ECLI:NL:GHARL:2017:915

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 februari 2017
Publicatiedatum
8 februari 2017
Zaaknummer
200.175.435/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfdienstbaarheid en buurweg in het kader van ruilverkaveling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende een geschil over erfdienstbaarheid en buurwegen in het kader van een ruilverkaveling. Appellante, eigenaar van een woning met erf en een pad, vordert dat het hof de vonnissen van de rechtbank Noord-Nederland vernietigt en haar recht op gebruik van een pad naar de openbare weg erkent. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er geen erfdienstbaarheid was gevestigd ten laste van het perceel van de geïntimeerden, en dat appellante geen recht van uitweg had verkregen door verjaring. Het hof bevestigt deze beslissing en oordeelt dat door het passeren van de akte van toedeling in het kader van de ruilverkaveling alle bestaande buurwegen en erfdienstbaarheden zijn komen te vervallen. Het hof stelt vast dat appellante voldoende toegang heeft tot de openbare weg via een andere erfdienstbaarheid en dat het gebruik van het driehoekje, dat door de geïntimeerden is geblokkeerd, niet kan worden geclaimd. De grieven van appellante falen, en zij wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.175.435/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/98370/ HA ZA 13-99)
arrest van 7 februari 2017
in de zaak van
[appellante] ,
wonende te [A] ,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. H.J. Schaatsbergen, kantoorhoudend te Zwolle, die ook heeft gepleit,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

wonende te [A] ,
hierna:
[geïntimeerde1],
2. [geïntimeerde2] ,
wonende te [A] ,
hierna:
[geïntimeerde2],
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen:
[geïntimeerden] c.s.,
advocaat: mr. P. Koops, kantoorhoudend te Assen, die ook heeft gepleit.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 12 juni 2013, 14 mei 2014 en 6 mei 2015 die de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 5 augustus 2015,
- de memorie van grieven met producties,
- de memorie van antwoord,
- de pleidooien overeenkomstig de pleitnotities van mr. Schaatsbergen en mr. Koops. Hierbij is akte verleend van de stukken die bij bericht van 2 januari 2017 door mr. Schaatsbergen namens [appellante] zijn ingebracht.
2.2
Na afloop van de pleidooien heeft het hof arrest bepaald op het pleitdossier.
2.3
[appellante] heeft in hoger beroep gevorderd:
"
om bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vonnissen van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingplaats Assen, van 14 mei 2014 en 6 mei 2015 met als zaak/rolnummer C/19/98370 / HA ZA 13-99 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
- voor recht te verklaren dat appellante gerechtigd is met de haren ongestoord gebruik te maken van het stukje weg van geïntimeerden, dat gelegen is tussen het kadastrale perceel ge.
[B] sectie V 76 en de openbare weg de [a-straat] om te komen te gaan naar die
openbare weg; hetzij uit hoofde van buurweg, hetzij vanwege het door verjaring verkregen recht van erfdienstbaarheid van weg, hetzij uit hoofde van noodweg;
- geïntimeerden te veroordelen tot verwijdering binnen vijf werkdagen na betekening van dit arrest en verwijderd houden van alle obstakels, die dat gebruik verhinderen op straffe van een dwangsom van € 500.- per dag;
- geïntimeerden te veroordelen tot terugbetaling van hetgeen appellante op basis van het
beroepen eindvonnis aan geïntimeerden heeft moeten betalen, zijnde € 1.630.-;
één en ander onder veroordeling van geïntimeerden in de proceskosten van beide instanties."

