ECLI:NL:GHARL:2017:9031

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 oktober 2017
Publicatiedatum
18 oktober 2017
Zaaknummer
WAHV 200.176.992
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. De Witt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoorplicht en de verplichting tot het horen van de gemachtigde in WAHV-zaken

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 oktober 2017, betreft het een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland van 24 augustus 2015. De betrokkene, vertegenwoordigd door een gemachtigde, had beroep aangetekend tegen een beslissing van de officier van justitie. De kantonrechter had het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om vergoeding van kosten afgewezen. De gemachtigde stelde in hoger beroep dat de officier van justitie hem in de gelegenheid had moeten stellen om zijn bezwaren toe te lichten tijdens een hoorzitting.

Het hof oordeelt dat de officier van justitie niet kon afzien van het horen van de gemachtigde, ondanks dat deze een 0900-nummer had opgegeven. De officier had de gemachtigde in de gelegenheid moeten stellen om in persoon gehoord te worden. Het hof stelt vast dat de officier van justitie ten onrechte heeft nagelaten de gemachtigde te horen, wat in strijd is met de hoorplicht zoals vastgelegd in de WAHV en de Algemene wet bestuursrecht. Het hof vernietigt de beslissing van de kantonrechter en verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond.

Daarnaast oordeelt het hof over de inleidende beschikking waarbij een administratieve sanctie van € 90,- was opgelegd aan de betrokkene voor het parkeren buiten een parkeervak. De gemachtigde ontkent dat de gedraging heeft plaatsgevonden en stelt dat er sprake was van laden en lossen. Het hof concludeert echter dat de gedraging is verricht, omdat de verklaring van de verbalisant voldoende bewijs biedt. Het beroep tegen de inleidende beschikking wordt ongegrond verklaard. Tot slot wordt de advocaat-generaal veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, vastgesteld op € 490,-.

