ECLI:NL:GHARL:2017:8926

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 oktober 2017
Publicatiedatum
16 oktober 2017
Zaaknummer
200.204.580/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partneralimentatie na echtscheiding met bewijs van zwarte inkomsten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van partneralimentatie. De man, verzoeker in het principaal hoger beroep, had verzocht om de partneralimentatie te verlagen van € 750,- naar € 119,- per maand, met ingang van 1 januari 2015. De vrouw, verweerster in het principaal hoger beroep, heeft verweer gevoerd en is met een voorwaardelijk incidenteel hoger beroep gekomen, waarbij zij de schulden van de man ter discussie stelde. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden die een hernieuwde beoordeling van de partneralimentatie rechtvaardigt. De man heeft onvoldoende aangetoond dat hij geen zwarte inkomsten meer heeft, ondanks zijn beweringen. Het hof heeft de draagkracht van de man berekend en vastgesteld dat hij vanaf 17 november 2015 € 499,- per maand aan de vrouw moet betalen, met een verdere verlaging naar € 107,- per maand vanaf 12 september 2016 en € 94,- per maand vanaf 12 november 2016. De beschikking van de rechtbank Midden-Nederland is vernietigd en de nieuwe alimentatiebedragen zijn vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.204.580/01
(zaaknummer rechtbank C/16/404111 / FL RK 15-2650)
beschikking van 10 oktober 2017
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M.N. Cheuk A Lam te Almere,
en
[verweerster],
wonende te [B] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. W.W.P. Mei te Hilversum.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 5 september 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 2 december 2016;
- een journaalbericht van 9 januari 2017 met productie(s);
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met productie(s);
- het verweerschrift tegen het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep;
- een journaalbericht van mr. Mei van 16 juni 2017 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Cheuk A Lam van 19 juni 2017 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Cheuk A Lam van 21 juni 2017 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Cheuk A Lam van 27 juni 2017 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 29 juni 2017 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Mr. Cheuk A Lam en mr. Mei hebben het woord ter zitting mede gevoerd aan de hand van een door hen overgelegde pleitnota.

3.De vaststaande feiten

3.1
Bij echtscheidingsconvenant van 24 oktober 2011, dat deel uitmaakt van de echtscheidingsbeschikking van 23 november 2011, zijn partijen overeengekomen dat de man met ingang van de datum van ontbinding van het huwelijk zal bijdragen in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw met een bedrag van € 750,- bruto per maand. Voorts zijn partijen overeengekomen dat dit niet bij rechterlijke uitspraak gewijzigd kan worden op grond van een wijziging van omstandigheden, behoudens in het geval van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden dat de partij die wijziging verzoekt naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het niet-wijzigingsbeding mag worden gehouden. Dit niet-wijzigingsbeding gold in ieder geval tot 1 januari 2015. Partijen hebben afgesproken dat zij drie maanden voor 1 januari 2015 in overleg zouden treden over de op dat moment bestaande inkomenssituatie alsmede of deze aanleiding zou geven voor een wijziging en dat, indien partijen in overleg niet tot overeenstemming zouden komen, de meest gerede partij gerechtigd zou zijn om zich tot de rechtbank te wenden om een wijzigingsverzoek in te dienen, welke wijziging niet eerder zou kunnen ingaan dan per 1 januari 2015.
3.2
Het huwelijk van partijen is [in] 2011 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de (toenmalige) rechtbank Amsterdam van
23 november 2011 in de registers van de burgerlijke stand.
3.3
Bij inleidend verzoekschrift, bij de rechtbank binnengekomen op 17 november 2015 heeft de man de rechtbank verzocht de beschikking van de rechtbank Amsterdam van
10 september 2011 ten aanzien van de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw (verder ook te noemen: partneralimentatie) te wijzigen en te bepalen dat de partneralimentatie met ingang van 1 januari 2015 wordt gewijzigd naar € 119,- bruto per maand, althans een zodanige bijdrage en met ingang van een zodanige datum als de rechtbank in goede justitie juist acht. De vrouw heeft verweer gevoerd.
3.4
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de man tot wijziging van de partneralimentatie afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
De man is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van
5 september 2016. Deze grieven zien op de draagkracht van de man. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de onderhoudsbijdrage die de man aan de vrouw dient te voldoen over de periode (naar het hof begrijpt:) tot
12 september 2016 vast te stellen op € 146,- bruto per maand en met ingang van
12 september 2016 op nihil, althans een zodanige bijdrage als het hof juist acht.
4.2
De vrouw heeft verweer gevoerd en is op haar beurt met één grief in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep gekomen. Deze grief ziet op de schulden van de man. De vrouw verzoekt het hof het hoger beroep van de man af te wijzen.
4.3
Het hof zal de grieven in principaal en voorwaardelijk incidenteel hoger beroep gezamenlijk beoordelen. Tussen partijen zijn de volgende punten in geschil:
● de draagkracht van de man en wel op de volgende punten:
○ het inkomen van de man;
○ de aflossing op schulden van de man.

5.De motivering van de beslissing

De wijziging van omstandigheden
5.1
Tussen partijen is niet in geschil dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden die een hernieuwde beoordeling van de partneralimentatie rechtvaardigt.
De ingangsdatum
5.2
Het hof ziet in dit geval geen reden om af te wijken van het gebruikelijke uitgangspunt, te weten dat een eventuele wijziging van alimentatie zal ingaan per datum indiening verzoekschrift. Derhalve bepaalt het hof de ingangsdatum voor de eventuele wijziging van de partneralimentatie op 17 november 2015, zijnde de datum van indiening door de man van het inleidend verzoek.
De behoefte en behoeftigheid van de vrouw
5.3
Er zijn door partijen geen grieven gericht tegen de door de rechtbank vastgestelde
huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw en haar behoefte aan een bijdrage van de man in de kosten van haar levensonderhoud. Het hof stelt de behoefte van de vrouw derhalve vast op € 2.109,- netto per maand en haar behoefte aan een bijdrage van de man in de kosten van haar levensonderhoud op € 1.353,- netto per maand, zijnde € 2.548, bruto per maand.
De draagkracht van de man
5.4
Partijen verschillen van mening over de draagkracht van de man.
Het inkomen van de man
5.5
De man was tot 1 december 2016 in dienst bij [C] (verder te noemen: [C] ). Tussen partijen is niet in geschil dat de man bij [C] een inkomen genereerde van € 1.670,- bruto per maand, exclusief vakantiegeld en inclusief
€ 139,- pensioenpremie. De man stelt dat zijn contract bij [C] niet is verlengd en dat hij daarom vanaf 12 september 2016 een WW-uitkering ontvangt. Hij heeft ter zitting toegelicht dat deze ingangsdatum van zijn WW-uitkering in overleg met [C] en het UWV tot stand is gekomen en dat hij in de periode van 12 september 2016 tot 1 december 2016 slechts "slapend" in dienst was bij [C] . De vrouw betwist dat het contract van de man niet verlengd zou zijn daar de man al sinds 1999 in dienst was van het bedrijf en er dus geen sprake was van een tijdelijk contract. Naar de mening van de vrouw had de man dan ook recht op een aanzienlijke transitievergoeding bij de beëindiging van zijn dienstverband.
5.6
Naar het oordeel van het hof heeft de man voldoende aangetoond dat hij geen aanspraak heeft kunnen maken op een transitievergoeding. Het bedrijf waar de man sinds 1999 in dienst was is overgenomen door [C] , waar de man blijkens zijn loonopgaves op 1 mei 2015 in dienst is getreden. Het arbeidscontract van de man is beëindigd omdat hij langdurig arbeidsongeschikt was, de verplichte loondoorbetalingsperiode was verstreken en er geen passende arbeid voor hem was binnen het bedrijf.
Dit blijkt uit de brief van [C] van 27 oktober 2016, die een voorstel voor een vaststellingsovereenkomst bevat, en waarin overigens geen regeling over een transitievergoeding is opgenomen. De man heeft om financiële redenen weliswaar geen arbeidsrechtadvocaat ingeschakeld, maar heeft, omtrent de ontbinding van zijn dienstverband, juridisch advies ingewonnen. Daarnaast heeft het UWV het ontslag van de man geaccepteerd en geen strafkorting toegepast. In het licht hiervan acht het hof voldoende onderbouwd dat de man geen aanspraak kon maken op een transitievergoeding. Het hof zal bij de berekening van de draagkracht van de man dan ook per 12 september 2016 uitgaan van de door de man ontvangen WW-uitkering.
5.7
Naast het inkomen dat de man uit arbeid genereerde heeft de man inkomsten uit zijn eigen bedrijf, [D] entertainment. De man is zanger en laat zich inhuren om optredens te verzorgen. Nu de man thans een WW-uitkering ontvangt zullen deze inkomsten gekort worden op zijn uitkering. Het hof houdt derhalve bij de berekening van de draagkracht van de man slechts tot 12 september 2016 rekening met deze inkomsten. Voor de hoogte van deze inkomsten zal het hof uitgaan van de winst zoals deze uit de aangifte inkomstenbelasting 2016 van de man blijkt.
5.8
Tussen partijen is discussie over de vraag of de man wel al zijn inkomsten uit zijn optredens heeft verwerkt in zijn jaarstukken en heeft opgegeven aan de belastingdienst. De vrouw stelt dat de man in het verleden veel zwart werkte en dat dit nog steeds zo is. Zij heeft haar stelling dat de man veel meer optreedt dan is verwerkt in zijn boekhouding onderbouwd door diverse aankondigingen van optredens door de man in het geding te brengen. De man heeft erkend dat hij in het verleden zwart werkte, maar stelt dat zijn inkomsten erg zijn teruggelopen na de scheiding omdat partijen eerst als duo optraden. Voorts stelt de man dat hij thans in het geheel geen zwarte inkomsten meer heeft, omdat hij anders zijn WW-uitkering in gevaar zou brengen. Naar het oordeel van het hof heeft de man de gemotiveerde stelling van de vrouw onvoldoende onderbouwd weersproken. De man heeft over 2014 en 2015 wel een aantal nota's en een overzicht van de gegeven optredens in het geding gebracht maar hierin zijn niet alle door de vrouw aangedragen optredens verwerkt. Daarbij heeft de man nagelaten om bijvoorbeeld een uitdraai van zijn agenda in het geding te brengen en ten aanzien van elk door de vrouw aangedragen optreden inzichtelijk te maken wat hij hiervoor heeft ontvangen. Uit de door de vrouw in het geding gebrachte stukken blijkt van dusdanig veel optredens dat dit - in elk geval zonder nadere toelichting van de zijde van de man die echter ontbreekt - niet valt te rijmen met de zeer summiere inkomsten die de man met zijn onderneming genereert. Het hof gaat er dan ook van uit dat de man nog steeds zwarte inkomsten heeft. Ten tijde van het uiteengaan van partijen hebben zij bij de berekening van de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie rekening gehouden met zwarte inkomsten van de man ter hoogte van € 8.544,- per jaar. Het hof wil wel aannemen dat het wegvallen van de vrouw en het verstrijken van de tijd enige invloed heeft gehad op het aantal optredens dat de man verzorgt. Het hof acht het daarom redelijk om bij de berekening van de draagkracht van de man uit te gaan van de helft van de netto inkomsten die de man voorheen had, zijnde € 4.272,- per jaar.
De aflossing op schulden
5.9
Nu het hof tot een andere berekening van de draagkracht van de man zal komen dan de rechtbank komt het hof toe aan bespreking van de voorwaardelijk ingestelde incidentele grief van de vrouw. De vrouw stelt de aflossingen die de man doet op zijn schulden ter discussie en zij is van mening dat hiermee geen rekening dient te worden gehouden bij de berekening van de draagkracht van de man.
5.1
De man is van mening dat de rechtbank bij de berekening van zijn draagkracht terecht rekening heeft gehouden met een aflossing van € 217,11 per maand. Hij erkent dat hij na het uiteengaan van partijen nieuwe schulden is aangegaan. Deze schulden, bij [E] en [F] , is de man onder meer aangegaan om na zijn vertrek uit de echtelijke woning diverse eerste (inboedel)goederen aan te schaffen die hij nodig had omdat hij zonder inboedel uit de echtelijke woning was vertrokken en bij een kennis moest intrekken en vervolgens, nadat hij noodgedwongen daar weer moest vertrekken, om de caravan die hij heeft gekocht en waarin hij woont op te knappen en in te richten, terwijl hij niet de financiële ruimte had om een en ander uit eigen middelen te bekostigen. Gelet op de, onderbouwde, toelichting van de man op het punt van de schulden en het feit dat hij heeft aangetoond daadwerkelijk af te lossen op deze schulden zal het hof, evenals de rechtbank, rekening houden met de hiervoor genoemde aflossing van afgerond € 217,- per maand.
De draagkracht van de man in de periode van 17 november 2015 tot 12 september 2016
5.11
Gelet op het vorenstaande houdt het hof bij de berekening van de draagkracht van de man in de periode van 17 november 2015 tot 12 september 2016 rekening met een bruto maandinkomen van € 1.670,- per maand, exclusief vakantiegeld, € 139,- aan pensioenpremie, € 30,- aan winst uit onderneming en € 4.272,- aan netto inkomsten. Daarnaast houdt het hof rekening met een huurlast van € 250,- per maand, een premie ziektekosten van € 138,- per maand, € 31,- eigen risico en een zorgtoeslag van € 78,- per maand, zoals opgenomen in de door de man in het geding gebrachte draagkrachtberekening, nu deze posten niet zijn betwist. Ten slotte houdt het hof rekening met € 217,- per maand aan aflossing schulden. Het hof berekent de draagkracht van de man in deze periode aldus op € 316,- netto per maand, zijnde € 499,- bruto per maand.
De draagkracht van de man in de periode van 12 september 2016 tot 12 november 2017
5.12
Gelet op het vorenstaande berekent het hof de draagkracht van de man in de periode vanaf 12 september 2016 aan de hand van zijn WW-uitkering. In de periode van
12 september 2016 tot 12 november 2016 ontving de man blijkens de toekenningsbrief van het UWV van 8 september 2016 een WW-uitkering van (afgerond) € 1.266,- bruto per maand. Rekening houdend met dit inkomen, netto inkomsten van € 4.272,- per jaar, huurlasten van € 250,-, een gewijzigde premie ziektekosten van € 104,- per maand, € 31,- eigen risico, een zorgtoeslag van € 78,- per maand en een bedrag aan aflossing schulden van € 217,- per maand berekent het hof de draagkracht van de man in deze periode op € 68,- netto per maand, zijnde € 107,- bruto per maand.
De draagkracht van de man vanaf 12 november 2016
5.13
Vanaf 12 november 2016 ontvangt de man nog een WW-uitkering van (afgerond)
€ 1.181,-. Daarnaast ontvangt de man een toeslag van (afgerond) € 64,- per maand. Rekening houdend met de hiervoor genoemde overige posten berekent het hof de draagkracht van de man in deze periode op € 60,- netto per maand, zijnde € 94,- bruto per maand.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen slagen de grieven in principaal hoger beroep en faalt de grief in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.

7.Aanhechten draagkrachtberekeningen

Het hof heeft drie berekeningen van de draagkracht van de man gemaakt. Gewaarmerkte exemplaren van deze berekeningen zijn aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

8.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van
5 september 2016, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijzigt de echtscheidingsovereenkomst van 24 oktober 2011, die deel uitmaakt van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Amsterdam van 23 november 2011, ten aanzien van de partneralimentatie en bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van
17 november 2015 als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud € 499,- per maand zal betalen, met ingang van 12 september 2016 € 107,- per maand en met ingang van
12 november 2016 op € 94,- per maand, de toekomstige termijnen bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.W. Beversluis, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en
A.W. Jongbloed, bijgestaan door mr. M. Koster als griffier, en is op 10 oktober 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.