Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellant],
1.Readen Real Estate B.V.,
Readen,
[geïntimeerde2],
in eerste aanleg: gedaagden,
Readen c.s.,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 11 mei 2015;
- de verstekverlening tegen Readen c.s.;
- de memorie van grieven (met producties).
3.De vaststaande feiten
Bedrijfsnaam opdrachtgever: Readen Realestate bv
(…)
Marktwaarde: €275.000, -
(…)
Volgens opgave van: Opdrachtgever
wordt het object (...)
c. onbewoond opgeleverd: Nee, huidige eigenaar gaf aan niets van een
verkoop te weten tevens de voorkeur heeft er tot
aan zijn overlijden er te blijven wonen.
d. gebruikt of in eigen gebruik genomen door
de aanvrager van de financiering; Nee, huidige eigenaar zal de woning blijven
bewonen.
(...)
NADERE MEDEDELINGENDe waardering is conform opdracht vrij van huur en gebruik. Zoals eerder in het rapport aangegeven is hier volgens taxateur geen sprake van en zal de huidige eigenaar en tevens bewoner in het pand blijven wonen, (...)"
"(…) Ik ben als register makelaar en taxateur werkzaam bij Eelman Nienhuys Makelaars & Taxateurs. In september 2013 kreeg ik via Makelaardij De Nederlanden uit Amsterdam (makelaar [E] ) een taxatie opdracht uit naam van De heer [geïntimeerde2] van Readen Real Estate BV. Het ging om een taxatie voor de woning aan de [a-straat] 250 te [A] .
i-Pods en i-Pads) geleverd aan van Schaaik B.V.
"De heer [appellant] , (...) verklaart te hebben verkocht aan de mede-ondergetekende:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid: Readen Real Estate B.V., (...)
het woonhuis, met ondergrond en verder aanbehoren, staande en gelegen te [A] , [a-straat] 250 (...)
De koopprijs van het verkochte bedraagt: tweehonderdachtenenveertigduizend euro (€ 248.000,00). Deze is voor een gedeelte ad éénhonderdachtenzestigduizend euro (€ 168.000,00) voldaan doordat koper goederen aan verkoper heeft geleverd ter waarde van dit bedrag. Het restant ad tachtigduizend euro (€ 80.000,00) zal bij de overdracht worden voldaan. (...)
De overdrachtsbelasting (…) is voor rekening van koper.
De notariële kosten terzake deze overeenkomst en de kosten wegens de levering en overdracht van het verkochte, alsmede de over die kosten verschuldigde omzetbelasting, zijn voor rekening van koper.
(…)
De leveringsakte zal worden verleden op éénendertig oktober tweeduizend dertien (...)
Verkoper zal het verkochte levenslang blijven huren voor één euro (€ 1,00) per maand exclusief kosten van gas, water en electra. (...)"
[G] , een broer van [geïntimeerde2] , schrijft notaris Van Limburg Stirum onder meer:
"Ik heb ontvangen een bedrag ad E 86.124,77. Omdat er door de bank E 30,-- kosten buitenland in aftrek worden gebracht, is er dus per saldo E 30,-- te weinig overgemaakt.
Wilt u dit alsnog overmaken?
Ik heb van de kant van verkoper nog niet het door hem te betalen bedrag van E 7.104,98 ontvangen, wellicht kunt U daar nog een belletje aan wagen.
Als beide bedragen binnen zijn kan ik de overdracht effectueren."
"telefoontje van de heer [G] op 29-10-2013 (…) om 12 uur.
Het bedrag van 7.104,98 is door de heer [appellant] aan de broer van [G] gegeven. Deze laatste komt dit bedrag contant brengen op 29 /10 om 14 uur."
Van Limburg Stirum verleden. In de leveringsakte staat onder meer:
"De koopprijs is gedeeltelijk reeds voldaan, doordat koper aan verkoper goederen heeft geleverd ten bedrage van éénhonderdachtenzestigduizend euro (€ 168.000,00). Het resterende deel van de koopsom ad tachtigduizend euro (€ 80.000,00) is door koper voldaan door storting op rekening ten name van gesteld van derdengelden notariskantoor Van Limburg Stirum; verkoper verleent aan koper kwijting terzake van de betaling van de gehele koopsom, (…)"
Aan de akte is een factuur van 21 oktober 2013 gehecht van A4 aan Van Schaaik B.V. "t.a.v. De heer [appellant] " betreffende de levering van een groot aantal goederen op 2 en 6 september en op 10 en 14 oktober 2013 voor een totaalbedrag van € 168.000,13 (inclusief BTW). De geleverde goederen woorden in de factuur gespecificeerd.
