ECLI:NL:GHARL:2017:9295

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 oktober 2017
Publicatiedatum
26 oktober 2017
Zaaknummer
21-001775-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor wapenhandel en voorhanden hebben van wapens en munitie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1989 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was eerder door de rechtbank vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar is in hoger beroep veroordeeld voor het zonder erkenning verhandelen van wapens en het voorhanden hebben van wapens en munitie. Het hof heeft de verweren van de verdediging verworpen en oordeelt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan wapenhandel in de periode van 1 september 2014 tot en met 10 december 2014. De verdachte had in deze periode regelmatig contact over de verkoop van wapens en werd op 10 december 2014 aangehouden met verschillende wapens en munitie zonder vergunning. Het hof legt een gevangenisstraf van 18 maanden op, met aftrek van voorarrest, en heft de schorsing van de voorlopige hechtenis op. De beslissing van het hof is gebaseerd op de ernst van de feiten en de risico's die het ongecontroleerd bezit van wapens met zich meebrengt voor de veiligheid van de maatschappij.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001775-16
Uitspraak d.d.: 26 oktober 2017
TEGENSPRAAK
Promis

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 11 maart 2016 met parketnummer 18-720306-14 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 12 oktober 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het onder 3 en 4 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de advocaat-generaal de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis gevorderd. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsvrouw, mr. C.W. Dirkzwager, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Verdachte is door de rechtbank Noord-Nederland integraal vrijgesproken ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde. Voor zover het onbeperkt ingestelde hoger beroep is gericht tegen deze vrijspraken, kan verdachte daarin op grond van het bepaalde in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet worden ontvangen.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte bij vonnis van 11 maart 2016 – voor zover dit vonnis aan het oordeel van het hof is onderworpen – ter zake van het onder 3 en 4 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één jaar met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven met ingang van 11 maart 2016.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen vernietigen omdat het hof op meerdere onderdelen – de kwalificatie en de strafoplegging – tot een enigszins andere beslissing komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – voor zover in hoger beroep van belang – tenlastegelegd dat:
3:
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2014 tot en met 10 december 2014 te [plaats] , (althans) in de gemeente [plaats] en/of op (een) (andere) plaats(en) in Nederland, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, zonder erkenning één of meer wapens van categorie II en/of categorie III en/of munitie van categorie II en/of III, heeft vervaardigd en/of heeft getransformeerd en/of in de uitoefening van een bedrijf heeft uitgewisseld en/of heeft verhuurd en/of anderszins ter beschikking heeft gesteld en/of heeft hersteld en/of heeft beproefd en/of heeft verhandeld, van welk feit verdachte een beroep of gewoonte heeft gemaakt;
4:
hij op of omstreeks 10 december 2014 te [plaats] , (althans) in de gemeente [plaats] , tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, een of meer wapen(s) van categorie III en/of munitie van categorie III, te weten: een semi-automatisch pistool (merk Zastava, kaliber 7.65 mm) en/of een alarm-startpistool (merk Kimar, 6mm knal) en/of (in totaal) ongeveer 18 Centraalvuur kogelpatronen, voorhanden heeft gehad.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs – feit 3

