ECLI:NL:GHARL:2017:9297

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 oktober 2017
Publicatiedatum
27 oktober 2017
Zaaknummer
21-004692-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens zware mishandeling ex-echtgenote met fatale gevolgen en het wegvoeren en begraven van haar lijk

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor zware mishandeling van zijn ex-echtgenote, die heeft geleid tot haar dood, en voor het wegvoeren en begraven van haar lijk. De feiten dateren van 31 juli 2015, toen de verdachte en het slachtoffer een ruzie hadden in de woning van de verdachte. Tijdens deze ruzie heeft de verdachte met kracht tegen de romp van het slachtoffer geschopt, wat resulteerde in ernstige verwondingen, waaronder ribfracturen en een klaplong, die uiteindelijk tot de dood van het slachtoffer leidden. Het lichaam van het slachtoffer werd op 16 augustus 2015 gevonden, begraven in een bosgebied nabij de woning van de verdachte. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het lichaam heeft weggevoerd en begraven met het oogmerk om de dood en de oorzaak daarvan te verbergen. De verdachte heeft ontkend schuldig te zijn, maar het hof heeft op basis van de beschikbare bewijsmiddelen, waaronder getuigenverklaringen en forensisch bewijs, geoordeeld dat de verdachte verantwoordelijk is voor de dood van het slachtoffer en het verbergen van haar lichaam. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004692-16
Uitspraak d.d.: 27 oktober 2017
TEGENSPRAAK
Promis

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 26 augustus 2016 met parketnummer 16-706998-15 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
thans verblijvende in [detentieadres] .

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 3 februari 2017 en 13 oktober 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. H. Sytema, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een iets andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
Feit 1 primairhij in of omstreeks de periode van 31 juli 2015 tot en met 5 augustus 2015 te [plaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland,
opzettelijk en met voorbedachte rade, althans opzettelijk, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, (meermalen) (telkens) (met kracht) tegen/op de romp van die [slachtoffer] , althans tegen/op het lichaam, geslagen en/of gestompt en/of (met geschoeide voet(en)) getrapt en/of geschopt, althans één of meer vormen van geweld en/of geweldshandelingen op (de romp van) die [slachtoffer] toegepast/uitgeoefend,
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Feit 1 subsidiairhij in of omstreeks de periode van 31 juli 2015 tot en met 5 augustus 2015 te [plaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland,
aan een persoon genaamd [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten een dubbelzijdige klaplong en/of meerdere ribfracturen en/of perforatie van de borstvliezen en/of perforatie van de rechterleverkwab) heeft toegebracht, door opzettelijk (meermalen) (telkens) (met kracht) tegen/op de romp van die [slachtoffer] , althans tegen/op het lichaam van die [slachtoffer] , te slaan en/of te stompen en/of (met geschoeide voet(en)) te trappen en/of te schoppen, althans één of meer vormen van geweld en/of geweldshandelingen op (de romp van) die [slachtoffer] toe te passen en/of uit te oefenen,
terwijl het feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
Feit 1 meer subsidiairhij in of omstreeks de periode van 31 juli 2015 tot en met 5 augustus 2015 te [plaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland,
[slachtoffer] , heeft mishandeld door haar (meermalen) (telkens) (met kracht) tegen/de romp, althans tegen/op het lichaam, te slaan en/of te stompen en/of met geschroeide voet(ten) te trappen en/of te schoppen, althans één of meer vormen van geweld en/of geweldshandelingen op (de romp van) die [slachtoffer] toe te passen en/of uit te oefenen,
terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad.
Feit 2hij in of omstreeks de periode van 31 juli 2015 tot en met 5 augustus 2015 te [plaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland,
het lijk van [slachtoffer] heeft begraven en/of verborgen en/of weggevoerd en/of weggemaakt, met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden van die [slachtoffer] te verhelen,
immers heeft hij, verdachte,
-
het lijk van die [slachtoffer] vervoerd en/of
-
het lijk van die [slachtoffer] begraven in een grafkuil, althans in een bebost perceel.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting - overeenkomstig het standpunt van de advocaat-generaal en de verdediging - niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Op grond van de voorhanden bewijsmiddelen kan niet worden vastgesteld dat verdachtes opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, was gericht op de dood van het slachtoffer.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard onschuldig te zijn. Op vragen naar feiten heeft hij niet willen antwoorden.
Tegenover de politie heeft verdachte aanvankelijk wel verklaringen afgelegd. Vanaf 17 augustus 2015 heeft hij zich op zijn zwijgrecht beroepen.
De verklaringen die verdachte tegenover de politie heeft afgelegd, zijn niet over de hele linie consistent. Verdachte heeft onder meer verklaard dat [slachtoffer] na de ruzie of discussie met stemverheffing in verband met haar in [plaats 2] wonende dochter op de avond van 31 juli 2015 vertrokken zou zijn en daarbij had gezegd dat ze achter haar dochter aan zou gaan naar [plaats 2] en daar de boel op stelten zou zetten (p. 145, 190, 196). Ook zou ze hebben gezegd dat ze naar een kamer zou gaan die ze gehuurd had (p. 146). Verdachte neemt aan dat ze lijn 34 of 16 heeft genomen om naar het centrum naar de kamer terug te gaan (p. 200). Verdachte staat niet bij dat ze de kinderen nog gedag heeft gezegd (p. 217). Volgens verdachte was ook een afspraak gemaakt om elkaar de volgende ochtend te ontmoeten bij de kinderboerderij (p. 145, 198). Maar [slachtoffer] is toen niet gekomen.
Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van ook het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Bij de beoordeling van het bewijs heeft het hof onder ogen gezien dat verdachte ter terechtzitting van het hof van 13 oktober 2017 meermalen en uitdrukkelijk heeft aangegeven ervan overtuigd te zijn dat sprake is van een complot tegen hem, dat bepaalde zaken niet goed zijn onderzocht dan wel opzettelijk buiten het onderzoek zijn gehouden en dat verbalisanten hun ambtseed of ambtsbelofte hebben geschonden. Het hof gaat hier niet in mee. Deze beweringen van verdachte zijn op geen enkele wijze aannemelijk geworden.
In het licht van het gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde overweegt het hof - grotendeels overeenkomstig de rechtbank - in het bijzonder het volgende.