“(…)
Uit het verweer van de notaris en de daarbij overgelegde stukken blijkt van recherche met betrekking tot het bestaan van de voorkomende vennootschappen en hun bestuurders en van de personalia van klager. Daarmee is echter niet gebleken van voldoende onderzoek. Weliswaar zijn de zakelijk gezien strikt noodzakelijke zaken geverifieerd, maar van enig onderzoek naar de aan de notaris voorgehouden familieverhouding van klager en de gebroeders [C] is geen sprake geweest,
en evenmin is gebleken van onderzoek naar de reden waarom klager zijn huis wilde verkopen met als tegenprestatie de levering van goederen aan [C] . Naar het oordeel van de kamer was dat nodig nu de gehele constructie niet in het voordeel van klager was. Weliswaar blijkt uit de handgeschreven aantekeningen van de notaris dat hem kennelijk was meegedeeld dat de goederen door 'neef’ worden verkocht ten behoeve van verkoper (klager), echter juist in een dergelijke situatie had de notaris tijd moeten nemen om dit buiten aanwezigheid van de belanghebbenden met klager te bespreken. Het ging immers om een uitgestelde prestatie van [C1] aan klager, waarvoor geen enkele zekerheid werd gegeven, anders dan de mededeling dat [C1] een neef zou zijn en werkzaamheden zou verrichten voor klager. In een gesprek met klager had nadrukkelijk aan de orde moeten komen welke risico's zich hierbij voordoen en dat zelfs de mogelijkheid bestond dat er op geen enkel moment iets aan klager zou (kunnen) worden uitbetaald of geleverd. Dit klemt te meer daar klager een hoge leeftijd had ten tijde van het opmaken en passeren van de aktes en telkens vergezeld werd door personen die financieel belang hadden bij de transactie terwijl de transactie voor klager grote risico's opleverde. De koopovereenkomst en leveringsakte voorzien niet in uitbetaling van enig bedrag aan klager, anders dan noodzakelijk ter aflossing van de hypotheek van klager. Ook dit had de notaris nadrukkelijk met klager buiten aanwezigheid van andere partijen moeten bespreken. Vervolgens had de notaris daarvan samengevat melding moeten maken in een schrijven aan klager. De koopovereenkomst bood geen enkele garantie voor klager dat [C1] verplichtingen had jegens hem en de hiermee verband houdende factuur dateert van 21 oktober 2013, de dag waarop partijen de notaris hebben bezocht. Van enig eerder aan klager gegeven inzicht daarin is niet gebleken. Gelet op het voorgaande is de kamer van oordeel dat de notaris verwijtbaar in gebreke is gebleven ter zake van de zorgplicht jegens klager.
(…)
6.2.2. In het onderhavige geval zijn met name de volgende omstandigheden van belang. De werkzaamheden van de notaris betroffen een overeenkomst die de notaris ter zitting van het hof zelf heeft omschreven als een 'vreemd contract', en waarvan hij heeft gezegd dat hij een dergelijke transactie nog nooit zo had gedaan. Het was bovendien een overeenkomst die vooral het (zakelijke) belang van klagers wederpartij(en) diende en waarbij klager de enige was voor wie er risico's aan waren verbonden, mede in aanmerking genomen dat geen enkele zekerheid werd gegeven dat klager een geldelijke tegenprestatie zou ontvangen voor de verkoop van zijn woning, anders dan noodzakelijk ter aflossing van de bestaande hypothecaire lening. Daar komt bij dat klager - een man op leeftijd - een leek was op dit gebied en als enige van de betrokken partijen niet zakelijk handelde. Onder deze omstandigheden bracht de zorgplicht van de notaris mee dat hij de details en de gevolgen van de overeenkomst vooraf met klager buiten aanwezigheid van de overige betrokken partijen moest bespreken, teneinde te verifiëren of klager de rechtsgevolgen en risico's van de overeenkomst begreep en daarmee instemde. Het had daarbij in de rede gelegen dat de notaris de (bijzondere) juridische en financiële (rechts)gevolgen en risico's voor klager vooraf op schrift zou hebben toegelicht, zodat klager daarvan tijdig kennis had kunnen nemen en zich daarover had kunnen beraden. Op deze wijze had de notaris de bestaande onevenwichtigheid tussen klager en de andere partijen - die voor hem kenbaar was of althans had moeten zijn - behoren te compenseren.
