geestelijk niet in staat was om zijn toestemming voor het huwelijk te geven. Aan de vereisten van de [buitenlandse wetboek] is voldaan, omdat beide partijen naar het oordeel van het hof, zoals artikel 19 [buitenlandse wetboek] vereist, bekwaam tot het huwelijk waren. Naar [buitenlandse] recht is een rechtsgeldig huwelijk tot stand gekomen.
5.6
De vrouw heeft ook verweer gevoerd tegen de stelling van de man dat artikel 10:32 BW van toepassing is en het huwelijk in Nederland niet kan worden erkend omdat hij op het tijdstip van de sluiting van dat huwelijk geestelijk niet in staat was zijn toestemming te geven.
Het hof komt op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen tot het oordeel dat ook niet voldoende aannemelijk is geworden dat de geestvermogens van de man zodanig zijn gestoord, dat hij niet in staat was zijn wil te bepalen of de betekenis van zijn verklaring te begrijpen ten tijde van de huwelijksvoltrekking. Aan de hand van de erkenningsregels zoals neergelegd in de artikelen 10:31 en 10:32 BW moet naar het oordeel van het hof het huwelijk van partijen in Nederland worden erkend.
Het vorenstaande heeft tot gevolg dat, anders dan de man stelt, moet worden uitgegaan van een rechtsgeldig huwelijk en dat het verzoek van de man om het echtscheidingsverzoek van de vrouw alsnog af te wijzen omdat het huwelijk nietig is, althans niet in Nederland kan worden erkend, zal worden afgewezen.
de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap
5.7
Niet in geschil is dat het Nederlands recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen en dat partijen in gemeenschap van goederen zijn gehuwd.
afwijken van de hoofdregel?
5.8
Met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap heeft de (advocaat van de) man - onder verwijzing naar rechterlijke uitspraken - aangevoerd dat de situatie van partijen aanleiding geeft om af te wijken van de hoofdregel dat echtgenoten een gelijk aandeel in de ontbonden gemeenschap hebben. Hij voert daartoe aan dat het gelet op zijn psychische gesteldheid, de duur van het huwelijk en gelet op het feit dat partijen niet hebben samengewoond en geen gemeenschappelijke huishouding hebben gevoerd, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar om in dit geval de hoofdregel te hanteren. Daar komt bij dat het merendeel van de schulden door de vrouw voor het huwelijk zijn aangegaan en deze hem pas bekend zijn geworden sinds de echtscheidingsprocedure.
5.9
De vrouw voert hiertegen verweer. De man heeft niet betwist dat tussen partijen sprake is van een algehele gemeenschap van goederen en de rechterlijke uitspraken die de man aanhaalt zien op een andere situatie. Volgens haar hebben partijen zes maanden samengewoond en heeft de man ingestemd met haar inschrijving op zijn adres. Om financiële redenen hebben zij pas in februari 2016 een huwelijksfeest gegeven.
5.1
Het hof is van oordeel dat hetgeen de man heeft aangevoerd geen aanleiding vormt om af te wijken van de hoofdregel. Een afwijking van de regel is niet uitgesloten, maar op grond van vaste jurisprudentie kan dit uitsluitend plaatsvinden in zeer uitzonderlijke gevallen.. Zodanige - uitzonderlijke - feiten en omstandigheden heeft de man niet gesteld. Hiervóór is al het een en ander overwogen omtrent de psychische gesteldheid van de man. De man heeft voorts verklaringen van de buren overgelegd, maar het hof is van oordeel dat niet is gebleken dat deze buren voldoende zicht hadden op de situatie van partijen om iets te kunnen verklaren omtrent de samenwoning van partijen, temeer nu de vrouw heeft verklaard dat de man erg jaloers was en zij daarom de woning van de man niet zonder hem mocht verlaten en dat zij ook geen sleutel van de woning had. Ook het feit dat de schulden door de vrouw vóór het huwelijk zijn aangegaan en dat de man niet van alle schulden op de hoogte was, is volgens vaste jurisprudentie – die het hof onderschrijft – evenmin een zwaarwegende omstandigheid om van de hoofdregel af te wijken.