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 3 juli 2007 bepleit dat in de onderhavige zaak geen sprake is van het maken van een beroep of gewoonte van wapenhandel, zoals onder 3 ten laste is gelegd. Verdachte zou derhalve hiervan moeten worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Zowel de raadsvrouw, als de rechtbank halen – terecht – het arrest van de Hoge Raad van 3 juli 2007 (ECLI:NL:HR:2007:BA5040) aan. In dit arrest is voor de uitleg van het begrip ‘een beroep maken van’ als bedoeld in artikel 55 lid 4 van de Wet Wapens en Munitie (WWM) aansluiting gezocht bij de Memorie van Toelichting die heeft geleid tot artikel 137c lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Hieruit volgt dat het bij ‘beroep’ gaat om “
de wil om eenzelfde feit stelselmatig uit winstbejag of om in het onderhoud te voorzien, te begaan. Daarvoor kan één daad voldoende zijn, mits deze wijst op het vaste voornemen hetzelfde feit nogmaals te begaan met het oog op financieel gewin”.
Uit het dossier blijken in dit verband de volgende feiten en omstandigheden. Verdachtes telefoon is in de periode van september 2014 tot en met november 2014 getapt. Uit deze telefonische gesprekken volgt dat verdachte zeer regelmatig contact heeft met anderen over een uiteenlopend aanbod van wapens: van een AK-geweer, een Uzi en een Glock en Berreta’s. In deze gesprekken wordt voorts gehint op geslaagde verkopen en verdachtes gewenste aanwezigheid bij mogelijke verkopen omdat hij – naar het hof begrijpt – veel van wapens weet. Als verdachte vervolgens op 10 december 2014 wordt aangehouden, worden bij hem eveneens meerdere wapens en munitie aangetroffen, namelijk een semi-automatisch pistool van het merk Zastava, een alarm-startpistool van het merk Kimar en 18 centraalvuur kogelpatronen. Wapens en munitie waarvoor verdachte geen enkele vergunning had. Bij de politie heeft verdachte in dit verband verklaard dat het klopt dat hij sinds september 2014 in wapens heeft gehandeld. Tegen hem was al eerder gezegd dat hij hiermee ‘geld kan maken’. Verdachte zou voor 8 personen – zoals verdachte het zelf noemt – wapens hebben gezocht, waarbij het tot één aflevering zou zijn gekomen. Deze aflevering heeft vlak voor zijn aanhouding plaatsgevonden, aldus verdachtes verklaring.
Anders dan de raadsvrouw heeft bepleit, is het hof met de rechtbank van oordeel dat uit het voorgaande blijkt dat bij verdachte een vast voornemen heeft bestaan om de wapens te verkopen met het oog op financieel gewin. Dat de door verdachte erkende eenmalig geslaagde transactie tegen het einde van de tenlastegelegde periode heeft plaatsgevonden, doet daar niet aan af. Het vaste voornemen moet gezien worden in de gehele context en niet alleen afgezet worden tegen het tijdstip van de enkele geslaagde verkoop. Verdachtes algehele handelen, waaronder de geslaagde verkoop, en uitlatingen in de tenlastegelegde periode die duiden op een bij verdachte bestaande gangbare illegale praktijk, wijzen immers op het vaste voornemen om – zonder tussenkomst van justitie – nogmaals wapens te verkopen, met het oog op financieel gewin. Het hof is daarom van oordeel dat verdachte van het handelen in wapens een beroep heeft gemaakt en verwerpt het verweer van de raadsvrouw.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel – ook in onderdelen – slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
3:
hij in de periode van 1 september 2014 tot en met 10 december 2014 te [plaats] , en/of op plaats(en) in Nederland, zonder erkenning één of meer wapens van categorie II en/of categorie III heeft verhandeld, van welk feit verdachte een beroep heeft gemaakt;
4:
hij op 10 december 2014 te [plaats] , wapens van categorie III en/of munitie van categorie III, te weten: een semi-automatisch pistool, merk Zastava, kaliber 7.65 mm, en een alarm-startpistool, merk Kimar, 6mm knal, en/of in totaal ongeveer 18 Centraalvuur kogelpatronen, voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 9, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en van het in strijd met de wet verhandelen van wapens of munitie een beroep maken.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
met betrekking tot de wapens:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd;
met betrekking tot de munitie:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich in de periode van 1 september 2014 tot en met 10 december 2014 schuldig gemaakt aan wapenhandel, zodanig dat verdachte van dit verhandelen een beroep heeft gemaakt. Op 10 december 2014 heeft verdachte zich eveneens schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van wapens en munitie. In het kader van de wapenhandel wordt door verdachte gesproken over een zeer divers aanbod van wapens, waaronder zwaar wapenmaterieel dat met name in het criminele circuit pleegt te worden gebruikt zoals ‘AK’s’ en ‘Uzi’s’. Het ongecontroleerd bezit van wapens in zijn algemeenheid, maar zeker van dergelijke zware wapens, brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en leidt tot onveiligheid in de maatschappij. Indachtig het huidige tijdsgewricht waarin sprake is van spanningen, zijn wapenbezit en de risico’s en gevaren daarvan des te groter en onaanvaardbaar.
Het hof heeft gelet op het de verdachte betreffende Uittreksel van de Justitiële Documentatie d.d. 7 september 2017, waaruit niet blijkt van relevante onherroepelijke veroordelingen in het verleden.
Ter terechtzitting in hoger beroep is, onder verwijzing naar verdachtes veranderde persoonlijke omstandigheden, door verdachtes raadsvrouw een lagere straf bepleit dan door de rechtbank is opgelegd, namelijk een taakstraf van 240 uren en een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken. Het hof is van oordeel dat het voorstel van de raadsvrouw de aard en ernst van de tenlastegelegde feiten, alsmede het gevaar dat het voorhanden hebben en handelen in dergelijke wapens met zich brengen, ernstig miskent. Verdachtes veranderde persoonlijke omstandigheden, die overigens niet door hemzelf nader zijn toegelicht en concreet zijn gemaakt, maken dit niet anders. Het hof zal de raadsvrouw dan ook niet in haar voorstel volgen. Integendeel, het hof is van oordeel dat alleen een langdurige gevangenisstraf recht doet aan voornoemde aard en ernst van de feiten. Alles afwegende, acht het hof op grond van het voorgaande, met de advocaat-generaal derhalve een hogere gevangenisstraf dan door de rechtbank is opgelegd, namelijk een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 primair, 1 subsidiair, 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Aldus gewezen door
mr. K. Lahuis, voorzitter,
mr. L.T. Wemes en mr. J. Dolfing, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.E. van der Ploeg, griffier,
en op 26 oktober 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. L.T. Wemes is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.