(…)
6.3 Het hof acht het verder onbegrijpelijk dat de koopovereenkomst en de leveringsakte niet overeenstemmen met de daadwerkelijke gang van zaken. In die stukken is immers niet opgenomen welke partijen de goederen hebben geleverd en afgenomen (of de rechtsverhouding van deze partijen ten opzichte van de daadwerkelijke koper en verkoper). De notaris heeft vermeld dat koper (Readen) een deel van de koopsom aan verkoper (klager) in goederen heeft voldaan, terwijl de goederen met een waarde van € 168.000,00 door D5 aan Van Schaaik B.V. zijn geleverd. Dat de notaris klager en de gebroeders [C] bij het opstellen van de akten enigszins heeft vereenzelvigd en dat het klager zelf geweest is die door ondertekening van de koopovereenkomst heeft verklaard dat hij € 168.000,00 in goederen heeft ontvangen, aldus de notaris ter zitting in hoger beroep, kan de notaris niet baten. Hetzelfde geldt voor de in dit hoger beroep geopperde mogelijkheid dat de goederen door D5 aan de gebroeders [C] na september 2013 in consignatie zijn geleverd en de rechten op die goederen door de verkoop op klager zijn overgegaan. Dit betreft niet meer dan een achteraf opgekomen veronderstelling. De notaris had tot taak bij het opmaken van de koopovereenkomst en de akte van levering zich ervan te vergewissen dat de tekst daarvan overeenstemde met de werkelijkheid. Bij twijfel of onduidelijkheid had hij nader onderzoek behoren te doen. Ook op dit punt is de notaris nalatig geweest, wat hem tuchtrechtelijk is te verwijten.”
4.De procedure in eerste aanleg
Daarnaast heeft hij (primair tot en met uiterst subsidiair) gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat Readen c.s. onrechtmatig jegens hem hebben gehandeld en veroordeeld worden tot betaling van de door hem geleden materiële schade ad € 7.104,98 en immateriële schade ad € 10.000,-, een en ander te vermeerderen met buitengerechtelijke kosten en proceskosten.
5.De bespreking van de grieven
grief IIIte bespreken, waarin [appellant] zich keert tegen het oordeel van de rechtbank dat het beroep op misbruik van omstandigheden niet kan slagen. Aan dit beroep heeft [appellant] het volgende ten grondslag gelegd.
a. [appellant] woont alleen in de woning, waarvan hij in 1965 doordat hij de woning erfde van zijn ouders eigenaar is geworden. Hij heeft geen directe familieleden, geen sociale contacten en is door gezondheidsklachten niet mobiel. Hij leidt een zeer geïsoleerd leven.
b. [appellant] is in contact gekomen met de gebroeders [C] , die er de gewoonte van maken om bij eenzame, afhankelijke (hoog)bejaarden folders door de brievenbus te werpen en daarin schilderwerkzaamheden aan te bieden. Op die manier komen zij in contact met deze ouderen, wie ze vervolgens enorme bedragen afhandig maken. Een van de broers is, blijkens een arrest van de Hoge Raad van 4 april 2006 (ECLI:NL:HR:2006:AU5719) voor oplichting veroordeeld. Uit dat arrest volgt dat de andere broer als zijn mededader wordt beschouwd.
c. [appellant] heeft de gebroeders [C] opdracht gegeven tot het verrichten van schilderwerkzaamheden. Tijdens de uitvoering van de schilderwerkzaamheden is door de gebroeders [C] aan [appellant] geadviseerd om de overeengekomen werkzaamheden uit te breiden. Omdat [appellant] hiervoor niet de benodigde financiële middelen had, hebben de gebroeders [C] aan [appellant] voorgesteld om een hypothecaire geldlening van
€ 75.000,00 af te sluiten. Ter uitvoering van dit voorstel hebben zij [appellant] meegenomen naar een hypotheekadviseur en later naar een notaris, waarbij [appellant] was opgedragen om tijdens deze afspraken voor te wenden dat [appellant] en de gebroeders [C] goed bevriend waren.
zouden worden afgerond omdat de woning al enkele maanden in de steigers stond en er nog nauwelijks werkzaamheden waren verricht. [appellant] is daarom in goed vertrouwen akkoord gaan met het in bewaring geven van zijn geld en heeft zijn pinpas met pincode aan de gebroeders [C] gegeven. In de periode van 1 tot en met 9 juli 2011 hebben de gebroeders [C] een totaalbedrag van € 75.000,00 van de rekening van [appellant] opgenomen.
a. D5 heeft op 2 september 2013 goederen verkocht aan Van Schaaik B.V. Deze goederen staan vermeld op de factuur van 21 oktober 2013 (aangehaald in rechtsoverweging
3.15) en zijn verkocht voor een bedrag van € 15.483,20.
