ECLI:NL:GHARL:2017:9643

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 september 2017
Publicatiedatum
7 november 2017
Zaaknummer
200.215.877
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst en toekenning van een billijke vergoeding in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen [verzoeker] en [Stichting X]. [verzoeker] was sinds 1995 betrokken bij [Stichting X], eerst als bestuurslid en vanaf 2007 als directeur. Na een periode van samenwerkingsproblemen met een nieuw aangestelde fondsenwerver, heeft [Stichting X] [verzoeker] op non-actief gesteld en een ontbindingsverzoek ingediend. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden per 1 april 2017 en een transitievergoeding toegekend aan [verzoeker]. In hoger beroep betwist [verzoeker] de ontbinding en stelt dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat er sprake was van een voldragen g-grond voor ontbinding. Het hof oordeelt dat de kantonrechter de ontbinding ten onrechte heeft uitgesproken, omdat er onvoldoende bewijs was voor een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding. Het hof vernietigt de beschikking voor het overige en kent [verzoeker] een billijke vergoeding toe van € 45.000,- bruto, inclusief de transitievergoeding. Tevens wordt [Stichting X] veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.215.877
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Apeldoorn 5586834)
Beschikking van 25 september 2017
in de zaak van
[verzoeker]
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
verder te noemen [verzoeker] ,
advocaat: mr. A. Heijink,
tegen:
de stichting
[Stichting X]
gevestigd te [vestigingsplaats] , kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster,
verder te noemen [Stichting X] ,
advocaat: mr. J.J.H. Post,

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de beschikking van
15 februari 2017 van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Apeldoorn.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- het beroepschrift (met producties), ter griffie ontvangen op 12 mei 2017;
- het verweerschrift (met producties), ter griffie ontvangen op 22 juni 2017;
- het V6-formulier met producties van [verzoeker] , ter griffie ingekomen op 22 augustus 2017;
- de op 1 september 2017 gehouden mondelinge behandeling. In de namiddag van 1 september 2017 heeft mr. Heijink nog, zoals op de eerder die dag gehouden mondelinge behandeling was afgesproken, aan het hof en mr. Post per fax toegezonden de productie 16 bij het verweerschrift in eerste aanleg, aangezien zich in het gefourneerde dossier daarvan alleen de oneven pagina’s bevonden.
2.2
Vervolgens heeft het hof uitspraak bepaald op 13 oktober 2017 of zoveel eerder als mogelijk is.
2.3
[verzoeker] heeft in zijn beroepschrift het hof verzocht bij (het hof leest:) beschikking, voor zover de wet het toelaat uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en:
I. primair: de arbeidsovereenkomst te herstellen met ingang van 1 april 2017 en [Stichting X] te veroordelen tot doorbetaling van het salaris van € 5.024,44 bruto, vermeerderd met vakantiegeld en eindejaarsuitkering;
II. subsidiair: een billijke vergoeding als bedoeld in artikel 7:683 lid 3 BW toe te kennen, ter hoogte van € 253.438,05 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de te wijzen uitspraak;
III. onder veroordeling van [Stichting X] in de kosten van de procedure, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betekening van de te wijzen van uitspraak.
2.4
[Stichting X] heeft verweer gevoerd.

3.De feiten

Het hof gaat uit van de feiten, zoals door de rechtbank vastgesteld in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.14, waartegen door partijen geen bezwaren zijn aangevoerd. Het hof neemt deze feiten hier over en vult ze, waar nodig, aan.
3.1
[Stichting X] is een interkerkelijke zendingsorganisatie die zich richt op kinderen en
jongeren wereldwijd.
3.2
[verzoeker] , geboren [geboortedatum] , is vanaf 1995 betrokken bij [Stichting X] , eerst als
bestuurslid en vanaf 1 april 2007 als werknemer (directeur), waartoe [Stichting X] met hem een
arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft gesloten. [verzoeker] is laatstelijk werkzaam
voor 40 uur per week tegen een salaris van € 5.024,44 bruto per maand vermeerderd met
vakantietoeslag (8%) en eindejaarsuitkering (8,3%). Op de dienstbetrekking is de CAO
Welzijn en Maatschappelijke Dienstverlening van toepassing.
3.3
Op 5 december 2015 heeft het bestuurslid [bestuurslid] van [Stichting X] aan [verzoeker] onder
meer geschreven:

In een schrijven (vrijdag op de post gedaan) heb ik je namens het bestuur bedankt voor je werk t.b.v. [Stichting X] . Hieronder heb ik (op voorstel van [bestuurslid] en ook voorgelegd aan andere bestuurders) een tweetal mededelingen:
1. Wij willen in december onze waardering voor je inzet en betrokkenheid tot uitdrukking brengen met een bonus. Gezien de financiële situatie van [Stichting X] nog niet riant is moeten we deze evenals in 2013 het geval was helaas wel beperkt houden tot € 1.250,- maar onze waardering is er niet minder om.”
3.4
In de loop van 2016 zijn samenwerkingsproblemen ontstaan tussen [verzoeker] en de
per 1 februari 2016 door het bestuur van [Stichting X] aangestelde fondsenwerver mevrouw [fondsenwerver]
. Om deze problemen het hoofd te bieden besloot het bestuur op 8 juli 2016 om de
organisatiestructuur van [Stichting X] te wijzigen en per 1 september 2016 een algemeen directeur
aan te stellen en deze te belasten met de algehele leiding van de werkorganisatie.
3.5
[verzoeker] heeft op 18 augustus 2016 een (uitvoerige) notitie voor het bestuur van
[Stichting X] opgesteld waarin hij kritiek op het functioneren van mevrouw [fondsenwerver] heeft geuit en er
op heeft aangedrongen dat het bestuur overgaat tot beëindiging van haar tijdelijke
aanstelling. Het bestuur heeft daarna aan [verzoeker] voorgesteld onder begeleiding van een extern gespreksleider, mediator [mediator] , een gesprek te voeren, waarmee [verzoeker] heeft ingestemd. Daarin werd geen oplossing bereikt. Vervolgens besloot het bestuur op 14 september 2016 om te streven naar beëindiging van het dienstverband met [verzoeker] . Per 16 september 2016 is [verzoeker] om die reden door [Stichting X] op non-actief gesteld. Deze beslissing heeft [Stichting X] daarna ook in een persbericht wereldkundig gemaakt.
3.6
In september/oktober 2016 is op verzoek van de gemachtigde van [verzoeker] nog een
verzoening tussen partijen ondernomen, waarmee [Stichting X] heeft ingestemd omdat dit paste in
haar levensbeschouwelijke achtergrond. Die verzoening slaagde en heeft geleid tot een
vaststellingsovereenkomst d.d. 12 oktober 2016. Daarin staat onder meer:

1.1 Werkgever en werknemer wijzigen met volledige instemming over en weer de functie van werknemer in: Missionair directeur.
1.2
Tot zijn takenpakket, verder: het “takenpakket”, behoort:
• Het verzorgen van de PR voor [Stichting X] (discipel, nieuwsbrief, folders etc.)
• Het begeleiden van veldwerkers (verdeling van veldwerkers tussen de algemeen directeur en werknemer in nader overleg en onder verantwoordelijkheid van de algemeen directeur te
bepalen)
• Het opstarten van nieuwe velden en projecten (in nader in overleg en onder
verantwoordelijkheid van de algemeen directeur te bepalen)
• Het adviseren van de algemeen directeur met inhoudelijke kennis
• Nog verder in detail uit te werken in samenspraak met en onder eindverantwoordelijkheid
van de algemeen directeur voor 3 1-12-2016.
1.3
Deze functiewijziging op basis van de bestaande arbeidsovereenkomst van de werknemer gaat in op 1 november 2016, verder de “wijzigingsdatum “. Werknemer aanvaardt zonder voorbehoud de notitie “Besturing en organisatie [Stichting X] met ingang van26-09-2016”, zoals bijgevoegd bij deze overeenkomst. (…)
2.1
De werknemer is per wijzigingsdatum werkzaam op basis van een gezagsverhouding en is mitsdien volledige verantwoording verschuldigd aan de heer [algemeen directeur] , de nieuw te benoemen algemeen directeur namens werkgever, zijn opvolger of plaatsvervanger, die als nieuw te benoemen algemeen directeur per wijzigingsdatum eindverantwoordelijk is voor de algehele gang van Zaken binnen werkgever. (…)
4.1
Werknemer en werkgever voeren uiterlijk 12 oktober 2016 een verzoeningsgesprek onder leiding van de mediator [mediator] van [bedrijf X] .
4.2
Werknemer stelt zich daarna en bij terugkomst voortdurend professioneel en zakelijk op tegenover alle leden van het personeel, dat deel uitmaakt van werkgever. (…)
5.1
Partijen zullen geen negatieve uitlatingen over elkaar tegen derden doen en ook overigens, behoudens voorafgaande schriftelijke toestemming van de andere partij, over de inhoud van deze tussen partijen tot stand gekomen regeling geen mededelingen aan derden doen, tenzij zij hiertoe wettelijk verplicht zijn. (…)
6.1
Werknemer doet afstand van zijn recht om terug te komen op de functiewijziging en de in dit kader vermelde afspraken. Deze zijn definitief (…)
6.6
Partijen verlenen elkaar, na effectuering van hetgeen in deze overeenkomst is bepaald, over en weer volledige en finale kwijting ter zake van alle aangelegenheden tot op dit moment.”
3.7
Na 12 oktober 2016 heeft [verzoeker] zijn werkzaamheden bij [Stichting X] hervat.
3.8
Samen met de nieuwe algemeen directeur [algemeen directeur] heeft [verzoeker] van 11 tot 26
november 2016 een werkbezoek gebracht aan Peru.
3.9
Medio november 2016 heeft [verzoeker] op verzoek van [Stichting X] de tekst opgesteld
voor een aan kerken en bedrijven te verzenden brief om geld te werven voor [Stichting X] . In het concept voor die brief komt de volgende passage voor:

In het afgelopen jaar mochten we stilstaan bij ons 25-jarig bestaan. Dat stemt dankbaar. Er was vrucht en zegen op het werk. Tegelijk was het een veelbewogen jaar voor onze organisatie. Er werd aan de [Stichting X] -boom geschud. Een van onze veldwerkers merkte op: het is niet zo’n slecht teken als Satan aanvalt. Dat is méér dan een schrale troost. Waarom zou je schudden aan een boom waaraan geen appels hangen...”.
3.1
Op de (late) avond van 1 december 2016 heeft [verzoeker] , nadat [algemeen directeur]
telefonisch kritiek op deze passage had geuit, aan hem onder meer per Whatsapp geschreven:

Wat is dit nou weer Censuur? Doe het lekker zelf dan. In geen 20 jaar van gehoord. Welterusten.”
3.11
In een gesprek op 7 december 2016 heeft [algemeen directeur] aan [verzoeker] te kennen
gegeven dat hij niet verder met hem kan samenwerken. [algemeen directeur] heeft dit ook in een brief
van 9 december 2016 aan het bestuur van [Stichting X] medegedeeld. Deze brief sluit als volgt af:

Tenslotte, na de inspanningen die eerder dit jaar rondom het behoud van de functie van dhr. [verzoeker] hebben plaatsgevonden, namelijk de verzoening om hem nogmaals een kans te bieden en hem te behoeden voor een persoonlijke crisis, is mij gebleken dat ik niet verder samen kan werken met dhr. [verzoeker] . Hij blijkt onvoldoende teamspeler ie zijn en beschikt niet over de noodzakelijke competenties behorend hij zijn functie. Regelmatig blijken zijn persoonlijke belangen boven het algemene belang van de stichting uit te stijgen.”
3.12
Op 15 december 2016 heeft een gesprek tussen [verzoeker] en het bestuur plaatsgehad. [verzoeker] heeft ter voorbereiding op dit gesprek een document d.d. 12 december 2016 opgesteld. Dit document is niet op voorhand aan het bestuur verzonden en evenmin aan de orde gekomen tijdens het gesprek. Hierin heeft [verzoeker] onder meer geschreven:

Ik weet niet wat God nog wil met [Stichting X] . Ik heb Hem zelfs gevraagd om mij ervan los te maken. En dat ik daarbij niet in de handen van mensen hoef te vallen. Nu het opnieuw zo radicaal misgaat, laadt dit op mij de schijn van onruststoker. Eerst [fondsenwerver] , toen [algemeen directeur] . Ik hoop slechts dat bovenstaande een eerlijke lezing ontvangt. [algemeen directeur] heeft aangegeven niet verder te gaan. Zelf kan ik ook niet verder met mensen die de stichting willen misbruiken als voertuig om hun eigen agenda uit te voeren, of zich ten doel stellen heer en meester te zijn.”.
3.13
[Stichting X] heeft [verzoeker] op 15 december 2016 (opnieuw) op non-actief gesteld. Dat is
gebeurd bij brief van de gemachtigde van [Stichting X] waarin ook is aangekondigd dat [Stichting X]
(opnieuw) een ontbindingsverzoek heeft ingediend.
3.14
[Stichting X] heeft op 28 december 2016 aan [verzoeker] aangeboden afscheid van elkaar te
nemen door middel van een vaststellingsovereenkomst op neutrale gronden en met betaling
van de transitievergoeding. Op dat aanbod is [verzoeker] niet ingegaan.