De vermissing en het aantreffen van [slachtoffer]
Op 3 augustus 2015 is melding gemaakt van de vermissing van [slachtoffer] door haar dochter, [dochter] . [slachtoffer] is op 31 juli 2015 vanuit Spanje naar Nederland gekomen. Op het moment van het laatste contact tussen [slachtoffer] en [dochter] was [slachtoffer] bij haar ex-echtgenoot, verdachte.
Op 5 augustus 2015 had men noch in Nederland noch ook in Spanje iets van [slachtoffer] vernomen.
Op 16 augustus 2015 is het begraven lichaam van [slachtoffer] gevonden in de bosschages aan de [adres 2] in [plaats] .
De doodsoorzaak en het moment van overlijden
Bij sectie op het lichaam van [slachtoffer] zijn vier ribfracturen (6e tot en met 9e rib) en een dubbelzijdige klaplong vastgesteld. De gebroken 9e rib heeft de rechterleverkwab geperforeerd. In de vrije buikholte was - naar het hof begrijpt - relatief weinig bloed aanwezig bij sectie. In relatie met de gebroken 9e rib was er perforatie van de borstvliezen. Het middenrif was ter hoogte van de 9e rib ingescheurd. Er was veel begeleidende bloeduitstorting rechts aan de romp en aan de rug rechts.
De letsels zijn volgens patholoog Maes van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) het gevolg van bij leven opgelopen uitwendig inwerkend heftig botsend geweld op de romp.
Maes heeft voorts geconcludeerd dat [slachtoffer] is overleden als gevolg van verwikkelingen van bij leven opgelopen uitwendig inwerkend heftig botsend en/of comprimerend geweld op de romp.
Het overlijden door het oplopen van de letsels kan goed worden verklaard door functieverlies van de longen en door belemmering van de circulatie.
Forensisch arts Botter heeft aangegeven dat gezien de leeftijd van [slachtoffer] , de omvang van de onderhuidse bloeduitstorting, het aantal ribbreuken en de omvang van de inwendige schade een krachtige geweldsinwerking zal hebben plaatsgevonden tegen de rechterzijde van de borstkas ter hoogte van de 6e tot en met de 9e rib.
De perforaties van borstholte, middenrif en lever zijn veroorzaakt door binnenwaartse verplaatsing van de scherpe breukranden van de gebroken rib(ben). Slaan, stompen, schoppen, vallen of (zich) stoten worden als causaal mechanisme voor de letsels als veel waarschijnlijker genoemd dan het samendrukken van de borstkas door met gewicht op [slachtoffer] te gaan zitten. Daarbij heeft Botter aangegeven dat schoppen in vergelijking met slaan veel ernstiger letsels kan opleveren vanwege de grotere energieoverdracht.
Volgens Maes zijn de sectiebevindingen veel waarschijnlijker onder de hypothese dat de letsels aan de ribben, long(en) en lever zijn ontstaan door één geweldsinwerking dan onder de hypothese dat de letsels aan de ribben, long(en) en lever zijn ontstaan door meer dan één geweldsinwerking. Botter acht in dit verband van betekenis dat de ribbreuken zich op dezelfde plaats in vier naast elkaar gelegen ribben bevinden.
De sectiebevindingen zijn volgens Maes voorts waarschijnlijker onder de hypothese dat [slachtoffer] een beperkt aantal minuten na het optreden van de leverperforatie is overleden dan onder de hypothese dat [slachtoffer] na een uur (of meer) na het optreden van de leverperforatie is overleden. Uit het weinige bloed in de vrije buikholte kan worden afgeleid dat [slachtoffer] kort na het oplopen van de leverperforatie is overleden. De geringe hoeveelheid bloed in de buikholte impliceert volgens Botter dat de overlevingsduur na optreden van de leverperforatie kort is geweest, naar schatting een beperkt aantal minuten.
Op grond van het voorgaande stelt het hof vast dat [slachtoffer] is overleden als gevolg van verwikkelingen van bij leven opgelopen uitwendig inwerkend heftig botsend en/of comprimerend geweld op de romp ten gevolge waarvan onder meer een leverperforatie is ontstaan en dat het moment van overlijden ligt kort na deze leverperforatie.
Verzoek horen deskundigen Botter en Maes
De raadsman van verdachte heeft bij brief van 25 juli 2017 en ter zitting van het hof van
13 oktober 2017 verzocht de deskundigen Maes en Botter te horen omtrent de doodsoorzaak en het moment van overlijden van [slachtoffer] . Nadat ter terechtzitting van het hof is gebleken dat deskundige Maes onlangs is overleden, heeft de raadsman verzocht om naast deskundige Botter een deskundige met een zelfde achtergrond als Maes te horen.
Het hof wijst dit verzoek af. Zowel patholoog Maes als forensisch arts Botter hebben een rapport opgesteld en hebben aanvullende vragen beantwoord omtrent de doodsoorzaak en het moment van overlijden van [slachtoffer] . Er is niet gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden. Het hof acht het horen van deskundige Botter en een deskundige met een zelfde achtergrond als patholoog Maes derhalve niet noodzakelijk.
Verzoek horen deskundige omtrent aangetroffen GHB
De raadsman van verdachte heeft bij brief van 25 juli 2017 en ter zitting van het hof van
13 oktober 2017 voorts verzocht deskundige dr. M.J. Vincenten van Maanen van het Nederlands Forensisch Instituut als deskundige te horen omtrent de aangetroffen hoeveelheid GHB in het bloed van [slachtoffer] .
Het hof heeft ter terechtzitting van 3 februari 2017 het verzoek van de (toenmalige) raadsman van verdachte met betrekking tot het horen van de deskundige van het NFI over het hoge GHB-gehalte in het lichaam van het slachtoffer gemotiveerd afgewezen.
De (huidige) raadsman heeft het verzoek tot het horen van NFI-deskundige dr. M.J. Vincenten van Maanen omtrent het aangetroffen GHB in het bloed van het slachtoffer bij brief van 25 juli 2017 en ter zitting van het hof van 13 oktober 2017 herhaald zonder dat ter ondersteuning van het standpunt van de raadsman een beroep is gedaan op nieuwe feiten en omstandigheden. Het hof heeft ter terechtzitting van 3 februari 2017 het verzoek afgewezen en overwogen:
Uit het rapport van het NFI (p. 242 van het dossier) blijkt onder meer het volgende:
“In het bloed uit de buikholte en het leverweefsel van vermoedelijk [slachtoffer] is GHB gemeten in concentraties van respectievelijk 108 mg/l en 93 mg/kg. De gemeten concentraties kunnen passen bij inname en/of toediening van GHB. Echter, aangezien GHB postmortaal gevormd kan worden en er hier sprake is van gevorderde postmortale veranderingen kan de aangetoonde GHB ook geheel postmortaal gevormd zijn. Hierdoor kan geen uitspraak worden gedaan over mogelijke beïnvloeding van het bewustzijn/gedrag door GHB ten tijde van het overlijden.”