e. Op 21 oktober 2013 zijn [appellant] , Jos [C2] , de heer [F] als vertegenwoordiger van Readen en [G] van Readen bij notaris Van Limburg Stirum geweest om de koopovereenkomst te tekenen. Notaris Van Limburg Stirum heeft de koopovereenkomst en de gevolgen daarvan uitvoerig met [appellant] besproken en [appellant] heeft uitdrukkelijk te kennen gegeven dat een en ander hem bekend was en dat alles conform zijn bedoelingen was. Ook bij deze bijeenkomst maakte [appellant] een, gezien zijn hoge leeftijd, opmerkelijk scherpe indruk en kon hij notaris Van Limburg Stirum uitgebreid vertellen over de stamboom van Van Limburg Stirum.
Allereerst is vanwege de afhankelijkheid van [appellant] van de gebroeders [C] sprake van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 3:44 lid 4 BW.
Vervolgens is naar het oordeel van het hof voldoende aannemelijk dat [appellant] deze overeenkomst niet zou hebben gesloten wanneer hij niet afhankelijk zou zijn geweest van de gebroeders [C] . Voor [appellant] zou er geen enkele reden zijn geweest in dat geval zijn woning te verkopen aan een onbekende partij (Readen) en om er genoegen mee te nemen dat het grootste deel van de verkoopprijs zou worden gebruikt om een schuld van een derde (Van Schaaik B.V.) aan een aan de koper gelieerde vennootschap te betalen. Er is dan ook causaal verband tussen de bijzondere omstandigheden en de koopovereenkomst.
De gebroeders [C] waren, gelet op hun contacten met [appellant] , bekend met zijn afhankelijkheid van hen. Zij wisten dat hij hen volkomen vertrouwde, zijn financiën aan hen in handen had gegeven en geloof hechtte aan hun belofte om goed te beschikken over zijn (geestelijke) nalatenschap, door na zijn overlijden een museum in de woning te beginnen. De gebroeders [C] hadden al van de afhankelijkheid van [appellant] misbruik gemaakt door hem een bedrag van € 75.000,- afhandig te maken. De door de gebroeders [C] geëntameerde overeenkomst tussen [appellant] en Readen was, naar de gebroeders [C] bekend was, uitermate nadelig voor [appellant] . [appellant] zou de eigendom van zijn woning verliezen, zou het overgrote deel van de koopsom besteden aan de aflossing van een schuld van een derde (de vennootschap van de gebroeders van [C] ) en de overeenkomst betekende dat de wens van [appellant] dat zijn muziekcollectie na zijn dood als collectie in de woning zou blijven staan, onmogelijk werd gemaakt. De gebroeders [C] hadden, gelet op hun bekendheid met de afhankelijkheid van [appellant] , hem van het aangaan van de overeenkomst moeten weerhouden, in plaats van er bij hem op aan te dringen dat hij de overeenkomst zou sluiten.
- De overeenkomst tussen [appellant] en Readen is in meerdere opzichten bijzonder. Allereerst dient de overeenkomst ter financiering van handelstransacties tussen twee andere partijen, D5 en Van Schaaik B.V. Volgens de eigen stellingen van Readen is [appellant] (en is de aankoop van diens woning) pas in beeld gekomen nadat tussen D5 en Van Schaaik B.V. een handelsovereenkomst was gesloten. Vervolgens is opmerkelijk dat [appellant] de woning huurt van Readen voor een bedrag van € 1,- per maand;
- De overeenkomst was zeer nadelig voor [appellant] . [appellant] verloor niet alleen de eigendom van zijn woning, maar kon ook niet vrij beschikken over de verkoopopbrengst. Dat was Readen bekend, omdat het inherent was aan de overeenkomst. Uit het feit dat [appellant] zijn woning verkocht om een schuld van Van Schaaik B.V. te kunnen voldoen, kon Readen c.s. afleiden dat [appellant] niet over ander vermogen beschikte om de gebroeders [C] te helpen bij het oplossen van de liquiditeitsproblemen van Van Schaaik B.V. Readen c.s. diende er dan ook vanuit te gaan dat [appellant] zijn gehele vermogen besteedde aan de aanschaf van goederen door Van Schaaik B.V. van D5;
