ECLI:NL:GHARL:2017:9079

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 oktober 2017
Publicatiedatum
19 oktober 2017
Zaaknummer
21-005352-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijzing van de strafzaak 'Baby Jairo' naar het gerechtshof Amsterdam wegens betrokkenheid van medewerkers van de centrale informatiebalie

In de zaak met parketnummer 21-005352-16 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 oktober 2017 een verwijzingsbeslissing genomen in het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 3 oktober 2016. De verdachte, geboren in Angola in 1990, was eerder vrijgesproken van de onder parketnummer 05-740130-16 ten laste gelegde feiten, maar werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 46 maanden voor de feiten onder parketnummer 05-900920-10. Deze zaak is eerder behandeld door de rechtbank, die de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaarde in de vervolging van de verdachte. Het gerechtshof vernietigde dit vonnis op 16 september 2014 en verklaarde de officier van justitie ontvankelijk in de strafvervolging, waarna de zaak werd terugverwezen naar de rechtbank Gelderland.

De verdediging heeft aangekondigd in hoger beroep een preliminair verweer te voeren, waarbij zij stelt dat er tegen het vonnis van 26 juni 2013 geen rechtsgeldig hoger beroep is ingesteld. Dit zou blijken uit een strafrechtelijk onderzoek door de rijksrecherche naar aanleiding van een aangifte van valsheid in geschrift door de raadslieden. Een medewerker van de centrale informatiebalie is als verdachte aangemerkt in dit onderzoek. De raadslieden hebben verzocht om verwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam vanwege de betrokkenheid van deze medewerker.

Het gerechtshof heeft vastgesteld dat er betrokkenheid is van het hof bij de zaak, aangezien medewerkers van de rechtbank Gelderland ook werkzaamheden voor het gerechtshof verrichten. Gelet op deze betrokkenheid heeft het hof besloten de zaak ter verdere behandeling te verwijzen naar het gerechtshof Amsterdam, in overeenstemming met artikel 62b van de Wet op de rechterlijke organisatie. De beslissing is genomen in tegenwoordigheid van de griffier en is op 18 oktober 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005352-16
Uitspraak d.d.: 18 oktober 2017
TEGENSPRAAK

Verwijzingsbeslissing van de meervoudige kamer voor strafzaken

genomen in het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van
3 oktober 2016 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 05-900920-10 en 05-740130-16, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (Angola) op [geboortedatum] 1990,
wonende te [woonplaats] .

Overwegingen

De verdachte is bij vonnis waarvan beroep vrijgesproken van de onder parketnummer 05‑740130‑16 ten laste gelegde feiten en veroordeeld tot een gevangenisstraf van 46 maanden met aftrek voor de onder het parketnummer 05‑900920‑10 ten laste gelegde feiten.
De strafzaak met het parketnummer 05‑900920‑10 is eerder behandeld door de rechtbank. Dat heeft geleid tot een vonnis van 26 juni 2013, waarbij de officier van justitie in de vervolging van de verdachte niet‑ontvankelijk is verklaard.
Bij arrest van 16 september 2014 heeft het gerechtshof Arnhem‑Leeuwarden het vonnis van 26 juni 2013 vernietigd, de officier van justitie ontvankelijk verklaard in de strafvervolging en de zaak teruggewezen naar de rechtbank Gelderland, om met inachtneming van dit arrest recht te doen. Het gerechtshof heeft daarbij een verweer strekkende tot niet‑ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in het hoger beroep op de grond dat het openbaar ministerie niet rechtsgeldig hoger beroep heeft ingesteld, afgewezen.
De verdediging heeft aangekondigd in hoger beroep opnieuw een preliminair verweer te voeren strekkende tot niet‑ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in het hoger beroep. De raadslieden hebben aangekondigd daarbij onder meer te zullen betogen dat er tegen het vonnis van 26 juni 2013 geen rechtsgeldig hoger beroep is ingesteld. Dit zou (met name ook) blijken uit een na het arrest van 16 september 2014 door de rijksrecherche uitgevoerd strafrechtelijk onderzoek. Dat onderzoek is gedaan naar aanleiding van een aangifte van de raadslieden van valsheid in geschrift bij het instellen van hoger beroep door het openbaar ministerie tegen het vonnis van 26 juni 2013.
In het kader van dat strafrechtelijk onderzoek is een medewerker van de centrale informatiebalie van het paleis van justitie in Arnhem als verdachte van valsheid in geschrift aangemerkt en als zodanig gehoord. Daarnaast is een aantal andere medewerkers van de centrale informatiebalie en van het arrondissementsparket Oost‑Nederland als getuige gehoord.
De medewerkers van de centrale informatiebalie zijn formeel in dienst van de rechtbank Gelderland, maar verrichten ook werkzaamheden voor het gerechtshof Arnhem‑Leeuwarden, bijvoorbeeld bij het instellen van beroep in cassatie tegen uitspraken van het gerechtshof Arnhem‑Leeuwarden.
De raadslieden hebben het gerechtshof verzocht om verwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam, wegens betrokkenheid van een of meer medewerkers van de centrale informatiebalie en in het bijzonder van de medewerker die als verdachte van valsheid in geschrift is aangemerkt bij het instellen van hoger beroep tegen het vonnis van 26 juni 2013.
De advocaat‑generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de zaak niet naar een ander gerechtshof hoeft te worden verwezen.
Ingevolge artikel 62b van de Wet op de rechterlijke organisatie kan het gerechtshof een zaak ter verdere behandeling verwijzen naar een ander gerechtshof, indien naar zijn oordeel door betrokkenheid van het gerechtshof de behandeling van die zaak door een ander gerechtshof gewenst is.
Bij het door de verdediging te voeren preliminaire verweer spelen volgens de verdediging handelingen van één of meer medewerkers van de rechtbank die ook werkzaamheden voor het hof verrichten een rol. Het hof stelt vast dat er op die manier betrokkenheid is van het hof bij de zaak.
Het hof is van oordeel dat, gelet hierop, de verdere behandeling van deze zaak door een ander gerechtshof gewenst is.
Het hof verwijst de zaak daarom op grond van artikel 62b van de Wet op de rechterlijke organisatie voor de verdere behandeling naar het gerechtshof Amsterdam.

BESLISSING

Het hof:
Verwijst de zaak ter verdere behandeling naar het gerechtshof Amsterdam.
Aldus gewezen door
mr. M. Keppels, voorzitter,
mr. K.J.C. Geeve en mr. N.C. van Lookeren Campagne, raadsheren,
in tegenwoordigheid van B.J. Berendsen, griffier,
en op 18 oktober 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr K.J.C. Geeve is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 18 oktober 2017.
Tegenwoordig:
mr. C.M.E. Lagarde, voorzitter,
M. van Leent, advocaat-generaal,
J.R.M. Roetgerink, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt de beslissing uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.