Nu niet is aangeven wat er verder onderzocht zou moeten worden, acht het hof het horen van een deskundige niet noodzakelijk, noch is de verdachte redelijkerwijs in de verdediging geschaad door het achterwege blijven daarvan.
Het hof wijst het verzoek van de raadsman tot het horen van de NFI-deskundige omtrent de aangetroffen hoeveelheid GHB (daarom) af op dezelfde gronden als genoemd in het proces-verbaal van de terechtzitting van 3 februari 2017.
Verzoek foto’s van de lijkschouwing
De raadsman van verdachte heeft bij brief van 25 juli 2017 en ter zitting van 13 oktober 2017 verzocht de beschikking te krijgen over de foto’s van de lijkschouwing zoals omschreven op pagina 228 van het forensisch dossier, om te kunnen toetsen of de foto’s aanknopingspunten bieden voor de suggestie dat een zware trap met de voet door verdachte mogelijk de oorzaak is geweest van het overlijden van [slachtoffer] .
Het hof wijst dit verzoek af nu gelet op de gedetailleerde beschrijving van de lijkschouwing in het dossier de noodzaak van het verzochte niet is gebleken.
Tijdstip van de geweldsinwerking/het overlijden
Nu vastgesteld is dat [slachtoffer] is overleden als gevolg van verwikkelingen van bij leven opgelopen uitwendig inwerkend heftig botsend en/of comprimerend geweld op haar romp en het tijdstip van het overlijden kort na de leverperforatie ligt, dient het hof vervolgens de vraag te beantwoorden wanneer die heftige geweldsinwerking en het overlijden hebben plaatsgevonden. Daarbij heeft het hof de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking genomen:
Kleding [slachtoffer]
is op 31 juli 2015 vanuit Spanje naar Nederland gekomen. Zij heeft om 10.56 uur de aankomsthal van Schiphol betreden. Op camerabeelden van Schiphol is te zien dat [slachtoffer] die dag een donkere strakke broek, spijkerjasje, turquoise topje en schoenen met zwarte bandjes en sleehak droeg.
Op 16 augustus 2015 is het begraven lichaam van [slachtoffer] gevonden in de bosschages aan [adres 2] in [plaats] . [slachtoffer] droeg in het graf sleehakken met zwarte bandjes, een donkere broek, een turquoise shirt en spijkerjasje. Dit is dezelfde kleding als die [slachtoffer] droeg op 31 juli 2015.
[dochter] heeft verklaard dat haar moeder elke dag schone kleren aantrok.
Gebruik OV-chipkaart[slachtoffer] is op 31 juli 2015 om 17.20 uur op het Centraal Station van [plaats] aangekomen, waar zij in gezelschap van de getuige [getuige] om 17.23 uur een anonieme OV-chipkaart heeft gekocht. Deze anonieme OV-chipkaart is alleen op 31 juli 2015 tussen 17.26 uur en 18.57 uur in gebruik geweest, en wel in [plaats] . Er is voor het laatst met deze OV-chipkaart uitgecheckt op 31 juli 2015 om 18.57 uur op [adres 3] . [slachtoffer] heeft de bus naar halte [adres 3] genomen om naar de woning van verdachte te gaan.
Achtergelaten bagage met anticonceptiepil[slachtoffer] heeft op 31 juli 2015 voordat zij naar de woning van verdachte is gegaan haar koffer achtergelaten in de woning van [getuige] , bij wie zij zou logeren tijdens haar verblijf in Nederland.
Op vrijdagavond 31 juli 2015 was [slachtoffer] om 23.00 uur nog niet in de woning van [getuige] . [getuige] heeft [slachtoffer] toen twee berichtjes gestuurd, maar heeft geen contact meer met haar gehad. De bagage van [slachtoffer] is achtergebleven in de woning van [getuige] . In deze achtergelaten bagage bevond zich een strip met anticonceptiepillen. Alle vakjes waren leeg, met uitzondering van het vakje met de pil van ‘Vr’ (het hof begrijpt: vrijdag).
Pizza/maaginhoud
Op 31 juli 2015 heeft verdachte om 17.36 uur een bedrag gepind bij pizzeria Domino’s te [plaats] . Bij Domino’s zijn op die datum en op dat tijdstip twee pizza’s besteld en betaald: een pizza Hawaii en een pizza Mixed Grill. Eén van deze pizza’s was volgens verdachte voor zijn dochters, de andere pizza was voor [slachtoffer] . Deze pizza’s bevatten de ingrediënten tomatensaus, mozzarella, ham, ananas en extra kaas (‘pizza Hawaii’) en BBQ saus, mozzarella, rode ui, paprika, gehakt, bacon, ham en gegrilde kip ‘(pizza BBQ mixed grill’).
De maaginhoud van [slachtoffer] is onderzocht. Daarbij is door het NFI aangegeven dat onder normale omstandigheden 90% van het vaste voedsel de maag in vier uur doorloopt. In de maaginhoud van [slachtoffer] werden fragmenten rode en gele paprika of Spaanse peper, ui en varkensvlees aangetroffen. Het NFI heeft op grond hiervan geconcludeerd dat de laatste maaltijd van [slachtoffer] heeft bestaan uit rode en gele paprika of Spaanse peper, ui en varkensvlees.
Contact met [dochter]
heeft voor het laatst contact gehad met haar moeder, die op dat moment in de woning van verdachte was, op 31 juli 2015 om 19.24 uur. [dochter] hoorde haar tweeling halfzusjes op de achtergrond. Na die vrijdag heeft [dochter] niets meer van haar vernomen, terwijl zij anders dagelijks contact hadden via de telefoon of via WhatsApp.
