ECLI:NL:GHARL:2017:9417

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 oktober 2017
Publicatiedatum
31 oktober 2017
Zaaknummer
200.210.511
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling en omgangsregeling tussen ouders met betrekking tot kinderen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 oktober 2017, gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland. De vader verzoekt om een zorgregeling voor zijn kind, [kind 2], die bij de moeder woont. De rechtbank had eerder een zorg- en contactregeling afgewezen, wat de vader aanvecht. De moeder verzet zich tegen de verzoeken van de vader en vraagt om bekrachtiging van de eerdere beschikking. De ouders zijn in een complexe situatie verwikkeld, waarbij de vader in het buitenland verblijft en de moeder zich zorgen maakt over de mogelijkheid van ontvoering van [kind 2] door de vader. De Raad voor de Kinderbescherming adviseert begeleide omgang, maar de vader weigert deze begeleiding. Het hof concludeert dat een onbegeleide omgangsregeling in de huidige omstandigheden niet in het belang van [kind 2] is. De vader heeft onvoldoende continuïteit in zijn zorg voor [kind 2] aangetoond, en de angst van de moeder voor ontvoering is niet weggenomen. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en compenseert de proceskosten, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.210.511
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 368947)
beschikking van 31 oktober 2017
inzake
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.M. Wigman te 's-Gravenhage,
en
[de moeder],
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.M.P. Gerrits te Wijchen.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 5 november 2014, 16 juni 2015, 20 juli 2015,
12 februari 2016 en 16 december 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 27 februari 2017;
- het verweerschrift, ingekomen op 15 mei 2017;
- een brief met bijlagen van de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad), ingekomen op 5 april 2017;
- een journaalbericht van mr. Wigman van 8 september 2017, ingekomen op 11 september 2017, met twee bijlagen.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 21 september 2017 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Aan de zijde van de moeder is eveneens verschenen [Tolk] tolk in de Franse taal. Namens de raad is
[X] verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Partijen zijn op [datum] met elkaar gehuwd te [plaats] , [buitenland] . De moeder heeft de [buitenlandse] nationaliteit, de vader de Nederlandse en een onbekende nationaliteit.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
- [Kind 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ( [buitenland] ) en
- [kind 2] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
[kind 2] heeft de Nederlandse nationaliteit en woont bij de moeder. [Kind 1] woont sinds haar geboorte in [buitenland] .
3.3
Bij beschikking van 16 juni 2015 heeft de rechtbank - voor zover thans van belang - echtscheiding tussen partijen uitgesproken en de hoofdverblijfplaats van [kind 2] bij de moeder bepaald. Voorts heeft de rechtbank bepaald dat de moeder gehouden is de vader minimaal eenmaal per maand te informeren omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de ontwikkeling, de persoon en het vermogen van [kind 2] . De behandeling van het verzoek van de moeder om eenhoofdig gezag over [kind 2] is aangehouden voor onderzoek door de raad.
3.4
Bij beschikking van 20 juli 2015 heeft de rechtbank - voor zover thans van belang – naar aanleiding van een zelfstandig/aanvullend verzoek van de man om een zorgverdeling vast te stellen tussen hem en [kind 2] , de behandeling van dat verzoek aangehouden en de raad verzocht mede onderzoek te doen naar de vraag of een zorgregeling in het belang van [kind 2] moet worden geacht en, zo ja, op welke wijze deze zorgregeling vormgegeven zou moeten worden.
3.5
Bij beschikking van 12 februari 2016 heeft de rechtbank een voorlopige zorgregeling vastgesteld waarbij de vader begeleid contact heeft met [kind 2] bij het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) of de Stichting Tussen Thuis, en wel in de eerste maand één uur per veertien dagen, daarna twee uur aaneengesloten, waarna in samenspraak met de hulpverlening kan worden gekeken welke structurele omgangsregeling mogelijk is en de beslissing op het verzoek van de vader met betrekking tot de zorgverdeling voor het overige aangehouden. Het verzoek van de moeder om alleen met het gezag over [kind 2] te worden belast heeft de rechtbank afgewezen.
3.6
Bij de - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van
16 december 2016 heeft de rechtbank het verzoek van de vader tot vaststelling van een zorg- en contactregeling afgewezen.
3.7
Bij beschikking van 25 april 2017 van dit hof is het verzoek van de vader om voor de duur van het geding in de hoofdzaak in hoger beroep een voorlopige zorgregeling vast te stellen afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil de zorgverdeling tussen ouders met betrekking tot [kind 2] .
