Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in het principaal hoger beroep,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift met producties 1 tot en met 10, ingekomen op 11 april 2016;
- het verweerschrift, tevens houdende incidenteel hoger beroep, met producties A tot en met G;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep;
- een journaalbericht van mr. Roobeek van 15 november 2016 met producties 11 tot en met 17;
- een journaalbericht van mr. Cox van 15 november 2016 met productie H;
- een journaalbericht van mr. Roobeek van 17 november 2016 met producties 18 tot en met 20.
3.De vaststaande feiten
4.De omvang van het geschil
- primair te bepalen dat de vrouw, zolang de echtelijke woning niet is verkocht en geleverd, verplicht is met ingang van 31 maart 2015 de gehele hypothecaire woonlasten verbonden aan de echtelijke woning te voldoen, inclusief de gebruikerslasten, waarbij de gevolgen en risico’s van niet betaling volledig en uitsluitend voor rekening van de vrouw komen, althans een zodanige regeling als het hof juist acht;
- subsidiair de vrouw te veroordelen, zolang de echtelijke woning niet is verkocht en geleverd, tot betaling van een gebruiksvergoeding aan hem van € 1.437,06 per maand, althans de helft van de eigenaarslasten verbonden aan de woning, bestaande uit de bruto hypotheeklast, de premie overlijdensrisicoverzekering, de premie opstalverzekering en de gemeentelijke heffingen, met ingang van 31 maart 2015, althans een zodanige gebruiksvergoeding en een zodanige datum als het hof juist acht;
- te bepalen dat de inboedel en de dieren bij helfte worden verdeeld, op een wijze, zoals hij in productie G bij het verweerschrift, tevens houdende incidenteel hoger beroep, heeft weergegeven, met dien verstande dat de goederen die hij nog uit de echtelijke woning dient te ontvangen, de goederen betreffen zoals op deze lijst staan aangegeven en dat voor het overige de vrouw de goederen behoudt die zij in haar bezit heeft en hij de goederen behoudt die hij in zijn bezit heeft;
- de vrouw te bevelen aan hem binnen zeven dagen na betekening van de in deze te geven beschikking beschikbaar te stellen de goederen, zoals opgenomen onder productie G van dit verweerschrift, tevens houdende incidenteel hoger beroep, op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat de vrouw nalaat de goederen aan hem ter beschikking te stellen, met een maximum van € 10.000,-, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht;
- te verklaren voor recht dat hij niet is gehouden aan de vrouw een bijdrage in de kosten van de gezamenlijke dieren van partijen te voldoen.
5.De motivering van de beslissing
Het geschilpunt betreft alleen nog de trouwring(en). Nu de man, naar aanleiding van vragen van dit hof en tegenover de stellige betwisting door de vrouw, onvoldoende heeft kunnen onderbouwen dat de desbetreffende (twee) trouwringen, die volgens hem van zijn grootouders zijn geweest, bij de vrouw zijn achtergebleven, is zijn verzoek in zoverre niet toewijsbaar.