ECLI:NL:GHARL:2017:9611

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 november 2017
Publicatiedatum
7 november 2017
Zaaknummer
16/01141
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrekbaarheid van lijfrentepremies in de inkomstenbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 november 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 4 augustus 2016. De zaak betreft de aftrekbaarheid van lijfrentepremies in de inkomstenbelasting voor het jaar 2010. Belanghebbende had een lijfrenteverzekering afgesloten bij [A] N.V. en had in zijn aangifte voor 2010 een bedrag van € 2.400 aan premies in aftrek gebracht. De Inspecteur van de Belastingdienst had echter slechts een bedrag van € 600 aan aftrek toegestaan, wat leidde tot een correctie van € 1.800. Belanghebbende was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 10 oktober 2017 heeft het Hof de argumenten van beide partijen gehoord. Belanghebbende stelde dat de Inspecteur niet correct had gehandeld en dat hij gedurende anderhalf jaar geen reactie had ontvangen, waardoor hij aannam dat de aanslag buiten incasso was gesteld. De Inspecteur daarentegen verdedigde zijn standpunt dat hij bij de aanslagregeling rekening had gehouden met het juiste bedrag aan betaalde lijfrentepremie.

Het Hof oordeelde dat de belastingrechter bevoegd is in geschillen over de heffing van belasting, maar niet over invordering of klachten over de bejegening door de Belastingdienst. Het Hof concludeerde dat de in eerdere jaren betaalde premies niet in aanmerking konden worden genomen bij de vaststelling van het belastbare inkomen over 2010. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep werd ongegrond verklaard. Er werd geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummer 16/01141
uitspraakdatum:
7 november 2017
Uitspraak van de zesde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 4 augustus 2016, nummer LEE 16/1544, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Amsterdam(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar een aanslag 2010 in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Bij beschikking is heffingsrente berekend.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar tevens aangemerkt als verzoek om de aanslag ambtshalve te verminderen. Dat verzoek heeft hij afgewezen.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, het beroep mede aangemerkt als rechtstreeks beroep tegen de beslissing van de Inspecteur om de aanslag niet ambtshalve te verminderen, en dat beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank, voor zover betrekking hebbend op de beslissing van de Inspecteur om de aanslag niet ambtshalve te verminderen, hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2017. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende heeft bij [A] N.V. een lijfrenteverzekering afgesloten, met als ingangsdatum 1 april 2007 en als einddatum 1 januari 2041.
2.2.
In de jaren 2007 tot en met 2010 heeft belanghebbende de volgende bedragen aan premie betaald:
Jaar
Bedrag
2007
€ 620
2008
€ 550
2009
€ 400
2010
€ 600
2.3.
Belanghebbende heeft in zijn aangifte in de IB/PVV voor het jaar 2010 een bedrag van € 2.400 in aftrek gebracht als premies voor lijfrenten.
2.4.
Bij brief van 13 juli 2013 heeft belanghebbende onder andere het volgende aan de Inspecteur geschreven:
"Bij het invullen van de belastingaangifte 2010 bleek dat (…) drie voorgaande jaren er geen rekening was gehouden met de aftrek van € 600,-- Reden waarom ik dit in 2010 alsnog heb gedaan, 4 x € 600,-- = € 2 400,--"
2.5.
Bij de aanslagregeling voor het onderhavige jaar heeft de Inspecteur ter zake van de lijfrentepremie een correctie aangebracht van € 1.800. Voor de jaren 2008 en 2009 heeft hij de aftrek alsnog verleend door de aanslagen ambtshalve te verminderen. Voor het jaar 2007 heeft hij belanghebbende bij brief van 13 mei 2016 ten behoeve van de verzekeraar een verklaring verstrekt, waarin is opgenomen dat loonheffing achterwege kan blijven voor zover de termijnen niet hoger zijn dan € 620; dit is het totaal van de betaalde premies voor zover die niet in de inkomstenbelasting aftrekbaar zijn.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de Inspecteur evenvermelde correctie terecht heeft aangebracht, welke vraag belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt.
3.2.
Belanghebbende stelt dat de Inspecteur in de contacten met hem niet correct heeft gehandeld, dat hij gedurende anderhalf jaar geen reactie van de Inspecteur had ontvangen, ten gevolge waarvan hij mocht aannemen dat de aanslag buiten incasso was gesteld, en dat de Inspecteur onwaarheden heeft gebruikt om hem te bewegen af te zien van verder bezwaar.
3.3.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat bij de aanslagregeling naar het juiste bedrag rekening is gehouden met het in 2010 door belanghebbende betaalde bedrag aan lijfrentepremie van € 600.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De belastingrechter is bevoegd in geschillen die betrekking hebben op de heffing van belasting. Hij kan niet oordelen over invordering of klachten over de bejegening van belastingplichtigen door de Belastingdienst. Voor zover de stellingen van belanghebbende geen betrekking hebben op de hoogte van de aanslag, zal het Hof deze daarom niet behandelen.
4.2.
Het Hof begrijpt het hoger beroep aldus, dat belanghebbende de in de jaren voor 2010 betaalde lijfrentepremies bij de vaststelling van de onderhavige aanslag in aanmerking wil zien komen.
4.3.
Ingevolge het bepaalde in artikel 3.130, eerste lid, van de Wet IB 2001 komen premies voor lijfrenten voor aftrek in aanmerking op het tijdstip waarop deze zijn betaald of verrekend, voorzover de verrekening niet leidt tot een schuldig gebleven bedrag.
4.4.
Belanghebbende heeft in 2010 aan lijfrentepremies een bedrag van € 600 betaald. De Inspecteur heeft dat bedrag in aftrek toegestaan. De in eerdere jaren betaalde premies kunnen niet bij de vaststelling van het belastbare inkomen over 2010 in aanmerking worden genomen. Dit brengt mee dat de Inspecteur bij de aanslagregeling de aftrek van lijfrentepremies terecht heeft beperkt tot het in 2010 door belanghebbende betaalde bedrag van € 600.
4.5.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het hoger beroep is ook in zoverre ongegrond.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. baron van Knobelsdorff, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is op
7 november 2017in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(H. de Jong) (J.W. van Knobelsdorff)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 8 november 2017
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.