Toen [dochter] op 31 juli 2015 om 21.55 uur en om 23.59 uur volgens afspraak belde naar [slachtoffer] om te zeggen dat zij in [plaats 2] was aangekomen, kreeg [dochter] telkens de voicemail.
Verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij zijn woning heeft verlaten nadat [slachtoffer] daar op vrijdag 31 juli 2015 was gearriveerd. Even na 21.00 uur is verdachte teruggekeerd naar zijn woning waar [slachtoffer] op dat moment was met hun kinderen. Volgens verdachte hebben hij en [slachtoffer] in de woning een discussie gehad die ongeveer tien minuten heeft geduurd waarbij met stemverheffing is gesproken.
Verklaring [dochter 2]
, dochter van [slachtoffer] en verdachte, heeft haar moeder voor het laatst gezien toen [slachtoffer] bij verdachte in huis was. [dochter 2] heeft verklaard dat papa zijn werkbroek en werkschoenen aandeed. Mama kwam thuis met het vliegtuig en papa had twee rozen gekocht. Mama kwam niet. Zij gingen toen weer met de auto rijden en papa heeft de rozen weer in de auto neergelegd. Daarna zijn zij naar huis gereden en hebben zij nog televisie gekeken. Toen zijn zij naar bed gegaan. Mama is thuisgekomen en papa ging naar zijn werk. Mama ging goed op hen passen. Papa kwam weer thuis:
‘ [dochter 2] : (…) toen ging papa ruzie maken met mama. En eh, toen ging mama weer, toen was er geen herrie meer. En toen was er herrie weer.
(…)
Verbalisant: Oké, want wat hoorde jij dan? Dat het ruzie was?
[dochter 2] : Omdat mama ging gillen.
Verbalisant: Omdat mama ging gillen. Wat hoorde jij dan gillen?
[dochter 2] : Eh, ahhhh.
Verbalisant: Oké, en zei papa toen iets? Toen mama aan het gillen was?
[dochter 2] : Eh, nee (…) Alleen mama. Alles ging papa aan mama toen mama aan het gillen was toen zegt papa, zei mama alles over papa dat papa toen eh, mama aan het gillen was.
(…)
Verbalisant: (…) Waar gilde mama?
[dochter 2] : Binnen (…) En toen weer de tweede keer.
Verbalisant: Wie hoorde jij gillen?
[dochter 2] : Mama (…) En toen ging papa stampen met de schoenen.
Verbalisant: En hoe weet jij dat papa ging stampen met zijn schoenen?
[dochter 2] : Omdat lawaai van mama ging gillen en toen ging papa stampen (…) Toen ging papa achter mama aan. En eh, eh toen ging mama hoesten (…) En verder niks meer.
(…)
Verbalisant: (…) En je zegt papa ging achter mama aan en waar ging mama dan naar toe?
[dochter 2] : (…) Toen gingen ze een rondje lopen over de tafel (…), ik heb het (…) gehoord.
Verbalisant: (…) En toen papa terugkwam, en toen papa ruzie ging maken met mama (…) En toen is er herrie. Herrie en toen was er even niks.
[dochter 2] : Stil.
Verbalisant: En toen was er weer herrie. Hoe gaat dat dan (…) Wat hoor je dan in deze herrie. Wat hoor je daar?
[dochter 2] : Ahhhh.
Verbalisant: Verder nog iets?
[dochter 2] : Niks.
Verbalisant: Nee, oké. En dan zeg je van papa ging stampen en achter mama aan en om de tafel heen. Wat gebeurde er daarna. Wat was er toen?
(…)
[dochter 2] : Eerst ging, eerst ging hier, eerst ging mama heel erg lang gillen. Toen was het weer stil. Toen hoorde ik de eh, de kraan.
Verbalisant: Toen hoorde je de kraan.
[dochter 2] : En toen was er weer een gegil.
(…)
Verbalisant: (…) Je hoorde ook nog hoesten zei je (…) Wat hoorde je dan precies?
[dochter 2] : Spugen gewoon (…) Met hoesten gaat mama spugen.
(…)
Verbalisant: (…) Hoe vaak hoorde je hoesten?
[dochter 2] : Eén keer maar.
Betrouwbaarheid verklaring [dochter 2] en verzoek benoeming deskundige
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat de verklaring van [dochter 2] geen betrouwbaar bewijsmiddel is en heeft bij brief van 25 juli 2017 en ter zitting van 13 oktober 2017 verzocht dr. Otgaar, dan wel een ander te bepalen deskundige, te benoemen als getuige-deskundige om hem een rapport op te doen maken omtrent de totstandkoming van de verklaring van [dochter 2] en hem daarover ter zitting te horen.
Het hof stelt voorop dat geen rechtsregel zich verzet tegen het horen van minderjarigen, ook niet als het gaat om zeer jonge kinderen zoals kleuters. Het is aan het hof om de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van (de verklaring van) [dochter 2] te toetsen. In dat verband merkt het hof op dat van het verhoor van [dochter 2] - naast een woordelijk uitgewerkt proces-verbaal van verhoor - een audiovisuele opname is gemaakt. Het hof heeft van die opname kennis genomen. De gang van zaken tijdens dat verhoor - vragen, antwoorden, reacties - is naar het oordeel van het hof goed te volgen. De verhorende verbalisant heeft open vragen gesteld. [dochter 2] heeft tijdens het verhoor ook spontaan verteld over hetgeen er is voorgevallen. [dochter 2] heeft tijdens het verhoor geluiden nagebootst die zij heeft gehoord (het gillen door haar moeder) en gebaren gemaakt (het stampen met de schoenen, het lopen van een rondje om de tafel) om haar verhaal te verduidelijken.
Op grond van het verloop van het verhoor, de inhoud van de verklaring en de manier waarop [dochter 2] heeft verklaard, acht het hof - op de punten waar het de verklaring van [dochter 2] voor het bewijs wordt gebezigd - [dochter 2] geloofwaardig en haar verklaring betrouwbaar. Gelet hierop is de noodzaak van het benoemen van een deskundige en het horen van deze deskundige ter zitting niet gebleken, zodat dit verzoek wordt afgewezen.
Bloedsporen woonkamer
In de woonkamer van de woning van verdachte zijn drie bloedsporen aangetroffen op de laminaatvloer onder het kleed in de woonkamer. Op het kleed stond een salontafel.
