De grieven 8 tot en met 15 komen op tegen toewijzing van het door [geïntimeerde] gevorderde bedrag van de becijferde pensioenwaarde. Ten onrechte zou in de actuariële berekening zijn aangeknoopt bij pensioen van PFZW.
[appellante] voert daarvoor allereerst aan dat geen pensioenvoorziening is afgesproken, maar deze stelling is hiervoor al verworpen. Verder voert zij aan dat niet een pensioen van PFZW is afgesproken, maar een pensioen 'maximaal naar analogie van' het pensioen voor notarismedewerkers. Daarover hebben partijen in oktober 2010, na ondertekening van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, ook nog met elkaar gesproken.
[geïntimeerde] heeft dat echter betwist; zij heeft bij haar overstap aangegeven er niet op achteruit te willen gaan. Uit de loonstroken heeft zij afgeleid dat zij door [appellante] bij PFZW is aangemeld.
Het hof constateert dat, als [appellante] al meende dat ten onrechte premie voor PFZW werd ingehouden, zij dat vanaf 2010 blijkens haar eigen verklaring, zoals opgenomen onder 2.10, op zijn beloop heeft gelaten. Daarmee heeft zij als werkgeefster op zijn minst de schijn gewekt dat aldus de overeengekomen pensioentoezegging (met haar instemming) werd uitgevoerd, en daarop mocht [geïntimeerde] vertrouwen. Voor zover [appellante] nog heeft gesuggereerd dat [geïntimeerde] haar door manipulatie tot ondertekening van het contract heeft gebracht en met de salarisadministrateur onder een hoedje heeft gespeeld teneinde op de salarisstroken de bewuste premieafdracht vermeld te krijgen, zijn deze beschuldigingen niet onderbouwd en ontbreekt een deugdelijk bewijsaanbod. Daar komt nog bij dat [appellante] niet duidelijk heeft gemaakt waarom zij de inhouding ten behoeve van dit pensioenfonds dan sinds 2010 feitelijk heeft geaccepteerd.
Ook in hoger beroep heeft [appellante] de berekening van de actuaris niet gemotiveerd betwist, zodat het hof van de juistheid uitgaat.
Voorts heeft [appellante] nog aangevoerd dat aansluiting bij PFZW in het geheel niet mogelijk zou zijn geweest. Zij verbindt aan die (overigens door [geïntimeerde] betwiste) stelling vervolgens geen duidelijke conclusie. Indien [appellante] haar verplichting om aan de pensioentoezegging te voldoen correct was nagekomen via een ander pensioenfonds of via een verzekeraar, had [geïntimeerde] geen pensioenschade geleden. [appellante] heeft echter niet op andere wijze aan haar verplichting voldaan en zij dient de schade die [geïntimeerde] daardoor heeft geleden te vergoeden. Bij gebrek aan een door [appellante] aangedragen alternatief dat zou hebben voldaan aan de pensioentoezegging kan die schade slechts worden berekend zoals is gebeurd, aan de hand van de gegevens van PFZW.