Beoordeling
1. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de beslissing van de kantonrechter geen stand kan houden. Hiertoe wordt naar voren gebracht dat de kantonrechter het beroep van de betrokkene niet-ontvankelijk had dienen te verklaren omdat het niet tijdig is ingesteld.
2. Ingevolge het bepaalde in artikel 6, eerste lid, WAHV in verbinding met de artikelen 6:7 en 6:8 Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient het beroep tegen de inleidende beschikking te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen een termijn van zes weken, welke termijn aanvangt op de dag na die waarop de beschikking aan de betrokkene is toegezonden. Voorts bepaalt artikel 6:9 van de Awb dat het beroepschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen, alsmede dat bij verzending per post het beroepschrift tijdig is ingediend, indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
3. De beslissing van de officier van justitie is blijkens de stukken op 22 april 2015 aan de betrokkene toegezonden. De beroepstermijn eindigde derhalve op 3 juni 2015. Het beroepschrift is gedateerd 3 juni 2015 en het is blijkens een daarop gesteld stempel op
8 juni 2015 door de CVOM ontvangen. Het poststempel op de envelop is onleesbaar, zodat daaruit niet kan worden opgemaakt wanneer het beroepschrift ter post is aangeboden.
4. Naar het oordeel van het hof heeft de betrokkene ter zitting voldoende aannemelijk gemaakt dat hij het beroepschrift op 3 juni 2015 ter post heeft aangeboden. Het hof is thans van oordeel dat het ervoor moet worden gehouden dat het beroep - gericht tegen de beslissing van de officier van justitie - tijdig is ingesteld.
5. Thans staat het beroep tegen de inleidende beschikking ter beoordeling van het hof.
6. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 370,- opgelegd ter zake van “op autoweg keren”, welke gedraging zou zijn verricht op
23 december 2014 om 10.16 uur op de Friesestraatweg te Groningen met het voertuig met het kenteken [kenteken].
7. Ten aanzien van de sanctie betwist de betrokkene de gedraging te hebben verricht. Op voornoemde datum, tijd en plaats heeft de betrokkene een verkeerde afslag genomen en reed de verkeerde kant op. Op het eerstvolgende kruispunt is hij met de auto op de linkerbaan gaan staan met de bedoeling om de wijk in te rijden en aldaar te keren. Toen het verkeerslicht groen licht uitstraalde constateerde de betrokkene dat hij de enige verkeersdeelnemer op de weg was en sloeg - in plaats van de wijk in te rijden - nogmaals linksaf. Hij verkeerde in de veronderstelling dat hij twee keer linksaf is geslagen en is zich niet bewust geweest dat hij bovengenoemde gedraging heeft verricht. De betrokkene stelt dat de sanctie ten onrechte aan hem is opgelegd, nu hij de sanctie niet doelbewust heeft verricht. Voorts voert de betrokkene aan dat er onder keren op de weg iets anders wordt verstaan dan de handeling waarvoor hij is beboet. Hij verwijst hierbij naar het officiële theorieboek Rijbewijs B. Onder het keren op de weg wordt de handeling verstaan waarbij de auto door middel van herhaaldelijk steken wordt gekeerd op de weg. Hieraan verbindt de betrokkene de conclusie dat kennelijk onduidelijk is wat keren op de weg inhoudt. Dit brengt mee dat de sanctie ten onrechte aan hem is opgelegd.
8. In WAHV-zaken biedt de ambtsedige verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de ambtsedige verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
9. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de ambtsedige verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB onder meer het volgende in:
“Gedragingsgegevens: Keerde ter hoogte kruising met Pleiadenlaan (…)
Verklaring betrokkene: Ik erken de door mij gepleegde gedraging en betaal de sanctie. Wist niet dat het hier verboden was.”
10. De ambtsedige verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het aanvullend proces-verbaal d.d. 27 maart 2015 houdt - voor zover relevant - het volgende in:
“De plaats van de gedraging waar de betrokkene de overtreding pleegde is de Friesestraatweg en maakt deel uit van de ringweg om Groningen heen. Deze ringweg bestaat ter plaatse uit 2 gescheiden rijbanen met elk 2 rijstroken. De ringweg te Groningen is aangeduid als autoweg door middel van borden G03 van Bijlage I van het RVV 1990. Deze borden staan bij elke oprit van deze autoweg en worden na elke kruising herhaald, zodat elke bestuurder die de ringweg oprijdt gelijk kan zien dat hij op een als zodanig aangeduide autoweg zich bevind. (…)
Betrokkene keerde wel op deze autoweg. Hij reed namelijk over de rijbaan van de Friesestraatweg, komende uit de richting van de Edelsteenlaan en keerde op de kruising van deze autoweg met de Pleiadenlaan en de Siersteenlaan om vervolgens over de andere rijbaan weer te rijden richting Edelsteenlaan. (…)”
11. Artikel 43, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV 1990) houdt, voor zover hier van belang in, dat het bestuurders verboden is op een autoweg hun voertuig te keren.