Eén van deze bloedsporen is veiliggesteld onder SIN AACQ2256NL. Van het bloed in de bemonstering SIN AACQ2256NL is een DNA-profiel (#01) verkregen. Het DNA-profiel in de bemonstering AACQ2256NL#01 van het spoor met SIN AACQ2256NL komt overeen met het DNA-profiel van [slachtoffer] . De matchkans is kleiner dan één op één miljard.
Het hof acht niet aannemelijk dat de bloedvlekken bij een andere gelegenheid zijn veroorzaakt.
Onderzoek aan telefoons en simkaarten
[slachtoffer] had ten tijde van het inreizen in Nederland op 31 juli 2015 een Samsung Galaxy Trend met IMEI-nummer [IMEI-nummer 1] bij zich.
Verdachte was de enige gebruiker van een Nokia Lumia 630 met [IMEI-nummer 2] .
Verdachte was voorts de gebruiker van de simkaart met telefoonnummer [telefoonnummer 1] . Deze simkaart is gevonden in de Nokia Lumia 630 van verdachte. In de Nokia Lumia 630 is ook een simkaart met telefoonnummer [telefoonnummer 2] gebruikt.
Voor de telefoonnummers [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2] zijn op 31 juli 205 om 12.00 uur beltegoeden van elk € 10,- gekocht bij Albert Heijn aan [adres 4] in [plaats] . Van de bankrekening van verdachte is op 31 juli 2015 om 12.00 uur een bedrag van € 20,- afgeschreven op [adres 4] in [plaats] . De aangekochte beltegoeden hebben unieke serienummers: [serienummer 1] en [serienummer 2] .
De simkaart met telefoonnummer [telefoonnummer 2] is op 4 augustus 2015 om 20.29 uur voor het eerst in gebruik genomen door opwaardering van het beltegoed met nummer [serienummer 2] . De simkaart wordt op dat moment gebruikt in de Nokia Lumia van verdachte.
De simkaart met telefoonnummer [telefoonnummer 1] is op 4 augustus 2015 om 22.47 uur voor het eerst in gebruik genomen door opwaardering van het beltegoed met nummer [serienummer 1] . De simkaart wordt op dat moment gebruikt in de Nokia Lumia van verdachte. Het gebruik van deze simkaart in de Nokia Lumia van verdachte duurt tot 23.46 uur op 4 augustus 2015.
Op 5 augustus is simkaart [telefoonnummer 2] na 00.23 uur gebruikt in de Samsung Galaxy Trend [IMEI-nummer 1] van [slachtoffer] . De Samsung Galaxy Trend [IMEI-nummer 1] is daarvoor, op 31 juli 2015, om 19.47 uur voor het laatst gebruikt. Op 5 augustus 2015 om 00.56 uur heeft de Samsung Galaxy Trend [IMEI-nummer 1] voor het laatst verbinding met een Nederlands mobiel netwerk gemaakt.
Op 5 augustus 2015 is simkaart [telefoonnummer 1] tussen 03.42 en 06.46 uur gebruikt in de Nokia Lumia van verdachte. Met de Nokia Lumia is op 5 augustus 2015 drie keer gebeld naar [getuige 2] om 03.46 uur, om 06.48 uur en om 17.41 uur.
Op de Samsung Galaxy Trend [IMEI-nummer 1] stond het WhatsApp-account van [slachtoffer] dat hoorde bij haar telefoonnummer [telefoonnummer 3] . Met dit WhatsApp-account zijn op 5 augustus 2015 tussen 00.41 en 00.43 uur berichten verstuurd naar [getuige 2] . De inhoud van deze berichten is: ‘Bien’, ‘Y tu cabron’en ‘Coma mierda maldito idiota’. De Nederlands vertaling van deze berichten luidt: ‘Goed’, ‘En jij klootzak’ en ‘Eet shit vervloekte idioot’.
[getuige 2] heeft verklaard dat hij WhatsApp-berichten ontving van de account van [slachtoffer] die grammaticaal onjuist waren. Hij begreep dat het niet [slachtoffer] was die met hem communiceerde. [getuige 2] heeft in een telefoongesprek op 5 augustus 2015 om 17.41 uur gesproken met een man die zich voorstelde als de vader van de Nederlandse dochters van [slachtoffer] . Een man zei dat [slachtoffer] weer bij hem ging wonen en dat zij tot overeenstemming waren gekomen. Volgens [getuige 2] is [slachtoffer] op 31 juli 2015 naar Nederland gevlogen. Hij kreeg geen reactie op berichtjes die hij haar via WhatsApp had gestuurd tot de WhatsApp-berichten die hij op 5 augustus 2015 heeft ontvangen.
Het is mogelijk om een telefoon met een geactiveerd WhatsApp-account te voorzien van een andere simkaart met een ander telefoonnummer. Het WhatsApp-account dat is gekoppeld aan het oude nummer blijft actief en kan gebruikt worden.
Wegvoeren/begraven van het lijk
Het hof acht, zoals hieronder nader wordt uitgelegd, voorts bewezen dat verdachte [slachtoffer] na haar overlijden heeft weggevoerd en vervolgens heeft begraven.
Conclusie
Uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden leidt het hof het volgende af:
- [slachtoffer] is op 31 juli 2017 naar de woning van verdachte gegaan;
- Verdachte en [slachtoffer] hebben in de avond van 31 juli 2015 een discussie/ruzie gehad in de woning van verdachte, waarbij [slachtoffer] heeft gegild en gehoest/gespuugd;
- In de woonkamer van verdachte is een bloedspoor van [slachtoffer] gevonden;
- De voedselresten uit de maaginhoud van [slachtoffer] passen bij een laatste maaltijd die heeft bestaan uit één van de pizza’s die verdachte op 31 juli 2015 heeft gekocht;
- De OV-chipkaart die [slachtoffer] op 31 juli 2015 heeft gekocht is na 31 juli 2015 niet meer gebruikt;
- [slachtoffer] is op 31 juli 2015 nadat zij eerder haar bagage had afgegeven niet teruggekeerd naar haar logeeradres;
- [dochter] heeft na 31 juli 2015 geen contact meer gehad met haar moeder, terwijl zij normaal gesproken dagelijks contact hadden;
- Verdachte had de beschikking over de mobiele telefoon van [slachtoffer] op een moment (5 augustus 2015) dat haar familie en vrienden al enkele dagen niets meer van haar hadden gehoord;
- Toen [slachtoffer] op 16 augustus 2015 werd gevonden, droeg zij de kleren die zij op 31 juli 2015 droeg;
- Verdachte heeft het lijk weggevoerd.