Uitspraak

WAHV 200.176.992
18 oktober 2017
CJIB 180693724
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland
van 24 augustus 2015
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [B] ,
kantoorhoudende te [C] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard. Voorts heeft de kantonrechter het verzoek van de betrokkene tot vergoeding van kosten afgewezen.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. De kantonrechter heeft onder meer geoordeeld dat de officier van justitie niet kan worden verweten dat niet aan de hoorplicht is voldaan, nu door de gemachtigde niet is voldaan aan het verzoek om een ander telefoonnummer bekend te maken en een fysieke hoorzitting niet mogelijk is.
2. De gemachtigde voert in hoger beroep aan dat de officier van justitie hem in de gelegenheid had moeten stellen om op een hoorzitting zijn bezwaren toe te lichten.
3. Artikel 7 WAHV juncto artikel 7:16, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat belanghebbenden in de gelegenheid worden gesteld te worden gehoord alvorens er op het administratief beroep wordt beslist. Uit het tweede lid volgt dat in ieder geval de indiener van het beroepschrift als belanghebbende wordt aangemerkt. In artikel 7:17, aanhef en onder d, is bepaald dat van het horen kan worden afgezien indien de belanghebbende niet binnen een door het bestuursorgaan gestelde redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord.
4. Het is het hof ambtshalve bekend dat de rechtsmiddelverwijzing onder de inleidende beschikking de volgende tekst bevat: ‘Eventueel kunt u aangeven of u uw beroep telefonisch wilt toelichten (gehoord worden). Vermeld dit dan in uw brief samen met het telefoonnummer waarop u tijdens kantooruren bereikbaar bent.’
5. De gemachtigde heeft in de procedure in administratief beroep aangevoerd dat hij wil worden gehoord. Hij heeft daartoe een zogenaamd 0900-nummer opgegeven waarop hij bereikbaar is.
6. De officier van justitie heeft per brief aan de gemachtigde laten weten dat niet telefonisch gehoord kan worden op een "betaal-nummer", zoals een 0900-nummer. De officier van justitie heeft de gemachtigde vervolgens in de gelegenheid gesteld om een ander telefoonnummer door te geven.
7. De gemachtigde heeft in reactie op voormelde brief aangevoerd dat in het verleden al eerder door de officier van justitie contact met hem is opgenomen op het betreffende telefoonnummer, hetzij in het kader van een WOB-procedure, hetzij het horen in een zaak van een andere cliënt(e). Het eerder opgegeven telefoonnummer is herhaald. Daarnaast heeft de gemachtigde te kennen gegeven dat het ook mogelijk is om een hoorzitting te houden. Een telefoontje, dan wel een uitnodiging voor de hoorzitting wordt afgewacht.
8. Het hof stelt voorop dat de officier van justitie zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat hij de betrokkene dan wel diens gemachtigde niet kan horen met gebruikmaking van een 0900-nummer, waarbij (extra) kosten aan de gemachtigde worden vergoed. Omdat de gemachtigde daarnaast heeft aangegeven dat hij ook op een hoorzitting kan worden gehoord, heeft de officier van justitie er vervolgens evenwel niet van kunnen afzien om de gemachtigde in de gelegenheid te stellen in persoon te worden gehoord. Dat de officier van justitie hiervoor geen faciliteiten tot zijn beschikking zou hebben, wat hiervan verder ook zij, betreft een omstandigheid die voor zijn rekening en risico moet worden gelaten en kan geen reden zijn om het horen achterwege te laten.
9. Gelet op het voorgaande heeft de officier van justitie er ten onrechte vanaf gezien de gemachtigde te horen. Het hof zal daarom de beslissing van de kantonrechter vernietigen en, doende hetgeen de kantonrechter had behoren te doen, het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaren, die beslissing vernietigen en beoordelen of de inleidende beschikking in stand kan blijven. Dit brengt mee dat de overige bezwaren tegen die beslissing geen bespreking behoeven.
10. Ter beoordeling van het hof is nu het beroep tegen de inleidende beschikking, waarbij aan de betrokkene, als kentekenhouder, bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd ter zake van “Parkeren buiten parkeervak bij één van de borden E4 tot en met E13 v/d bijlage 1 van het RVV 1990”, welke gedraging zou zijn verricht op 22 maart 2014 om 15.31 uur op de Keucheniusstraat te Huizen met het voertuig met het kenteken [YY-YY-00] .
11. De gemachtigde ontkent dat de gedraging is verricht. Volgens hem stond de betrokkene niet geparkeerd, maar was sprake van laden en lossen. Uit het zaakoverzicht blijkt niet dat de verbalisant heeft gewacht om te kunnen oordelen of daar sprake van was.
12. Ingevolge artikel 1 van het RVV 1990 wordt onder parkeren verstaan: "het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen."
13. In WAHV-zaken biedt de verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
14. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB houdt - zakelijk weergegeven - in dat de verbalisant op 22 maart 2014 om 15.31 uur heeft waargenomen dat een blauwe personenauto, merk Volkswagen, kenteken [YY-YY-00] , op de Keucheniusstraat te Huizen buiten de blauwe zone (E4 t/m E13) geparkeerd stond.
15. Voorts heeft de verbalisant bij aanvullend proces-verbaal d.d. 30 juni 2014, voor zover van toepassing, op ambtseed verklaard:
"Ik heb rondom het voertuig tenminste 5 minuten geen activiteiten waargenomen. (…)"
16. Niet in geding is dat de betrokkene op voornoemde datum en tijdstip met haar voertuig buiten de parkeervakken stond. Voor de vaststelling of de gedraging is verricht is van belang om vast te stellen of de betrokkene al dan niet heeft geparkeerd. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
17. Het hof ziet in hetgeen de gemachtigde heeft aangevoerd geen aanleiding te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant dat het voertuig geparkeerd stond en dat geen sprake was van laden en lossen. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat blijkens de aanvullende verklaring van de verbalisant gedurende tenminste vijf minuten geen laad- of losactiviteiten zijn waargenomen. Hierop gelet kan niet worden gezegd dat er sprake is van het bij voortduring inladen of uitladen van goederen van enige omvang of enig gewicht. Nu de gemachtigde geen voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert die aanleiding geven te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant, noch uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken, is naar de overtuiging van het hof komen vast te staan dat de gedraging is verricht. Dit betekent dat het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond wordt verklaard.
18. Namens de betrokkene is verzocht om vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Naar het oordeel van het hof komen de gevraagde kosten voor vergoeding in aanmerking. De vergoeding van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is in het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair bepaald per proceshandeling. De gemachtigde van de betrokkene heeft de volgende proceshandelingen verricht: het indienen van een beroepschrift bij de kantonrechter en het indienen van een hoger beroepschrift. Aan het indienen van een beroepschrift dient één punt te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt € 490,-. Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 490,- (=2 x € 490,- x 0,5).

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond en vernietigt die beslissing;
verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 490,- te betalen op bankrekeningnummer [00000] ten name van [D] te [C] .
Dit arrest is gewezen door mr. De Witt, in tegenwoordigheid van mr. De Groot-Hosper als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.