- Readen, in de persoon van [geïntimeerde2] , is door [D] in een telefoongesprek en in het taxatierapport gewaarschuwd. [D] had kennelijk een ‘niet pluis gevoel’ bij de (familiaire) verhouding tussen [appellant] en de gebroeders [C] en bij de voorgenomen transactie. Niet gesteld of gebleken is, dat Readen hierin aanleiding heeft gezien vraagtekens te plaatsen bij de bedoelingen die [appellant] bij de transactie had en daar onderzoek naar te doen, bijvoorbeeld door de twijfels van [D] aan [appellant] voor te leggen. In dit verband overweegt het hof dat Readen [D] de opdracht had gegeven de woning 'in onbewoonde staat' te taxeren, terwijl uit het rapport van [D] bleek dat [appellant] juist in de woning wilde blijven wonen;
- Vertegenwoordigers van Readen hebben niet afzonderlijk met [appellant] gesproken. Volgens de eigen stellingen van Readen c.s. was [appellant] steeds in gezelschap van de gebroeders [C] toen zij met hem spraken. (Het hof laat in het midden hoe vaak vertegenwoordigers van Readen met [appellant] hebben gesproken);
- De notaris heeft, naar Readen c.s. bekend was, ook niet met [appellant] afzonderlijk gesproken. Ook ten kantore van de notaris was [appellant] in het gezelschap van de gebroeders [C] . In dit verband is opmerkelijk - en voor de beoordeling van belang - dat de notaris zich enkele malen tot [geïntimeerde2] heeft gewend over zaken die [appellant] aangingen, te weten het door [appellant] meebrengen van het identiteitsbewijs (vgl. rechtsoverweging 3.11) en de betaling door [appellant] van een bedrag van € 7.104,98 (vgl. rechtsoverweging 3.15);
- [appellant] was ten tijde van het aangaan van de overeenkomst een oude man .
Readen c.s. hebben nog aangevoerd dat [appellant] een zeer scherpe indruk maakte. Hij zou hebben verteld langdurig werkzaam te zijn geweest in de verzekeringsbranche, zou blijk hebben gegeven van een grote kennis van de Tweede Wereldoorlog en kende de ‘ins and outs’ van de stamboom van de familie Van Limburg Stirum. Readen c.s. miskennen dat het feit dat een oude man veel kennis heeft van het verleden niets zegt over de vraag of hij in staat is om vrij (zonder dat zijn wil tot stand is gekomen door misbruik van omstandigheden) zijn wil over een ingewikkelde vermogensrechtelijke transactie te bepalen.
Dat notaris Van Limburg Stirum (evenals de twee notarissen met wie [appellant] eerder contact heeft gehad) niet heeft getwijfeld aan de wilsbekwaamheid van [appellant] , staat niet in de weg aan een geslaagd beroep op misbruik van omstandigheden. [appellant] heeft niet gesteld dat zijn wil en verklaring niet met elkaar overeenstemden, en dat dus sprake is geweest van een wilsgebrek in de zin van artikel 3:34 BW, maar dat zijn wil op een gebrekkige wijze is gevormd. Uit de in rechtsoverweging 3.22 en 3.23 aangehaalde uitspraken volgt bovendien dat notaris Van Limburg Stirum (in elk geval) in tuchtrechtelijk opzicht is tekortgeschoten in de op hem rustende zorgplicht.
Grief V, die zich keert tegen het oordeel van de rechtbank dat er geen grond is voor vernietiging van de koopovereenkomst, slaagt eveneens. Het hof is van oordeel dat de koopovereenkomst vernietigbaar is op grond van het bepaalde in artikel 3:44 lid 4 juncto artikel 3:44 lid 5 BW. [appellant] heeft de overeenkomst met de brief van zijn advocaat van 18 april 2014 (aangehaald in rechtsoverweging 3.21) weliswaar vernietigd, maar nu de vernietiging een rechtshandeling betreft met betrekking tot een registergoed en Readen niet in de vernietiging heeft berust, kan deze brief de rechtshandeling niet vernietigen (artikel 3:50 lid 2 BW). Het hof zal de overeenkomst dan ook vernietigen. De daartoe strekkende vordering van [appellant] is toewijsbaar.
grief VIIIkomt [appellant] tegen deze afwijzing op.
grieven I, II en VI en VIIover respectievelijk het beroep op bedrog, dwaling, de wijziging van de overeenkomst en de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid onbesproken blijven. Bij de bespreking van
grief IVheeft [appellant] geen belang. Met deze grief komt [appellant] op tegen de overweging in het vonnis dat geen van de notarissen die [appellant] van november 2011 tot en met september 2013 hebben gezien, aanleiding heeft gezien om te twijfelen aan de wilsbekwaamheid van [appellant] . Zoals hiervoor is overwogen, heeft [appellant] geen beroep gedaan op een (ten gevolge van wilsonbekwaamheid) van zijn wil verschillende verklaring, maar op een wilsgebrek.