4.4. De verzoeken aan de kantonrechter en de beoordeling daarvan

4.1
[Stichting X] heeft bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 15 december 2016, verzocht bij beschikking de arbeidsovereenkomst tussen partijen met onmiddellijke ingang althans op de kortst mogelijke termijn, te ontbinden op grond van artikel 7:669 lid 3 sub g, subsidiair sub e BW, als redelijke grond en bij het bepalen van de einddatum bij ontbinding geen rekening te houden met de opzegtermijn van twee maanden en de arbeidsovereenkomst dadelijk te ontbinden, nu de ontbinding c.q. de verstoorde arbeidsverhouding en subsidiair het verwijtbaar handelen (uitsluitend) door [verzoeker] is veroorzaakt, alles met veroordeling van [verzoeker] in de proceskosten en de nakosten.
4.2
De kantonrechter heeft uit een passage in het verweerschrift in eerste aanleg onder 107 (“
[verzoeker] had op 15 december 2016 nog het vertrouwen om met [Stichting X] verder te gaan (…). Hij dient dan wel het volledige vertrouwen te ontvangen en gekend te worden in zijn kennis en ervaring. Echter, [Stichting X] had inmiddels beslist om niet meer met [verzoeker] verder te gaan. Op die manier wordt het [verzoeker] dan ook onmogelijk gemaakt om met [Stichting X] verder te gaan.”) en een uitlating van [verzoeker] ter zitting (“
Ik had tot voor kort gehoopt dat het nog wat zou worden maar ik heb geproefd dat ook het bestuur mij niet wil horen en mij als lastig ervaart als ik met redelijke argumenten kom”) afgeleid dat beide partijen niets meer verwachten van een vruchtbare samenwerking en geoordeeld dat sprake is van een voldragen g-grond. Daarbij heeft de rechtbank verwezen naar de correspondentie onder 3.11 en 3.12 en overwogen dat de na 12 oktober 2016 gerezen conflicten een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding hebben veroorzaakt. De kantonrechter heeft [Stichting X] gelegenheid gegeven het verzoek in te trekken en heeft, voor het geval [Stichting X] dat niet zou doen, de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden met ingang van 1 april 2017 onder toekenning aan [verzoeker] van een transitievergoeding van € 18.213,- bruto, onder compensatie van de proceskosten. Voorts is [Stichting X] (voor het geval zij het verzoek intrekt) veroordeeld in de proceskosten. Het verzoek van [verzoeker] om toekenning van een billijke vergoeding is afgewezen. [Stichting X] heeft haar verzoek naar aanleiding van de beschikking niet ingetrokken.

5.De beoordeling in hoger beroep

5.1
[verzoeker] stelt in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat sprake is van een voldragen g-grond en dat de arbeidsovereenkomst ten onrechte is ontbonden. De door de rechtbank aangehaalde passage uit het verweerschrift in eerste aanleg dient gelezen te worden in de context daarvan. [verzoeker] betwist de door [Stichting X] aangevoerde gronden in dat verweerschrift inhoudelijk. Ook uit de uitlating van [verzoeker] ter zitting mag niet worden afgeleid dat de arbeidsverhouding ernstig verstoord is. [verzoeker] stelt zich in hoger beroep bovendien op het standpunt dat hij na 12 oktober 2016 geen reële kans heeft gekregen om de nieuwe functie in te vullen, dat geen sprake is geweest van hoor en wederhoor en dat het besluit tot zijn ontslag onzorgvuldig is geweest. [Stichting X] betwist een ander gemotiveerd.
5.2
Het hof stelt het volgende voorop. De in art. 7:669 lid 3 aanhef en onder g BW vermelde redelijke grond voor opzegging is ontleend aan het tot 1 juli 2015 geldende Ontslagbesluit. Uit de parlementaire geschiedenis van de Wet werk en zekerheid blijkt onder meer dat geen wijziging werd beoogd ten opzichte van hetgeen in dat Ontslagbesluit en de daarop toentertijd gebaseerde Beleidsregels Ontslagtaak UWV was geregeld (zie bijv. Kamerstukken II 2013/14, 33818, nr. 3, p. 98-101). Het tot 1 juli 2015 geldende Ontslagbesluit bepaalde ten aanzien van deze grond dat de werkgever aannemelijk diende te maken dat sprake was van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding. In de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 2013/2014, 33818, nr. 3, p. 43-46 en p. 98) is hierover nog het volgende opgemerkt:

In het Ontslagbesluit gelden als criteria voor het verlenen van toestemming voor ontslag dat de verstoring ernstig en duurzaam moet zijn. Beide criteria gelden in beginsel nog steeds en komen tot uitdrukking in de formulering . In beginsel, omdat ook bij een minder duurzaam verstoorde arbeidsverhouding de arbeidsovereenkomst opgezegd moet kunnen worden als de ernst daarvan zodanig is dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst in redelijkheid niet van de werkgever kan worden gevergd.”.
Hieruit volgt dat voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de g-grond slechts aan de orde is indien sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding die ernstig en/of duurzaam is en op grond waarvan van de werkgever in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortbestaan.
5.3
Het hof is, mede in het licht van hetgeen onder 5.2 is vooropgesteld, van oordeel dat uit de door de kantonrechter aangehaalde passage uit het verweerschrift en [verzoekers] uitlating ter zitting, zoals weergegeven onder 4.2, niet kan worden geconcludeerd dat sprake is van een voldragen g-grond, nu beide partijen niets meer verwachten van een vruchtbare samenwerking. De geciteerde passage dient gelezen te worden in de context van het gehele verweerschrift. In dat verweerschrift geeft [verzoeker] een andere lezing van de door [Stichting X] bij inleidend verzoekschrift geschetste feiten en stelt hij zich uitdrukkelijk op het standpunt dat er geen grondslag is voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van een verstoorde arbeidsrelatie. Uit de uitlating van [verzoeker] ter zitting volgt niet dat [verzoeker] dat standpunt heeft verlaten. Ook wanneer de verwijten die partijen over en weer hebben gemaakt, zoals opgenomen de onder 3.11 en 3.12, daarbij in ogenschouw worden genomen zoals de kantonrechter heeft gedaan, kan niet worden geconcludeerd dat ten tijde van de zitting bij de kantonrechter sprake was van een ernstige èn duurzame verstoring van de arbeidsverhouding in de zin van artikel 7:669 lid 3 sub g BW. In dat verband acht het hof het volgende van belang.
5.4
[verzoeker] is ruim 22 jaar betrokken geweest bij [Stichting X] . Aanvankelijk als bestuurslid en voorzitter, en vanaf april 2007 als directeur in dienstverband. In die periode is de organisatie van [Stichting X] aanzienlijk uitgebreid: in 1995 was sprake van een enkel project, thans zijn dat er ongeveer twintig. In het dossier bevinden zich geen aanwijzingen dat er in het verleden conflicten zijn geweest tussen het bestuur, [verzoeker] en de medewerkers van de stichting, die zijn terug te voeren op het functioneren van [verzoeker] , zoals [Stichting X] stelt. [Stichting X] noemt in dat verband verwikkelingen rond een drietal projecten ( [project 1] , [project 2] , [project 3] ). Uit de toelichting die [Stichting X] op die verwikkelingen geeft valt echter niet af te leiden dat [verzoeker] in deze kwesties steken heeft laten vallen, maar lijkt het er meer op dat sprake was van operationele problemen die met dergelijke projecten gepaard (kunnen) gaan. De verwijten die [Stichting X] [verzoeker] in dit verband thans maakt (onvoldoende communicatie, moeite met weerstand, mensen afschrijven) zijn niet onderbouwd door bestuursverslagen, mailwisseling, verslagen van functioneringsgesprekken of andere stukken. Bovendien blijkt uit de stellingen van [Stichting X] niet dat [verzoeker] is aangesproken op zijn functioneren. Aldus is door [Stichting X] niet aannemelijk gemaakt dat het functioneren van [verzoeker] tot 2016 onder de maat is geweest of dat zijn houding en optreden tot problemen hebben geleid binnen de organisatie. Integendeel, uit de onder 3.3 genoemde brief blijkt dat het bestuur nog in december 2015 zijn waardering voor de inzet en betrokkenheid van [verzoeker] uitdrukte in de vorm van een persoonlijke bonus.
5.5
De problemen tussen partijen zijn begonnen in 2016, nadat er per 1 februari voor de duur van één jaar een nieuwe fondsenwerver, [fondsenwerver] , (hierna: [fondsenwerver] ), is aangesteld door het bestuur, met medeweten en instemming van [verzoeker] . [verzoeker] had kritiek op het functioneren van [fondsenwerver] en er ontstond al spoedig een gespannen verhouding tussen hen beiden. [verzoeker] heeft zijn bezwaren over het functioneren van [fondsenwerver] met het bestuur gedeeld. [Stichting X] verwijt [verzoeker] dat hij zijn kritiek niet met haar zelf heeft besproken. [verzoeker] stelt dat hij dat wel heeft gedaan, maar dat zij daarvoor niet open stond en gezagsondermijnend te werk ging. Wat daarvan zij, er ontstond een situatie, waarin [verzoeker] niet verder wilde of kon met [fondsenwerver] . Het bestuur van [Stichting X] heeft vervolgens besloten tot een wijziging in de organisatiestructuur per 1 september 2016, die inhield dat [algemeen directeur] voor twee dagen per week werd aangesteld als algemeen directeur met verantwoordelijkheid voor de dagelijkse gang van zaken. [verzoeker] diende aan hem te rapporteren, met blijkens een opgestelde notitie de taken “