3.De vaststaande feiten

3.1
Tussen partijen staan de volgende feiten vast als enerzijds gesteld en anderzijds onvoldoende weersproken.
3.2
[appellante] is eigenares van de woning met erf en een pad, plaatselijk bekend [a-straat] 27 te [A] , kadastraal bekend gemeente [B] , sectie V, nummers 28, 73 en 74.
3.3
De [a-straat] is een openbare weg in het buitengebied van [B] nabij [A] . De percelen van [appellante] zijn niet direct aansluitend aan de [a-straat] gesitueerd.
3.4
Ten behoeve van de ontsluiting van de percelen van [appellante] naar en van de [a-straat] is een erfdienstbaarheid van weg gevestigd ten laste van het perceel kadastraal bekend gemeente [B] , sectie V, nummer 76. Dit perceel is eigendom van [C] , tevens eigenaar van het perceel kadastraal bekend gemeente [B] , sectie V, nummer 75, plaatselijk bekend [a-straat] 25. Het perceel nummer 76 sluit aan op de [a-straat] .
3.5
[geïntimeerden] c.s. zijn eigenaar van de woning met erf aan de [a-straat] 29, kadastraal bekend gemeente [B] , sectie V, nummer 93. Dit perceel grenst direct aan de [a-straat] .
3.6
De uitritten van de percelen [a-straat] 25 en [a-straat] 29 zijn gelegen in een bocht van de [a-straat] en sluiten op elkaar aan.
3.7
[appellante] , alsmede haar bezoekers en leveranciers reden tot mei 2012 vanaf de uitrit van [a-straat] 25 in een vloeiende lijn naar de [a-straat] richting [b-straat] / [D] en omgekeerd met gebruikmaking in meerdere of mindere mate van een driehoek van enkele vierkante meters van de uitrit van [geïntimeerden] c.s. (in navolging van partijen verder het driehoekje te noemen).
3.8
[geïntimeerden] c.s. hebben in mei 2012 de doorgang vanaf hun perceel naar perceel nummer 76 geblokkeerd met bielzen.
3.9
In het gebied waarin de percelen van [appellante] , [geïntimeerden] c.s. en [C] zijn gelegen heeft de "Ruilverkaveling met administratief karakter [A] " (verder de ruilverkaveling) plaatsgevonden. De percelen van [appellante] , [geïntimeerden] c.s. en [C] maakten deel uit van de ruilverkaveling. Het plan van toedeling is door de toenmalige rechtbank Assen vastgesteld op 11 november 2004. De akte van toedeling is gepasseerd ten overstaan van mr. D. Westinga, notaris te Hoogeveen, op 9 december 2004.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1.
[appellante] heeft in eerste aanleg kort samengevat gevorderd:
- primair voor recht te verklaren dat er sprake is van een erfdienstbaarheid van recht van uitweg, om via het perceel van [geïntimeerden] c.s. te gaan naar en te komen van de [a-straat] ;
- subsidiair voor recht te verklaren dat er ten gevolge van verkrijgende verjaring en meer subsidiair ten gevolge van bevrijdende verjaring een erfdienstbaarheid van recht van uitweg is ontstaan, om via het perceel van [geïntimeerden] c.s. te gaan naar en te komen van de [a-straat] ;
- zowel subsidiair als meer subsidiair [geïntimeerden] c.s. op straffe van verbeurte van een dwangsom te bevelen over te gaan tot verwijdering van alle objecten die de toegang tot
de [a-straat] belemmeren en er voor zorg te dragen dat de onbelemmerde toegang voor [appellante] tot de [a-straat] gehandhaafd blijft.
4.2.
De rechtbank heeft bij vonnis van 6 mei 2015 de vorderingen van [appellante] afgewezen. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen erfdienstbaarheid gevestigd ten laste van het perceel van [geïntimeerden] c.s. en heeft [appellante] evenmin door verkrijgende verjaring, dan wel bevrijdende verjaring een erfdienstbaarheid in de vorm van een recht van uitweg over het perceel van [geïntimeerden] c.s. verkregen.