Uit deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, leidt het hof af dat [slachtoffer] op 31 juli 2015 of kort nadien is overleden. Dat overlijden is het gevolg van op haar in de woning van verdachte uitgeoefend geweld.
Nu niet is gesteld of gebleken dat naast verdachte en [slachtoffer] (en hun minderjarige dochters) (een) andere perso(o)n(en) in de woning aanwezig is/zijn geweest, stelt het hof bovendien vast dat verdachte degene moet zijn geweest die dit geweld op [slachtoffer] heeft uitgeoefend.
Andere mogelijke scenario’s
Uit het voorgaande vloeit voort dat het hof - anders dan verdachte, zoals eerder weergegeven, tegenover de politie heeft verklaard - niet aannemelijk acht dat [slachtoffer] op 31 juli 2015 de woning van verdachte heeft verlaten om vervolgens naar [plaats 2] en/of naar een gehuurde kamer te gaan.
De verdediging heeft aangevoerd dat het lijk van [slachtoffer] pas op de plaats waar het is aangetroffen moet zijn begraven na het zoeken door de politiehonden, op een tijdstip waarop verdachte al was aangehouden, zodat dit en het veroorzaken van de dood van [slachtoffer] door iemand anders moeten zijn gedaan.
Dat de speurhonden van de politie op 11 augustus 2015 op de betreffende locatie niet zijn aangeslagen, terwijl de speurhonden van vrijwilligers van Signi op 16 augustus 2015 wel zijn aangeslagen, waarna het lichaam van [slachtoffer] is gevonden, doet daaraan niet af. Het hof is anders dan de verdediging van oordeel dat dit niet betekent dat [slachtoffer] onmogelijk voor 5 augustus 2015, de dag waarop verdachte is aangehouden begraven kan zijn. Zoals de Signi-hondenbegeleider Van Neerbos, en politiehondengeleider Versluis bij de rechter-commissaris hebben toegelicht, kunnen er, ook als het stoffelijk overschot zich daar reeds bevond, verschillende plausibele redenen zijn waarom de speurhonden op 11 augustus niet en op 16 augustus wel zijn aangeslagen.
Verzoek horen politiehondengeleiders en de hondengeleiders van Signi
De raadsman van verdachte heeft bij brief van 25 juli 2017 en ter zitting van het hof van
13 oktober 2017 verzocht zowel de politiehondengeleiders als de hondengeleiders van Signi als getuigen te horen.
Het hof heeft ter terechtzitting van 3 februari 2017 het verzoek van de (toenmalige) raadsman van verdachte met betrekking tot het horen van de politiehondengeleiders en de hondengeleiders van Signi gemotiveerd afgewezen.
De (huidige) raadsman heeft het verzoek tot het horen van de politiehondengeleiders en de hondengeleiders van Signi bij brief van 25 juli 2017 en ter zitting van het hof van 13 oktober 2017 herhaald zonder dat ter ondersteuning van het standpunt van de raadsman een beroep is gedaan op nieuwe feiten en omstandigheden. Het hof wijst het verzoek van de raadsman tot het horen van de politiehondengeleiders en de hondengeleiders van Signi (daarom) af op dezelfde gronden als genoemd in het proces-verbaal van de terechtzitting van 3 februari 2017.
Kleding [slachtoffer]
Door de verdediging is ook nog aangevoerd dat in het onderzoek ten onrechte geen aandacht is besteed aan de omstandigheid dat in een kast in de woning van verdachte zich veel kleding van [slachtoffer] zou hebben bevonden.
Wat daarvan zij, naar het oordeel van het hof doet dit niet af aan de eerdere vaststellingen.
Zware mishandeling de dood ten gevolge hebbend
Het geweld dat op de romp van [slachtoffer] is uitgeoefend, heeft niet alleen geleid tot gebroken ribben, maar ook tot perforatie van de borstvliezen, het middenrif en de lever. Uit de aard en de ernst van dit letsel leidt het hof af dat het uitgeoefende geweld op de romp van [slachtoffer] met een grote kracht gepaard moet zijn gegaan. Gelet op de hierboven aangehaalde bevindingen van patholoog Maes en forensisch arts Botter, is het hof van oordeel dat verdachte met kracht tegen de romp van [slachtoffer] heeft geschopt/getrapt.
Deze schop/trap heeft de dood van [slachtoffer] tot gevolg gehad.
Het is een feit van algemene bekendheid dat in de romp verschillende kwetsbare en vitale organen zijn gelegen. De kans dat [slachtoffer] als gevolg van de heftige geweldsinwerking zwaar lichamelijk letsel zou oplopen is naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten. Verdachte moet dit hebben beseft. Zoals hierboven overwogen, kan echter op grond van de voorhanden bewijsmiddelen niet worden vastgesteld dat verdachtes opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, was gericht op de dood van het slachtoffer.
Gelet op het voorgaande acht het hof het onder 1 subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Wegvoeren/begraven van het lijk
Het hof acht voorts bewezen dat verdachte [slachtoffer] na haar overlijden heeft weggevoerd en vervolgens heeft begraven. Daarbij heeft het hof acht geslagen op het volgende.
Aantreffen lijk
Het begraven lichaam van [slachtoffer] is op 16 augustus 2015 gevonden in de bosschages aan [adres 2] in [plaats] . Deze locatie bevindt zich op een afstand van 200 meter van de woning van verdachte.
Bloedsporen Suzuki Wagon
Verdachte is de gebruiker van een Suzuki Wagon met kenteken [kenteken] . Op verschillende plaatsen in de bagageruimte van deze auto zijn bloedsporen aangetroffen: op de vergrendeling van het rechterdeel van de rugleuning van de achterbank, op de linker bovenzijde van de hoedenplank, aan de rechterzijde van de vloer van de bagageruimte, in het midden en op de rechterhelft onder de hoedenplank en op het aluminiumfolie dat dient ter voorkoming van bevriezing van de voorruit dat in de bagageruimte van de Suzuki Wagon lag. Deze bloedsporen zijn veiliggesteld.
