Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezamenlijk gezag van de ouders over hun minderjarige zoon, geboren in 2003. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 28 februari 2017, waarin het gezamenlijk gezag werd beëindigd en het gezag aan de vader werd toegewezen. De moeder heeft vier grieven ingediend en verzocht de beschikking te vernietigen.
Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige sinds 9 oktober 2012 onder toezicht staat van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Noord en dat hij sinds 1 november 2014 bij de vader woont. De moeder en de minderjarige hebben sinds maart 2015 geen contact meer gehad. Het hof heeft de feiten en omstandigheden in overweging genomen, waaronder de communicatieproblemen tussen de ouders en de negatieve impact daarvan op de minderjarige.
Het hof oordeelt dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden die een beëindiging van het gezamenlijk gezag rechtvaardigen. De moeder heeft niet constructief gecommuniceerd met de vader en heeft geen stappen ondernomen om het contact met de minderjarige te herstellen. Het hof concludeert dat het in het belang van de minderjarige is dat de vader alleen met het gezag wordt belast, om zo duidelijkheid te scheppen over zijn verblijf en toekomst.
De beslissing van het hof is om de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen, waarmee het gezamenlijk gezag van de ouders over de minderjarige is beëindigd en het gezag aan de vader is toegewezen.