ECLI:NL:GHARL:2017:8704

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 oktober 2017
Publicatiedatum
6 oktober 2017
Zaaknummer
21-000618-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis rechtbank Gelderland en veroordeling tot gevangenisstraf en schadevergoeding in poging tot doodslag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland van 25 januari 2017. De verdachte was veroordeeld voor een poging tot doodslag in 2016 en kreeg een gevangenisstraf van 48 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, maar wijzigde de proeftijd naar 10 jaren en wees de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 11.055,60, inclusief wettelijke rente. De verdachte, die lijdt aan verschillende psychische stoornissen, moet zich houden aan de opgelegde voorwaarden en kan bij niet-betaling 90 dagen hechtenis krijgen. De uitspraak is gedaan na onderzoek op de zitting van 20 september 2017, waarbij de advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte aanwezig waren. Het hof heeft de overwegingen van de rechtbank overgenomen en de noodzaak van een lange proeftijd onderstreept, gezien de ernst van het delict en de gedragsproblematiek van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000618-17
Uitspraak d.d.: 4 oktober 2017
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 25 januari 2017 met parketnummer 05-720295-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1969] ,
thans verblijvende in Justitieel Complex Zaanstad EMD, te Westzaan.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 20 september 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. D.J.P.M. Vermunt, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 25 januari 2017, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaren onder de algemene en bijzondere voorwaarden zoals in dat vonnis vermeld.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist en zal het vonnis waarvan beroep bevestigen, behalve voor zover het betreft de duur van de proeftijd en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij.
Ten aanzien van deze onderdelen van het vonnis komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd.
Het hof overweegt als volgt.
De duur van de proeftijd
Voor het dadelijk uitvoerbaar verklaren van bijzondere voorwaarden en het op grond van artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht door de reclassering en voor een proeftijd langer dan drie jaar – maar ten hoogste tien jaar – geldt ingevolge respectievelijk artikel 14e, eerste lid, en artikel 14b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht hetzelfde criterium. In verband met dat criterium heeft de rechtbank het volgende overwogen:
“Gelet op de toedracht van het geweldsdelict en de omstandigheden waaronder dit is begaan en mede gelet op de relatie tussen de verdachte en de heer [benadeelde] , dient er ernstig rekening mee te worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen”.
Het hof neemt deze overweging van de rechtbank over en maakt deze tot de zijne.
Het hof heeft kennisgenomen van de rapportage Pro Justitia van psycholoog B. van Giessen, d.d. 2 januari 2017. In die rapportage komt als conclusie van de deskundige naar voren dat de verdachte lijdt aan een obsessieve-compulsieve stoornis, die bestaat uit dwanggedachten. Ook is er sprake van een gebrekkige realiteitstoetsing die onderdeel is van een ernstige depressieve stoornis die gepaard gaat met psychotische symptomen en van een stoornis in de lichaamsbeleving. Verder is er sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis. De deskundige adviseert om verdachte een klinische behandeling bij de [kliniek 1] te laten ondergaan. Aansluitend is een ambulante behandeling nodig (bijvoorbeeld bij [kliniek 2] ). De verdachte zal ook met zijn vrouw moeten verhuizen.
Het hof is van oordeel dat, gelet met name op de aard van het delict en de omstandigheden waaronder dit is begaan en in aanmerking genomen de gedragskundige problematiek van verdachte en de noodzaak tot een duurzaam verblijf in een gestructureerde omgeving zoals door de deskundige is geadviseerd, alsook in aanmerking genomen dat de afloop van een eerder conflict tussen de verdachte en de aangever op 14 mei 2016 door de verdachte nog steeds als onrechtvaardig wordt ervaren, een proeftijd van maximale duur, tien (10) jaren, is aangewezen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 11.600,-. Deze vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 10.952,66,-.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd en de oorspronkelijke vordering verlaagd tot een bedrag van € 11.055,60,-.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering in zijn geheel zal worden toegewezen.
Het hof overweegt met betrekking tot de vordering verder als volgt. De rechtbank heeft de wettelijke rente aangaande het deel van de vordering dat ziet op de materiële schade toegewezen vanaf 19 december 2016. De vordering tot schadevergoeding ziet op verschillende posten materiële schade, die op verschillende data na de pleegdatum zijn ontstaan. Het betreft de daggeldvergoeding van ziekenhuisopnames, de reiskosten, de parkeerkosten, de extra porto-, telefoon- en print-/kopieerkosten, het eigen risico van de zorgverzekering/niet vergoede zorg, de huishoudelijke hulp/mantelzorg, en overige kosten/medische voorschotten. Het hof zal de wettelijke rente laten ingaan op de dag van het ontstaan van de schade, zoals hieronder weergegeven. Voor de ingangsdatum van de wettelijke rente van materiële kosten die in een periode zijn gelegen, wordt het midden van die periode als uitgangspunt genomen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 11.055,60 (elfduizend vijfenvijftig euro en zestig eurocent) bestaande uit € 1.055,60 (duizend vijfenvijftig euro en zestig eurocent) als vergoeding voor materiële schade en € 10.000,- (tienduizend euro) als vergoeding voor immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente
- over een bedrag van € 119,95 met ingang van 29 september 2016
(kledingschade);
- over een bedrag van € 224,- met ingang van 3 oktober 2016
(daggeldvergoeding ziekenhuisopnames);
- over een bedrag van € 19,88 met ingang van 6 december 2016
(reiskosten ziekenhuis);
- over een bedrag van € 71,28 met ingang van 1 januari 2017
(reiskosten rechtbank);
- over een bedrag van € 68,64 met ingang van 11 augustus 2017
(reiskosten gerechtshof),
- over een bedrag van € 30,- met ingang van 6 november 2016
(parkeerkosten);
- over een bedrag van € 25,- met ingang van 1 april 2017
(porto-, telefoon- en print-/kopieerkosten);
- over een bedrag van € 53,20 met ingang van 15 november 2016
(eigen risico zorgverzekering, niet vergoede zorg);
- over een bedrag van € 387,- met ingang van 28 oktober 2016
(huishoudelijke hulp/mantelzorg); en
- over een bedrag van € 56,65 met ingang van 13 december 2016
(overige kosten medische voorschotten).