4.2
De vader is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van
16 december 2016. Hij verzoekt het hof - uitvoerbaar bij voorraad - deze beschikking te vernietigen en - opnieuw rechtdoende - het verzoek in eerste aanleg alsnog toe te wijzen in die zin dat hij wekelijks omgang heeft met [kind 2] vanaf vrijdag uit school tot zondagavond, waarbij hij [kind 2] van school haalt en de moeder [kind 2] op zondagavond weer bij de vader ophaalt, alsmede gedurende de helft van de gebruikelijke schoolvakanties en feestdagen.
4.3
De moeder voert daartegen verweer en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en het hoger beroep van de vader en zijn grief te verwerpen, met compensatie
van de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De ouders hebben samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft;
c. de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd;
d. de wijze waarop informatie door derden overeenkomstig artikel 377c, eerste en tweede lid, wordt verschaft.
5.2
Elke afwijzing van een verzoek tot vaststelling van een regeling inzake toedeling van zorg- en opvoedingstaken en elke beslissing waarbij een contactverbod is opgelegd is tijdelijk van aard, in die zin dat de ouder wiens verzoek is afgewezen zich in geval van wijziging van omstandigheden en in ieder geval na verloop van een jaar opnieuw tot de rechter kan wenden teneinde een regeling te doen vaststellen.
5.3
De rechter beproeft alvorens te beslissen op voormeld verzoek, een vergelijk tussen de ouders en kan, ook ambtshalve, indien geen vergelijk tot stand komt en het belang van het kind zich daartegen niet verzet, een door de wet toegelaten dwangmiddel opleggen dan wel bepalen dat de beschikking of onderdelen daarvan met toepassing van artikel 812 tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ten uitvoer kunnen worden gelegd.
5.4
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechter dient bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht te nemen, wat er in een voorkomend geval toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de afweging van belangen.
5.5
De vader stelt dat partijen het eens waren over een zorgverdeling waarbij [kind 2] eens per veertien dagen de vader bezocht, de moeder heeft echter aan die regeling geen uitvoering gegeven. Hij verblijft niet voortdurend in het buitenland. Wegens ziekte van zijn moeder is hij twee maanden niet in Nederland geweest. Sinds eind januari 2017 is hij terug en de zorgregeling kon ingaan per datum van zijn terugkomst, maar de moeder heeft haar standpunt gewijzigd. Door zijn afwezigheid heeft de rechtbank aangenomen dat in de zorgregeling geen continuïteit meer zou zitten. Dit is niet juist en rechtvaardigt niet dat helemaal geen zorgregeling wordt vastgesteld, aldus de vader. De beslissing van de rechtbank heeft tot gevolg dat de opgebouwde omgang met [kind 2] is afgebroken, waardoor de positie van de vader voor [kind 2] onduidelijk is geworden. Dit is niet in zijn belang.
De vader betwist dat hij feitelijk in [buitenland] woont. Hij woont in Nederland, heeft hier werk, sociale contacten en hier ligt zijn toekomst. Hij is terug in Nederland en zal hier blijven. Dat hij [kind 2] zou willen ontvoeren naar [buitenland] wordt niet door de moeder onderbouwd. [kind 2] is in Nederland gewend en heeft hier zijn toekomst, aldus de vader.
5.6
De moeder voert daartegen aan dat partijen hebben geprobeerd om via BOR Humanitas een omgangsregeling tot stand te brengen. De vader heeft zich niet betrouwbaar getoond in de nakoming van afspraken. Hij is meerdere malen een langere periode afwezig geweest in verband met zijn verblijf in [buitenland] . Door dit onvoorspelbare gedrag van de vader heeft zij haar standpunt ten aanzien van omgang herzien. De vader onderbouwt zijn standpunt dat hij in Nederland zal blijven niet en heeft de reden van zijn verblijf in [buitenland] niet nader onderbouwd. De moeder betoogt dat de vader zoveel als mogelijk in [buitenland] verblijft en enkel terugkeert naar Nederland voor het behoud van zijn uitkering. Hij heeft voor zover bekend geen werk en geen binding met Nederland. De moeder vreest dat de vader [kind 2] naar [buitenland] zal ontvoeren zodra hij daarvoor de kans krijgt. [Kind 1] verblijft tegen de wil van de moeder in [buitenland] . De vader heeft de mogelijkheid haar te laten overkomen naar Nederland, maar weigert dit. Door de opstelling van de vader heeft de moeder al jarenlang geen contact met [Kind 1] . Het is door toedoen van de vader dat er reeds lange tijd geen omgang tussen hem en [kind 2] is, aldus de moeder.
5.7
De raad constateert in het rapport van 27 november 2015 en ter mondelinge behandeling het volgende.