ondersteuning PR en externe communicatie en de overige velden, opstart nieuwe velden en veldwerkers onderling verdelen qua primaire aandacht tussen [verzoeker] en [algemeen directeur] ”.[fondsenwerver] behield haar taak fondsenwerving en rapporteerde niet meer aan [verzoeker] maar aan [algemeen directeur] . Omdat [verzoeker] echter (volgens [Stichting X] na een aanvankelijk akkoord) bezwaren bleef houden tegen voortzetting van de arbeidsrelatie met [fondsenwerver] heeft een gesprek tussen het bestuur en [verzoeker] plaatsgevonden, onder begeleiding van een extern gespreksleider (zie ook 3.5). Dat gesprek heeft niet tot een oplossing geleid, waarna [Stichting X] [verzoeker] op non-actief heeft gesteld, waarvan zij in een persbericht melding heeft gemaakt, en een verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft ingediend. Nadat de gemachtigde van [verzoeker] bezwaar had aangetekend tegen de non-actiefstelling, hebben partijen, bijgestaan door hun gemachtigden, opnieuw overleg gevoerd, waarbij van de zijde van [Stichting X] de eis werd gesteld dat [verzoeker] zich diende te conformeren aan de nieuwe gezagsverhouding. Dit overleg heeft geresulteerd in de onder 3.6 genoemde vaststellingsovereenkomst.
5.6
Het is dus duidelijk dat er in de korte tijd na de indiensttreding van [fondsenwerver] het nodige gebeurd is. Partijen hebben echter met elkaar besloten om een streep te trekken en opnieuw te beginnen. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is door partijen bevestigd dat de intentie van hen beiden bij die vaststellingsovereenkomst was om alles wat er in het verleden gebeurd was achter te laten en met een schone lei te beginnen. Daartoe is ook een verzoeningsgesprek gevoerd. [verzoeker] heeft zich met ondertekening van de overeenkomst akkoord verklaard met zijn nieuwe functie, missionair directeur, en het gegeven dat hij onder het gezag van de algemeen directeur [algemeen directeur] stond.
5.7
Volgens [Stichting X] heeft [verzoeker] zich niet gehouden aan de in de vaststellingsovereenkomst gemaakte afspraken en is er (opnieuw) een onwerkbare situatie ontstaan. Zij stelt dat [verzoeker] bleef hangen in het verleden en zich niet constructief opstelde. In dat verband noemt zij allereerst het project [project 4] . Zij stelt dat er een onoverbrugbaar verschil van inzicht ontstond tussen het bestuur en [verzoeker] ten aanzien van het aanstellen van veldwerkers vanuit de charismatische hoek: [verzoeker] aanvaardde niet het besluit van het bestuur om dit project niet door te laten gaan, omdat veldwerkers zich in hoofdlijnen moeten kunnen vinden in de visie van [Stichting X] . [verzoeker] stelt daar tegenover dat hij samen met [algemeen directeur] in Peru met de betreffende veldwerkers had gesproken, en dat hij daarna op geen enkele wijze is gekend in of betrokken bij het bestuursbesluit om niet verder te gaan met het project, terwijl dit bij uitstek in zijn werkveld als missionair directeur lag. Daarnaast noemt [Stichting X] als voorbeeld de zogeheten ‘bedelbrief’ (zie 3.9). [verzoeker] had een concepttekst daarvoor opgesteld, waarmee [algemeen directeur] het gedeeltelijk niet eens was. Toen [verzoeker] daarop per Whatsapp werd aangesproken reageerde hij op een zeer negatieve manier, zie het onder 3.10 genoemde app-bericht. [verzoeker] erkent dat zijn reactie een te negatieve toonzetting had, wellicht mede door het late tijdstip waarop hij het bericht van [algemeen directeur] ontving, en stelt dat hij daarom [algemeen directeur] direct daarna heeft opgebeld. Tot slot was er volgens [Stichting X] onenigheid over een reis naar Suriname, waarbij [verzoeker] zich niet neerlegde bij het besluit van het bestuur om hem te laten vergezellen door bestuurslid [bestuurslid 2] , hetgeen [verzoeker] betwist. Over al deze kwesties is op maandagavond 1 december laat in de avond telefonisch gesproken tussen [verzoeker] en [algemeen directeur] , welk gesprek moeilijk verliep vanwege irritaties aan beide zijden. Hierop is een gesprek tussen [algemeen directeur] en [verzoeker] belegd op 7 december 2016, in aanwezigheid van de voorzitter van het bestuur, [voorzitter] . De lezingen van partijen over het verloop van dit gesprek lopen uiteen, maar duidelijk is wel dat al spoedig werd geconstateerd dat de samenwerking tussen [algemeen directeur] en [verzoeker] op dat moment was vastgelopen. [algemeen directeur] heeft dit in een brief van 9 december 2016 aan het bestuur meegedeeld (3.11). Vervolgens is een gesprek belegd met het bestuur op 15 december 2016. Tijdens dit gesprek is aan [verzoeker] meegedeeld dat hij opnieuw op non-actief werd gesteld en dat een ontbindingsverzoek was ingediend.
