In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die de bezwaren van belanghebbende tegen een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2010 ongegrond heeft verklaard. Belanghebbende, die ongehuwd samenwoont met zijn partner, heeft een onderneming gedreven in de vorm van een vennootschap onder firma (VOF) en is enig aandeelhouder van [B] B.V. De Inspecteur heeft een aanslag opgelegd, waarbij een verlies uit werk en woning is vastgesteld. Belanghebbende heeft tegen deze aanslag bezwaar gemaakt, maar de Inspecteur heeft dit afgewezen.
Tijdens de zitting bij het Hof is het geschil ontstaan over de aftrek van een regresvordering die belanghebbende heeft op zijn partner, ontstaan door de aansprakelijkstelling door [B] B.V. voor de schulden van de VOF. Belanghebbende stelt dat deze regresvordering zakelijk is en dat hij een voorziening kan vormen voor deze vordering. De Inspecteur betwist dit en stelt dat belanghebbende onzakelijk heeft gehandeld.
Het Hof oordeelt dat de regresvordering voortvloeit uit de uitoefening van de onderneming en dat deze als zakelijk kan worden aangemerkt. Het Hof concludeert dat belanghebbende in 2010 een voorziening kan vormen voor de regresvordering en dat het verlies uit werk en woning voor dat jaar moet worden vastgesteld op € 369.134, dat volledig als ondernemingsverlies wordt aangemerkt. Het Hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank en de uitspraken van de Inspecteur, en veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende.