ECLI:NL:GHARL:2017:899

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 februari 2017
Publicatiedatum
8 februari 2017
Zaaknummer
16/00264
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aftrek verhuiskosten en vertrouwensbeginsel in inkomstenbelasting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de rechtbank het beroep ongegrond verklaarde. Belanghebbende had een aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2011 ontvangen, waarbij ook heffingsrente was berekend. De inspecteur had de aanslag en de heffingsrente verminderd na bezwaar, maar belanghebbende was het daar niet mee eens en ging in beroep. De rechtbank oordeelde dat de verhuiskosten niet in aftrek konden komen op basis van de wettelijke bepalingen.

Belanghebbende stelde echter dat hij op de website van de Belastingdienst had gelezen dat verhuiskosten aftrekbaar zijn en dat hij hierover ook contact had gehad met een medewerker van de Belastingdienst, mevrouw [A]. Hij claimde dat deze medewerker hem had verzekerd dat hij de verhuiskosten kon aftrekken. De inspecteur betwistte deze claim en stelde dat het nagenoeg uitgesloten was dat een medewerker van de Belastingdienst een dergelijke toezegging zou doen.

Het hof oordeelde dat belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat hem een toezegging was gedaan. De verklaringen van belanghebbende waren niet voldoende onderbouwd, en het hof kon niet vaststellen dat de toezegging daadwerkelijk was gedaan. Daarom werd het hoger beroep ongegrond verklaard. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummer 16/00264
uitspraakdatum: 7 februari 2017
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 28 januari 2016, nummer AWB 15/2931, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Eindhoven(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. Bij beschikking is heffingsrente berekend.
1.2.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslag verminderd en de heffingsrente dienovereenkomstig verminderd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende, geboren in 1954, genoot in de onderhavige jaren een uitkering krachtens de ziektewet en uitkeringen van het ABP en van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
2.2.
Belanghebbende is in het onderhavige jaar verhuisd.
2.3.
In zijn aangifte heeft belanghebbende als resultaat uit overige werkzaamheden een bedrag van -/- € 9.145 vermeld, zijnde verhuiskosten.

3.Het geschil

3.1.
In geschil is of de verhuiskosten in mindering moeten komen op het belastbare inkomen van belanghebbende. In het bijzonder is in geschil of aan belanghebbende de toezegging is gedaan dat deze kosten in aftrek kunnen komen.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat op grond van de wettelijke bepalingen de verhuiskosten niet in aftrek kunnen komen. Dit oordeel is in hoger beroep niet bestreden. Het Hof is van oordeel dat deze beslissing van de Rechtbank juist is.
4.2.
Belanghebbende stelt dat de verhuiskosten op grond van het vertrouwensbeginsel toch in aftrek moeten komen. Hij stelt dat hij op de website van de Belastingdienst heeft gelezen dat verhuiskosten aftrekbaar zijn. Achteraf heeft hij begrepen dat deze mededeling alleen betrekking heeft op ondernemers, maar dat stond niet op deze webpagina. Naar aanleiding van deze vermelding op de website heeft belanghebbende contact opgenomen met de belastingtelefoon, gewezen op de webpagina en gevraagd waar hij deze aftrekpost in zijn aangifte moest vermelden. Hij is vervolgens verwezen naar het kantoor van de Belastingdienst in Eindhoven. Bij het loket heeft hij een schermprint van de webpagina overhandigd en dezelfde vraag voorgelegd. De dienstdoende ambtenaar wist geen antwoord op zijn vraag en heeft belanghebbende verwezen naar een medewerkster van het belastingkantoor Eindhoven. Bij het hoorgesprek heeft belanghebbende verklaard de naam van deze medewerkster niet meer te weten. In zijn beroepschrift schrijft belanghebbende daarover: “volgens mij was het mevrouw [A] maar 100% zeker weet ik dat niet meer”. Belanghebbende stelt dat hij met deze mevrouw [A] naar haar werkkamer is gegaan, samen met haar de webpagina heeft bekeken en dat mevrouw [A] hem vervolgens heeft laten zien dat hij deze aftrekpost kon vermelden als negatief resultaat van overige werkzaamheden. Belanghebbende stelt verder dat mevrouw [A] wist dat hij geen ander inkomen had dan uitkeringen. Dusdoende heeft mevrouw [A] bij hem het in rechte te beschermen vertrouwen gewekt dat deze verhuiskosten in aftrek konden komen, aldus nog steeds belanghebbende.
4.3.
De Inspecteur betwist dat belanghebbende in aanmerking kan komen voor aftrek van verhuiskosten. Hij heeft geprobeerd na te gaan wie de bedoelde mevrouw [A] is, maar heeft niemand met deze kwestie in verband kunnen brengen. Hij betwist dat een medewerker van de Belastingdienst aan belanghebbende heeft toegezegd dat de verhuiskosten voor belanghebbende aftrekbaar zijn. Een dergelijke mededeling wijkt zo zeer af van de geldende regels, dat het nagenoeg uitgesloten moet worden geacht dat een belastingdienstmedewerker een dergelijke mededeling doet.
4.4.
Nu belanghebbende stelt dat hem een toezegging is gedaan op grond waarvan hij – in afwijking van de wettelijke bepalingen – recht heeft op aftrek van verhuiskosten, rust op hem de last te bewijzen dat hem een dergelijke toezegging is gedaan. Naar het oordeel van het Hof is over het verloop van het gesprek tussen belanghebbende en mevrouw [A] onvoldoende vast te stellen. Belanghebbende heeft daarover wel verklaringen afgelegd, maar deze zijn, nu de Inspecteur het heeft betwist, onvoldoende ondersteund door andere bewijsmiddelen. Er kan dan ook niet worden geoordeeld dat belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat hem de door hem gestelde toezegging is gedaan. Belanghebbende komt daarom niet in aanmerking voor aftrek van verhuiskosten. Het hoger beroep is ongegrond.
4.5.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op het verzamelinkomen en de heffingsrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Nu het Hof ook overigens niet is gebleken dat de toepasselijke bepalingen onjuist zijn toegepast, is het hoger beroep ook in zoverre ongegrond.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van de Merwe, voorzitter, mr. R.A.V. Boxem en mr. A. van Dongen, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is op 7 februari 2017 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(S. Darwinkel)
(J. van de Merwe)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 8 februari 2017
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.