lening bij de zus van de vrouw
5.11
De man heeft voorts het bestaan van de lening van € 3.500,- bij de zus van de vrouw, [X] , betwist. De vrouw heeft als productie 4 weliswaar een overeenkomst van lening overgelegd, maar niet is gebleken dat de vrouw hierop betalingen verricht en dat zij rente is verschuldigd. De vrouw heeft toegelicht dat deze schuld is aangegaan voor het huwelijksfeest, zoals blijkt uit de overeenkomst. Het hof maakt de overwegingen van de rechtbank hieromtrent, na eigen onderzoek, tot de zijne. Aannemelijk is dat partijen geen financiële middelen hadden om het huwelijksfeest te kunnen betalen. De vrouw heeft voldoende onderbouwd gesteld dat zij, anders dan de man stelt, destijds niet bij haar zus werkzaam was. Het hof is daarom van oordeel dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat tot de huwelijksgemeenschap een schuld aan de zus van de vrouw van € 3.500,- behoort, waarvoor beide partijen draagplichtig zijn.
inkomsten vrouw
5.12
De vrouw heeft de stelling van de man dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vrouw studiefinanciering ontving, bevestigd. Dit feit is echter niet van invloed op de beslispunten voor het hof in de onderhavige procedure.
auto [automerk]
5.13
De man heeft verder aangevoerd dat de auto [automerk] met kenteken [kenteken] op 14 mei 2016 naar de sloop is gebracht en de waarde van de auto op dat moment nihil was. De vrouw bestrijdt dit. Het hof is echter van oordeel dat de man zijn stelling met de producties 10, 11 en 19 genoegzaam heeft onderbouwd en dat deze auto op de peildatum, in casu 24 mei 2016, niet meer tot de huwelijksgoederengemeenschap behoorde. De rechtbank heeft derhalve ten onrechte deze auto aan de man toegedeeld onder de verplichting om aan de vrouw de helft van die waarde te voldoen. Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt vernietigen.
uitwinnen schulden
5.14
Voorts heeft de man gesteld dat de rechtbank heeft miskend dat de door de vrouw opgevoerde schulden ex artikel 1:102 BW slecht kunnen worden uitgewonnen uit hetgeen hij uit hoofde van verdeling van de gemeenschap heeft verkregen en dat het saldo van de op zijn naam staande bankrekening [rekeningnummer] aan hem toekomt en de vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd. Het hof is van oordeel dat dit verzoek van de man moet worden afgewezen omdat een wettelijke grondslag voor dit verzoek ontbreekt.
[Automerk 2]
5.15
Bij brief van 13 september 2017 heeft de man aanvullend gesteld dat hem onlangs is gebleken dat de vrouw destijds de eigenaar was van een [Automerk 2] , kenteken [kenteken] . Hij legt een brief over waaruit blijkt dat de vrouw met deze auto op 22 maart 2016 een verkeersovertreding heeft begaan. De vrouw heeft vervolgens toegelicht bij journaalbericht van 14 september 2017 dat haar zus [X] de eigenaar is van deze auto, zoals blijkt uit productie 4, en dat zij als passagier een boete heeft gekregen omdat zij geen autogordel droeg. Het hof is van oordeel dat de vrouw de stelling van man genoegzaam heeft betwist.
slotsom verdeling
5.16
Samenvattend is het hof van oordeel dat de bestreden beschikking wat betreft de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap moet worden bekrachtigd met uitzondering van hetgeen de rechtbank heeft beslist over de auto [automerk] . Onderdeel 4.2.4 van het dictum van de bestreden beschikking zal daarom worden vernietigd.
bewijsaanbod
5.17
Het hof passeert het tijdens de mondelinge behandeling door de advocaat van de man gedane bewijsaanbod om twee getuigen te horen. De man heeft van deze getuigen al een verklaring overgelegd. In het licht van die verklaringen is het bewijsaanbod te weinig specifiek. Op grond van de door partijen verstrekte informatie acht het hof zich voldoende voorgelicht om een beslissing te nemen.
proceskosten
5.18
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap betreft.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 16 november 2016, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, met uitzondering van hetgeen is beslist in het dictum onder 4.2.4 met betrekking tot de [automerk] ,
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
en opnieuw beschikkende met betrekking tot de [automerk] :
bepaalt dat de [automerk] op de peildatum niet meer tot de huwelijksgoederengemeenschap behoorde en dat de man dus geen vergoeding aan de vrouw is verschuldigd met betrekking tot de [automerk] ;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, A. Smeeïng-van Hees en T. ter Brugge, bijgestaan door de griffier, en is op 9 november 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.