5.8
Het hof constateert dat er na de vaststellingsovereenkomst slechts twee maanden zijn verstreken, alvorens [Stichting X] [verzoeker] (opnieuw) op non-actief stelde en besloot de arbeidsovereenkomst te beëindigen. Het hof beoordeelt deze periode, bezien tegen de achtergrond van het lange dienstverband en de persoonlijke omstandigheden van [verzoeker] , te kort om te kunnen concluderen dat op dat moment reeds sprake was van een onherstelbaar en ernstig verstoorde arbeidsverhouding. Daarbij wordt overwogen dat partijen in oktober met de overeenkomst hebben beoogd de schermutselingen uit het verleden achter zich te laten en opnieuw te beginnen. Het is begrijpelijk dat het van [verzoeker] , die immers bij [Stichting X] gedurende een zeer lange periode de enige kapitein op het schip was, enige tijd en aanpassing vergde om in de nieuwe verhoudingen zijn rol te vinden. Daarbij is ook van belang dat in artikel 1.2. van de vaststellingsovereenkomst weliswaar globaal de taken van [verzoeker] als missionair directeur waren geschetst, maar dat uitdrukkelijk is afgesproken dat deze taken nog nader uitgewerkt dienden te worden in samenspraak met de algemeen directeur. [verzoeker] voert onbetwist aan dat dat (nog) niet was gebeurd. [Stichting X] stelt weliswaar dat [verzoeker] en [algemeen directeur] samen op reis zijn geweest en veel met elkaar hebben kunnen spreken, maar niet dat de taakafbakening onderwerp van gesprek is geweest of is geformaliseerd. Voorts heeft [algemeen directeur] als algemeen directeur geconstateerd dat ook de lucht tussen [verzoeker] en [fondsenwerver] nog niet was geklaard en is er voor gekozen om die situatie maar zo te laten. [Stichting X] heeft niet inzichtelijk gemaakt op welke wijze zij [verzoeker] na 12 oktober 2016 heeft begeleid in zijn nieuwe functie. Van haar had verwacht mogen worden dat zij, zeker gelet op het recente verleden waarin zij stevige kritiek had op [verzoeker] , zijn functioneren periodiek zou bespreken. Dat is niet gebeurd, waardoor de spanning heeft kunnen oplopen, zich enkele incidenten hebben voorgedaan en een aanvaring tussen [verzoeker] en [algemeen directeur] plaatsvond. [Stichting X] heeft daarna geen poging gedaan om de dialoog met [verzoeker] aan te gaan, nu zij [verzoeker] in het daarop volgende gesprek met het bestuur op 15 december 2016 direct, naar [verzoeker] onbetwist stelt, zonder naar zijn kant van het verhaal te luisteren, op non-actief heeft gesteld. Naar het oordeel van het hof heeft [Stichting X] [verzoeker] al met al onvoldoende tijd, begeleiding en kans gegeven om te (kunnen) voldoen aan de vaststellingsovereenkomst en heeft zij (althans na 12 oktober 2016) onvoldoende ondernomen om na de aanvaring met [algemeen directeur] de in haar visie verstoorde relatie te herstellen.
5.9
De mondelinge behandeling bij de kantonrechter vond een maand later plaats op 18 januari 2017. Gezien de korte periode die was verstreken na de vaststellingsovereenkomst en hetgeen daarover hiervoor is overwogen, kan weliswaar worden aangenomen dat sprake was van een verstoring van de arbeidsrelatie, maar niet van een verstoring die dusdanig ernstig en duurzaam was dat van [Stichting X] als werkgever niet kon worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Dat een vorm van samenwerking toen nog mogelijk was blijkt ook wel uit het feit dat tijdens de mondelinge behandeling is onderzocht of een samenwerking tussen partijen in het bestuur tot de mogelijkheden behoorde en dat [Stichting X] daar welwillend tegenover stond. In elk geval moet worden geoordeeld dat [Stichting X] als werkgever in die korte periode niet het nodige had gedaan om te bezien of continuering van de arbeidsovereenkomst nog tot de mogelijkheden behoorde. Dit betekent dat het hof oordeelt dat de rechtbank de arbeidsovereenkomst ten onrechte op de g-grond heeft ontbonden. De tegen dat oordeel gerichte beroepsgronden van [verzoeker] slagen in zoverre.
5.1