Eén van de bloedsporen op de vloer (bodemplaat) van de Suzuki Wagon is veiliggesteld onder SIN AAIO5306NL. De bemonstering van AAIO5306NL#01 van het bloedspoor aan de rechterzijde van de vloer van de bagageruimte bevat een DNA-mengprofiel van drie personen. [slachtoffer] , verdachte en een onbekende persoon kunnen donor zijn van dit mengprofiel. De bevindingen van het vergelijkend DNA-onderzoek zijn 10.000 tot een miljoen keer waarschijnlijker als de bemonstering DNA bevat van [slachtoffer] , verdachte en een willekeurige onbekende persoon dan wanneer de bemonstering DNA bevat van verdachte en twee willekeurige personen.
Eén van de bloedsporen op de onderplaat van de bagageruimte van de Suzuki Wagon is veiliggesteld onder SIN AAIE1813NL. De bemonstering AAIE1813NL#01 van dit bloedspoor heeft een DNA-mengprofiel van twee personen opgeleverd. Het DNA-hoofdprofiel dat hieruit kon worden afgeleid komt overeen met het DNA-profiel van [slachtoffer] met een matchkans kleiner dan één op één miljard.
Het hof acht niet aannemelijk dat de bloedvlekken bij een andere gelegenheid zijn veroorzaakt.
Verzoek horen deskundige dr. B. Kokshoorn
De raadsman van verdachte heeft bij brief van 25 juli 2017 en ter zitting van het hof van
13 oktober 2017 verzocht dr. B. Kokshoorn als deskundige te horen omtrent zijn bevindingen en onderzoeksresultaten met betrekking tot de aangetroffen bloedsporen van [slachtoffer] in de Suzuki Wagon van verdachte.
Het hof wijst dit verzoek af, nu gelet op de onderbouwing van het verzoek en de omstandigheid dat de bevindingen van deze deskundige niet door de verdediging zijn betwist, de noodzaak van het horen van deskundige Kokshoorn niet is gebleken.
Bats en spade
Uit de berging bij de woning van de ouders van verdachte zijn een bats (AAIE2978NL) en een spade (AAIE2979NL) in beslag genomen.
In en rondom de grafkuil waarin [slachtoffer] is gevonden, zijn grondmonsters (SIN AAIL1186NL, SINAAIL1185NL en SIN AAIL1187NL) genomen. In de grafkuil zijn afdrukken of indrukken aangetroffen die qua vorm en afmeting passen bij graafgereedschap met een afgerond voorblad van ongeveer 15 centimeter breed. De inbeslaggenomen spade komt qua afmeting en voorrand hiermee overeen.
De grondmonsters die in en rondom de grafkuil zijn veiliggesteld, zijn vergeleken met de sporen die op de inbeslaggenomen bats (AAIE2978NL) en spade (AAIE2979NL) zijn aangetroffen. De resultaten van de vergelijking tussen de zandige humeuze grondsporen van de bats en de spade met de grondmonsters van het graf zijn veel waarschijnlijker wanneer deze grondsporen afkomstig zijn van het graf dan wanneer deze grondsporen afkomstig zijn van een willekeurige andere locatie, niet zijnde het graf.
Verzoek onderzoek aan inbeslaggenomen spade en spade en horen deskundige Dragutinovic
De raadsman van verdachte heeft bij brief van 25 juli 2017 en ter zitting van het hof van
13 oktober 2017 verzocht de inbeslaggenomen spade en bats op individueel niveau te vergelijken met de nog beschikbare (foto’s van) in- en afdrukken in het graf. Voorts heeft de raadsman verzocht tot het horen van NFI-deskundige Dragutinovic omtrent diens bevindingen van de uitgevoerde grondvergelijkingen.
Het hof wijst deze verzoeken af. Daarbij wordt overwogen dat uit het rapport van het NFI van 17 september 2015, pagina 153 van het forensisch dossier, blijkt dat reeds sprake is geweest van een vergelijkingsonderzoek op individueel niveau. Voor wat betreft het horen van deskundige Dragutinovic is het hof van oordeel dat de noodzaak daarvan niet gebleken.
Verzoek onderzoek aan haren
De raadsman van verdachte heeft bij brief van 25 juli 2017 en ter zitting van 13 oktober 2017 verzocht onderzoek te doen naar de op/in het graf aangetroffen lange donkerkleurige haren.
Het hof acht het verrichten van dergelijk onderzoek niet noodzakelijk, zodat dit verzoek wordt afgewezen.
Conclusie
Uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden leidt het hof het volgende af:
- verdachte heeft op 31 juli 2015 geweld uitgeoefend op de romp van [slachtoffer] als gevolg waarvan zij is overleden;
- het begraven lichaam van [slachtoffer] is ruim twee weken later aangetroffen op een afstand van 200 meter van de woning van verdachte;
- in en bij de bagageruimte van de auto van verdachte zijn bloedsporen met het DNA-profiel van [slachtoffer] aangetroffen;
- de afmeting en voorrand van de bij de ouders van verdachte inbeslaggenomen spade komen overeen met de af-/indrukken in de grafkuil;
- de grondmonsters van in en rondom de grafkuil komen overeen met de sporen op de bij de ouders van verdachte inbeslaggenomen bats en spade.
Op grond van deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat het verdachte is geweest die het lichaam van [slachtoffer] na haar overlijden heeft weggevoerd en begraven. Het hof houdt het er voor dat verdachte dit heeft gedaan met het oogmerk om haar overlijden en de oorzaak daarvan te verhelen.
Gelet op het vorenstaande acht het hof het onder 2 tenlastegelegde eveneens wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Feit 1 subsidiairhijop of omstreeks 31 juli 2015te [plaats] ,
aan[slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letselte weten een dubbelzijdige klaplong enmeerdere ribfracturen enperforatie van de borstvliezen enperforatie van de rechterleverkwabheeft toegebracht, door opzettelijkmet krachttegende romp van die [slachtoffer] ,te trappen en/of te schoppen,
terwijl het feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
Feit 2hijop of omstreeks31 juli 2015te [plaats] ,
het lijk van [slachtoffer] heeft begraven enweggevoerd, met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden van die [slachtoffer] te verhelen,
immers heeft hij, verdachte,
-
het lijk van die [slachtoffer] vervoerd en/of
-
het lijk van die [slachtoffer] begraven in een grafkuil.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:

Zware mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft.

Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
De voortgezette handeling van een lijk wegvoeren en begraven met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden te verhelen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden - de navolgende omstandigheden.