5.De wijziging van eis en de beoordeling van de grieven en de vordering

5.1
[appellante] heeft bij memorie van grieven haar eis in die zin gewijzigd dat zij thans uitdrukkelijk aan haar vorderingen (mede) ten grondslag heeft gelegd dat de uitrit vanaf perceel nummer 76 naar de [a-straat] primair moet worden aangemerkt als buurweg en meer subsidiair als noodweg.
5.2
[geïntimeerden] c.s. hebben geen bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging van [appellante] . Het hof ziet ook geen aanleiding de eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Ter zake van de vordering van [appellante] zal derhalve recht worden gedaan op de gewijzigde eis.
5.3
Voordat het hof ingaat op de grieven van [appellante] zal het hof het meest verstrekkende verweer van [geïntimeerden] c.s. beoordelen.
5.4
[geïntimeerden] c.s. hebben aangevoerd dat [appellante] geen belang heeft bij haar vorderingen als bedoeld in artikel 3:303 BW, omdat zij met gebruikmaking van de ten behoeve van haar percelen in de akte van toedeling opgenomen erfdienstbaarheid ten laste van het perceel nummer 76 van [C] onbelemmerd toegang heeft tot de [a-straat] .
5.5
[appellante] heeft dat betwist en zich op het standpunt gesteld dat als gevolg van het feit dat zij geen gebruik meer kan maken van het driehoekje het voor haar en haar bezoekers moeilijker is geworden om zonder gevaar richting [D] de [a-straat] op te rijden en omgekeerd komende uit de richting [D] vanaf de [a-straat] de toegangsweg naar haar woning in te rijden.
5.6
Naar het oordeel van het hof heeft [appellante] aldus een voldoende belang gesteld voor de beoordeling van haar vorderingen.
5.7
De grieven van [appellante] leggen het geschil in volle omvang aan het hof ter beoordeling voor, zodat het hof de grieven gezamenlijk zal bespreken.
5.8
[appellante] heeft gesteld dat er al sinds mensenheugenis een weg loopt vanaf haar woning naar de [a-straat] , die aanvankelijk haaks op de [a-straat] aansloot. Sedert 1922 sluit deze uitweg aan op een buitenbocht in de [a-straat] die bij een wegverlegging in dat jaar is ontstaan. Als gevolg daarvan is de uitrit enigszins verlengd, waardoor deze mede op het driehoekje grond van [geïntimeerden] c.s. is komen te liggen, aldus [appellante] . Zij heeft zich primair op het standpunt gesteld dat er sprake is van een buurweg, subsidiair dat er sprake is van een door verjaring verkregen recht van overweg over het driehoekje, meer subsidiair dat de uitrit een noodweg betreft.
5.9
[geïntimeerden] c.s. hebben een en ander bestreden. Zij hebben benadrukt dat [appellante] vanaf haar percelen via het perceel nummer 76 zonder problemen de [a-straat] kan oprijden, zonder gebruik te maken van het driehoekje. Verder hebben zij er op gewezen dat er als gevolg van de ruilverkaveling geen sprake kan zijn van een buurweg of een door verjaring verkregen erfdienstbaarheid.
5.1
Het hof stelt vast dat door het passeren van de akte van toedeling in het kader van de ruilverkaveling op 9 december 2004 alle tot dat moment bestaande buurwegen, erfdienstbaarheden, noodwegen en lopende verjaringstermijnen zijn komen te vervallen. Dit betreft de zogenaamde titel zuiverende werking van het passeren van de akte van toedeling, die voortvloeit uit artikel 208 lid 2 van de destijds geldende Landinrichtingswet. In de akte van toedeling is ten behoeve van de percelen van [appellante] geen erfdienstbaarheid ten laste van het driehoekje van [geïntimeerden] c.s. gevestigd. Voor zover [appellante] na 9 december 2004 het driehoekje is blijven gebruiken kan zij geen erfdienstbaarheid door middel van verjaring hebben verkregen, omdat [geïntimeerden] c.s. in elk geval in 2012 de verjaring hebben gestuit door het aanbrengen van bielzen. Daardoor hebben zij het bezit van het driehoekje tegenover derden, waaronder [appellante] , duidelijk kenbaar gemaakt. Anders dan [appellante] heeft betoogd is dit een geldige wijze van stuiting van de verjaring.
5.11
Aangezien zowel op grond van de stukken als bij de behandeling van de zaak ter zitting bij gelegenheid van het pleidooi, waarbij onder meer filmbeelden zijn getoond, is komen vast te staan dat de bereikbaarheid van de [a-straat] vanaf de percelen van [appellante] door middel van de bestaande, bij akte van toedeling gevestigde erfdienstbaarheid over het perceel van [C] ook zonder gebruikmaking van het driehoekje voldoende is gewaarborgd bestaat er geen grond het driehoekje als noodweg aan te wijzen.
5.12
[appellante] heeft uit welken hoofde dan ook geen aanspraak op gebruikmaking van het driehoekje.

6.De slotsom

6.1.
De grieven falen, zodat de bestreden vonnissen, zij het op andere gronden, moeten worden bekrachtigd.
6.2.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellante] in de kosten van het hoger beroep veroordelen, die aan de zijde van [geïntimeerden] c.s. zullen worden vastgesteld op € 311,- aan verschotten (griffierecht) en € 2.682,- (3 punten, tarief II, € 894,- per punt) aan geliquideerd salaris voor de advocaat, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten zoals hierna vermeld. Het hof ziet onvoldoende aanleiding om, zoals door [geïntimeerden] c.s. bepleit, af te wijken van het liquidatietarief.

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het de vonnissen van de rechtbank van 14 mei 2014 en 6 mei 2015;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerden] c.s. vastgesteld op € 311,- voor verschotten en op € 2.682,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt [appellante] in de nakosten, begroot op € 131,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 68,- in geval zij niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.J.H. Hofstee, M.M.A. Wind en A.J. Verheij en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op dinsdag
7 februari 2017.