Het ontbindingsverzoek is subsidiair gebaseerd op de e-grond. [Stichting X] stelt dat [verzoeker] verwijtbaar heeft gehandeld. [Stichting X] maakt [verzoeker] in dit verband echter slechts in algemene termen gestelde verwijten na een lang dienstverband zonder eerdere aanmerkingen van haar zijde. Bovendien is niet gebleken dat door [Stichting X] een verbetertraject is ingezet.
5.11
Vervolgens is aan de orde het verzoek van [verzoeker] tot herstel van de arbeidsovereenkomst. Het hof oordeelt dit verzoek niet toewijsbaar. Er is inmiddels een geruime tijd verstreken na de non-actiefstelling. [Stichting X] is een zeer kleine organisatie en is na een intensieve betrokkenheid van [verzoeker] gedurende 22 jaar zonder hem verder gegaan. Bovendien heeft de toon van het debat tussen partijen zich inmiddels verhard en maken partijen elkaar over en weer forse verwijten. Onder deze omstandigheden acht het hof geen herplaatsingsmogelijkheid voor [verzoeker] en komt het hof op grond van artikel 7:683 lid 3 BW na de onterechte ontbinding niet tot herstel van de arbeidsovereenkomst, maar tot een vervangende billijke vergoeding. In de hoogte van deze vergoeding moet tot uitdrukking komen dat de vergoeding een alternatief is voor herstel. Deze vergoeding omvat in elk geval de (inmiddels door [Stichting X] betaalde) transitievergoeding. Het hof ziet aanleiding [verzoeker] een aanvulling daarop toe te kennen vanwege het door de onterechte ontbinding veroorzaakte verlies van zijn baan. Anders dan [verzoeker] acht het hof echter niet aannemelijk dat de arbeidsovereenkomst tot zijn pensioengerechtigde leeftijd zou hebben voortgeduurd, zodat de op die aanname gebaseerde berekening van [verzoeker] niet wordt gevolgd. Het hof heeft hiervoor geoordeeld dat [verzoeker] na de vaststellingsovereenkomst onvoldoende tijd, kans en begeleiding heeft gekregen van [Stichting X] om zich aan de nieuwe situatie aan te passen. Aan de andere kant heeft het hof ter zitting bij [verzoeker] geconstateerd dat hij moeite heeft met de koers die [Stichting X] onder leiding van het bestuur heeft ingezet. Mede gelet op de inhoud van het document van [verzoeker] van 12 december 2016 (3.12) - het hof is niet gebleken dat [verzoeker] van de inhoud daarvan afstand heeft genomen - acht het hof de kans zeer reëel dat de verschillen van inzicht, ook na nadere begeleiding en gesprekken, toch onoverbrugbaar zouden zijn gebleken. Het hof gaat ervan uit dat de arbeidsovereenkomst in dat geval ongeveer zes maanden later zou zijn geëindigd en ziet daarin aanleiding om de billijke vergoeding, rekening houdend met het salaris over die periode, inclusief de transitievergoeding te bepalen op een afgerond bedrag van € 45.000,- bruto. De (overigens niet onderbouwde) financiële positie van [Stichting X] geeft geen aanleiding om dit bedrag naar beneden bij te stellen gezien alle omstandigheden van het geval en de ingrijpende gevolgen die de beëindiging van het dienstverband voor [verzoeker] , mede gelet op zijn leeftijd, heeft.
Conclusie
5.12
Het beroep slaagt gedeeltelijk. Nu het dienstverband niet wordt hersteld zal de bestreden beschikking wat de ontbinding betreft worden bekrachtigd, maar overigens worden vernietigd, waarbij de toegewezen transitievergoeding thans geacht moet worden te zijn begrepen in de billijke vergoeding.
5.13
[Stichting X] wordt als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van beide instanties. De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [verzoeker] worden vastgesteld op € 500,- aan salaris voor zijn gemachtigde. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [verzoeker] worden vastgesteld op € 313,- voor griffierecht en € 1.788,- voor salaris van zijn advocaat.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van 15 februari 2017 van de rechtbank Gelderland, locatie Apeldoorn, voor zover het betreft de ontbinding van de arbeidsovereenkomst per 1 april 2016, vernietigt de beschikking voor het overige en in zoverre opnieuw beschikkende:
veroordeelt [Stichting X] tot betaling van een billijke vergoeding inclusief transitievergoeding van € 45.000,- bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na betekening van deze uitspraak;
veroordeelt [Stichting X] in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [verzoeker] wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 500,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 313,- voor verschotten en op € 1.788,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
wijst het meer of anders verzochte af;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.E.F. Hillen, mr. A.E.B. ter Heide en
mr. O.E. Mulder en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 september 2017.