Verdachte heeft zijn ex-echtgenote [slachtoffer] zwaar mishandeld door met kracht tegen haar romp te trappen en/of te schoppen. Als gevolg daarvan is zij overleden. Verdachte heeft zich vervolgens ontdaan van het lichaam van [slachtoffer] door haar te begraven in een kuil tussen de struiken.
De bewezen verklaarde zware mishandeling met de dood als gevolg is een ernstig feit. Niet alleen is daardoor een 45-jarige vrouw om het leven gekomen maar ook is aan haar (jonge) kinderen, dochter en andere familieleden hun moeder en familielid ontnomen. Nadat verdachte [slachtoffer] zwaar had mishandeld heeft hij haar stoffelijk overschot in het geheim begraven. Zij is ruim twee weken vermist geweest. Familie en vrienden van [slachtoffer] hebben deze periode in angst en onzekerheid doorgebracht. Zij hebben ook niet op een normale wijze afscheid van haar kunnen nemen.
Het hof is bij de strafbepaling uitgegaan van de omstandigheid dat sprake is geweest van één forse geweldsinwerking, een schop of trap tegen de romp, waarbij niet is vastgesteld dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het overlijden van [slachtoffer] ,
Verdachte heeft op geen enkel moment verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen.
Gelet op de ernst en het karakter van hetgeen verdachte heeft aangericht, is oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur de enige passende reactie.
Omtrent (de persoon van) verdachte is een aantal rapportages uitgebracht. Het hof heeft van alle kennisgenomen.
Verdachte heeft bij elk onderzoek telkens zijn medewerking geweigerd. Er konden dan ook geen uitspraken worden gedaan over het al dan niet bestaan van psychopathologie. Wel is het beeld ontstaan van een man bij wie mogelijk sprake is van persoonlijkheidsproble-matiek. Verder komt het beeld naar voren van een man die (zeer) dominant is en bij wie aanwijzingen worden gezien voor problemen in de agressieregulatie. Dat beeld is versterkt door het optreden van verdachte ter terechtzitting van het hof, de sprekers interrumperend, met vele stemverheffingen, met beledigingen en met vloeken.
Het hof heeft acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd.
Alles afwegend komt het hof tot een lagere straf dan de advocaat-generaal in hoger beroep heeft gevorderd. Het hof acht - met de rechtbank - de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
Beslag
Onder verdachte is een groot aantal voorwerpen in beslag genomen. Het hof gelast de teruggave van deze voorwerpen aan verdachte.
Voor wat betreft de telefoon van [slachtoffer] gelast het hof de teruggave van deze telefoon aan de nabestaanden van [slachtoffer] .

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding, bestaande uit € 1.420,- aan materiële schade en € 1.936,- aan kosten voor rechtsbijstand, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de nota.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.420,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 augustus 2015. Voorts zijn de gevorderde proceskosten toegewezen tot een bedrag van € 768,- en voor het overige afgewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.420,-, te weten de kosten voor de begrafenis in de Dominicaanse Republiek. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Voor wat betreft de wettelijke rente wordt opgemerkt dat de (Spaanse) nota’s voornamelijk dateren van 20 en 24 augustus 2015. Het hof zal daarom het schadebedrag vermeerderen met de wettelijke rente vanaf - de in het midden liggende datum - 22 augustus 2015.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Voor wat betreft de kosten van rechtsbijstand zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op € 1.152,-. Hierbij is het hof uitgegaan van het liquidatietarief dat in civiele zaken bij de begroting van proceskosten wordt gehanteerd (te weten 3 punten in liquidatietarief I).

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding, bestaande uit € 18.049,24 aan materiële en immateriële schade en € 392,- aan kosten voor rechtsbijstand, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het delict op het punt van de immateriële schade en op de andere punten vanaf de datum van de nota.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 6.331,02, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 augustus 2015. Voorts zijn de gevorderde proceskosten toegewezen tot een bedrag van € 196,- en voor het overige afgewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 6.331,02, te weten de kosten van de uitvaartceremonie op Schiphol en het transport van het lichaam van [slachtoffer] naar de Dominicaanse Republiek. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor wat betreft de wettelijke rente wordt opgemerkt dat de nota’s dateren van 8 september 2015, 17 september 2015 en 24 november 2015. Het hof zal daarom het schadebedrag vermeerderen met de wettelijke rente vanaf - de in het midden liggende datum - 16 oktober 2015.
Voor het overige, te weten de gevorderde shockschade, is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Voor wat betreft de kosten van rechtsbijstand zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op € 392,-. Dit betreft het bedrag van de eigen bijdrage aan de toevoeging verleend door de Raad van de Rechtsbijstand, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 56, 57, 151 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Wijst af de verzoeken van de verdediging.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de nabestaanden van [slachtoffer] van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- telefoontoestel Samung Grand Neo (zwart) (289955).
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- oranje veiligheidshesje (283380);
- schoenen (vier stuks) (283376);
- groene plastic tas (283384);
- blauwe werkjas (2 stuks) (283377);
- werkhandschoenen (vier paar) (283378);
- werkbroeken met reflectiestrepen (2 stuks) (283375);
- veiligheidsbrillen (3 stuks) (283382);
- brief van Vodafone (283305);
- telefoontoestel Nokia Lumia (zwart) (289113);
- telefoontoestel Nokia (wit) (289099);
- telefoontoestel Nokia X3 (zwart) (283306);
- telefoontoestel Samsung S5 mini (zwart) (289082);
- telefoontoestel Nokia Xpressmusic (zwart) (283373);
- stofzuiger (1508488).

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.420,-- (duizend vierhonderdtwintig euro) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 22 augustus 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 1.152,-- (duizend honderdtweeënvijftig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.420,-- (duizend vierhonderdtwintig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
24 (vierentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 22 augustus 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 6.331,24 (zesduizend driehonderd eenendertig euro en vierentwintig cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 16 oktober 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 392,-- (driehonderdtweeënnegentig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2] , ter zake van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 6.331,24 (zesduizend driehonderd eenendertig euro en vierentwintig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
66 (zesenzestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 16 oktober 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. J.A.W. Lensing, voorzitter,
mr. H. Abbink en mr. A. van Waarden, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.D. Mavus-ten Elshof, griffier,
en op 27 oktober 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.