12. Noch in artikel 1 RVV 1990 noch in de wetsgeschiedenis wordt omschreven wat onder "keren" moet worden verstaan. De uitleg van deze term zal derhalve mede afhangen van wat daaronder in het spraakgebruik wordt verstaan, alsmede van de feitelijke omstandigheden van het geval. Raadpleging van Van Dale online leert dat onder "keren" onder meer wordt verstaan "wenden, draaien, omdraaien" in de zin van "in tegenovergestelde stand brengen".
13. Op grond van de stukken in het dossier is komen vast te staan dat de Friesestraatweg, ook ter hoogte van de kruising met de Pleiadenlaan en Siersteenlaan is aangeduid als autoweg. Uit openbaar toegankelijk materiaal (Google Maps, Streetview) is het hof gebleken dat de Friesestraatweg bestaat uit twee door een vangrail verdeelde rijbanen. Voor het kruispunt is de rijbaan waarop de betrokkene zich met zijn voertuig bevond, verdeeld in drie rijstroken. De betrokkene stond voorgesorteerd voor het verkeer dat linksaf wil slaan naar de Pleiadenlaan. De rijbaan van de Friesestraatweg aan de andere kant van de vangrail bestaat uit twee rijstroken, bedoeld voor het verkeer in - gezien de aanvankelijke rijrichting van de betrokkene - tegenovergestelde rijrichting. Op het kruispunt met de Siersteenlaan/Pleiadenlaan zijn geen bijzondere belijningen dan wel andere voorzieningen aangebracht die erop duiden dat het verkeer dat zich bevindt op de voorsorteerstrook voor linksaf - de strook waar de betrokkene zich bevond - een andere route kan kiezen dan de Pleiadenlaan, zoals de betrokkene naar eigen zeggen ook van plan was. De betrokkene heeft er echter voor gekozen niet zijn weg naar de Pleiadenlaan te vervolgen maar, een van de twee rijstroken van de Friesestraatweg te berijden in de richting waar hij aanvankelijk vandaan kwam.
14. Het hof is van oordeel dat de door de betrokkene uitgevoerde manoeuvre, gelet op de inrichting van de weg en in het licht van algemeen spraakgebruik, moet worden uitgelegd als keren op de weg, en niet - zoals hij aanvoert - twee maal achter elkaar linksaf slaan. Het hof deelt niet de te beperkte opvatting die de betrokkene zegt te ontlenen aan het officiële theorieboek Rijbewijs B waarin - aldus de betrokkene - onder keren dient te worden verstaan het herhaaldelijk steken op de weg. Ook indien de autoweg zodanig is uitgevoerd dat een betrokkene deze weg kan volgen in tegenovergestelde richting door een ononderbroken bocht naar links te maken is sprake van keren op de weg.
15. Gelet op het voorgaande is naar de overtuiging van het hof komen vast te staan dat de gedraging is verricht. Daaraan kan niet afdoen dat voor de kruising niet het bord F7 (keerverbod) was geplaatst. Het verbod om ter plaatse te keren volgt reeds uit het bord G3 (autoweg) in combinatie met artikel 43, eerste lid, RVV 1990. Vervolgens dient het hof - gelet op het verweer van de betrokkene - te beoordelen of er redenen zijn een sanctie achterwege te laten of het bedrag van de sanctie te matigen.
16. De omstandigheid dat de betrokkene niet doelbewust de gedraging heeft begaan, is geen omstandigheid die aanleiding geeft af te wijken van de vastgestelde tarieven. Het verrichten van een gedraging als de onderhavige kan op zichzelf al het opleggen van een sanctie rechtvaardigen. De mogelijkheid tot oplegging van een sanctie als de onderhavige heeft de wetgever niet afhankelijk gesteld van opzet of gevaarzetting. Derhalve kan niet worden gezegd dat de omstandigheden dusdanig zijn dat de sanctie dient te worden gematigd of in zijn geheel achterwege dient te blijven.
17. Gelet op het voorgaande zal het hof de beslissing van de kantonrechter bevestigen.