Bij de ouders liggen mogelijkheden om de omgang te organiseren. Zij hebben begeleiding nodig om tot afspraken te kunnen komen. Het lukt de moeder niet om rustig te blijven in het bijzijn van de vader en de vader reageert fel op de moeder. Hij gaat voorbij aan het verdriet van de moeder om het verlies van contact met [Kind 1] . Hij wil geen inspanningen meer leveren om contact tussen de moeder en [Kind 1] mogelijk te maken, ook niet via telefoon en/of Skype. Dit maakt het voor de moeder moeilijker de vader contact met [kind 2] te gunnen. Zij heeft grote angst dat de vader [kind 2] zal proberen mee te nemen naar [buitenland] .
De raad vindt contact tussen de vader en [kind 2] in het belang van [kind 2] , maar acht onbegeleide omgang in de huidige situatie te belastend voor hem. Daarom adviseert de raad begeleide omgang via een omgangshuis. Het gaat goed met [kind 2] bij de moeder. Omgang met de vader moet plaatsvinden op een manier waarin de moeder vertrouwen heeft.
[kind 2] is in grote mate afhankelijk van de moeder om het contact met de vader vorm te kunnen geven. Vergroten van het vertrouwen bij de moeder zal [kind 2] ruimte bieden voor dat contact. Wellicht kunnen de ouders vervolgens een traject ingaan om uiteindelijk te komen tot een reguliere omgangsregeling.
5.8
Het hof acht zich op grond van de stukken en de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen, zodat geen noodzaak bestaat om een nader onderzoek te gelasten.
5.9
Het hof overweegt als volgt. Uit de bestreden beschikking blijkt dat in 2016 een
- ook in hoger beroep onbetwist - goed verlopen traject van door BOR Humanitas (BOR) begeleide omgang tussen de vader en [kind 2] heeft plaatsgevonden. Dit traject heeft geen vervolg heeft gekregen. De moeder acht een onbegeleide omgangsregeling te risicovol. Zij vreest dat de vader [kind 2] zal meenemen naar [buitenland] . De communicatie tussen ouders is ernstig verstoord, mede als gevolg van de situatie met betrekking tot [Kind 1] . Ouders zijn in de zomer van 2016 door BOR verwezen naar Youké voor een traject ‘ouderschap blijft’ om het wederzijdse wantrouwen weg te nemen. De moeder heeft zich voor dat traject aangemeld. De vader is in november 2016 niet verschenen bij de rechtbank voor de mondelinge behandeling van zijn verzoek om vaststelling een zorgverdeling wegens verblijf in het buitenland. Onduidelijk was wanneer hij zou terugkeren. Mede doordat de vader in het najaar van 2016 zonder enig overleg en zonder voorbereiding van [kind 2] daarop naar het buitenland is vertrokken, volgens zijn verklaring ter mondelinge behandeling in hoger beroep een maand naar [land] en een maand naar [buitenland] , in verband met ziekte van zijn moeder, kon geen sprake zijn van continuïteit in het contact tussen de vader en [kind 2] en evenmin gewerkt worden aan herstel van het vertrouwen tussen de ouders door middel van hulpverlening. Het hof is het met de rechtbank eens dat de vader zich daardoor onvoldoende voorspelbaar getoond met betrekking tot de continuïteit van een zorgregeling. Inmiddels is er een jaar lang geen contact meer geweest tussen de vader en [kind 2] . Gebleken is dat de ouders nog steeds geen enkel vertrouwen hebben in elkaar en dat de grote angst die de moeder heeft voor ontvoering van [kind 2] door de vader naar [buitenland] niet is afgenomen. Zij heeft ter mondelinge behandeling als voorwaarde voor hernieuwd contact tussen de vader en [kind 2] gesteld dat zij eerst contact heeft met [Kind 1] .
5.1
Het hof acht met de raad omgang tussen de vader en [kind 2] van belang, maar het vaststellen van een onbegeleide omgangsregeling in de gegeven omstandigheden in strijd met de zwaarwegende belangen van [kind 2] . Omgang met de vader moet plaatsvinden op een manier waarin de moeder vertrouwen heeft. [kind 2] woont bij de moeder en is in grote mate afhankelijk van haar om het contact met de vader te kunnen vormgeven. Vergroten van het vertrouwen bij de moeder zal hem de ruimte bieden voor het aangaan van dat contact. Het hof kan zich vinden in het advies van de raad om omgang vooralsnog te realiseren via het omgangshuis, waarbij door middel van hulpverlening dient te worden onderzocht of onbegeleide omgang in de toekomst mogelijk is. Echter, nu de vader ter mondelinge behandeling heeft verklaard dat hij "nu omgang wil of nooit" en dat hij "geen begeleiding wenst van Youké of wat dan ook" ziet het hof evenwel geen mogelijkheid een begeleide omgangsregeling vast te stellen.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, faalt de grief. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure het uit die relatie geboren kind betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van
16 december 2016;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, M.J. Stolwerk en E.H. Schulten en is op 31 oktober 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.