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 29 september 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 11.055,60 (elfduizend vijfenvijftig euro en zestig eurocent) bestaande uit € 1.055,60 (duizend vijfenvijftig euro en zestig eurocent) als vergoeding voor materiële schade en € 10.000,- (tienduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente
- over een bedrag van € 119,95 met ingang van 29 september 2016
(kledingschade);
- over een bedrag van € 224,- met ingang van 3 oktober 2016
(daggeldvergoeding ziekenhuisopnames);
- over een bedrag van € 19,88 met ingang van 6 december 2016
(reiskosten ziekenhuis);
- over een bedrag van € 71,28 met ingang van 1 januari 2017
(reiskosten rechtbank);
- over een bedrag van € 68,64 met ingang van 11 augustus 2017
(reiskosten gerechtshof),
- over een bedrag van € 30,- met ingang van 6 november 2016
(parkeerkosten);
- over een bedrag van € 25,- met ingang van 1 april 2017
(porto-, telefoon- en print-/kopieerkosten);
- over een bedrag van € 53,20 met ingang van 15 november 2016
(eigen risico zorgverzekering, niet vergoede zorg);
- over een bedrag van € 387,- met ingang van 28 oktober 2016
(huishoudelijke hulp/mantelzorg); en
- over een bedrag van € 56,65 met ingang van 13 december 2016
(overige kosten medische voorschotten).
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 29 september 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, ten aanzien van de duur van de proeftijd en de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde] , en doet in zoverre opnieuw recht.
Bepaalt dat de proeftijd zal worden vastgesteld op een termijn van tien (10) jaren.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 11.055,60 (elfduizend vijfenvijftig euro en zestig eurocent) bestaande uit € 1.055,60 (duizend vijfenvijftig euro en zestig eurocent) als vergoeding voor materiële schade en € 10.000,- (tienduizend euro) als vergoeding voor immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente
- over een bedrag van € 119,95 met ingang van 29 september 2016
(kledingschade);
- over een bedrag van € 224,- met ingang van 3 oktober 2016
(daggeldvergoeding ziekenhuisopnames);
- over een bedrag van € 19,88 met ingang van 6 december 2016
(reiskosten ziekenhuis);
- over een bedrag van € 71,28 met ingang van 1 januari 2017
(reiskosten rechtbank);
- over een bedrag van € 68,64 met ingang van 11 augustus 2017
(reiskosten gerechtshof),
- over een bedrag van € 30,- met ingang van 6 november 2016
(parkeerkosten);
- over een bedrag van € 25,- met ingang van 1 april 2017
(porto-, telefoon- en print-/kopieerkosten);
- over een bedrag van € 53,20 met ingang van 15 november 2016
(eigen risico zorgverzekering, niet vergoede zorg);
- over een bedrag van € 387,- met ingang van 28 oktober 2016
(huishoudelijke hulp/mantelzorg); en
- over een bedrag van € 56,65 met ingang van 13 december 2016
(overige kosten medische voorschotten).
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 29 september 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 11.055,60 (elfduizend vijfenvijftig euro en zestig eurocent) bestaande uit € 1.055,60 (duizend vijfenvijftig euro en zestig eurocent) als vergoeding voor materiële schade en € 10.000,- (tienduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente
- over een bedrag van € 119,95 met ingang van 29 september 2016
(kledingschade);
- over een bedrag van € 224,- met ingang van 3 oktober 2016
(daggeldvergoeding ziekenhuisopnames);
- over een bedrag van € 19,88 met ingang van 6 december 2016
(reiskosten ziekenhuis);
- over een bedrag van € 71,28 met ingang van 1 januari 2017
(reiskosten rechtbank);
- over een bedrag van € 68,64 met ingang van 11 augustus 2017
(reiskosten gerechtshof),
- over een bedrag van € 30,- met ingang van 6 november 2016
(parkeerkosten);
- over een bedrag van € 25,- met ingang van 1 april 2017
(porto-, telefoon- en print-/kopieerkosten);
- over een bedrag van € 53,20 met ingang van 15 november 2016
(eigen risico zorgverzekering, niet vergoede zorg);
- over een bedrag van € 387,- met ingang van 28 oktober 2016
(huishoudelijke hulp/mantelzorg); en
- over een bedrag van € 56,65 met ingang van 13 december 2016
(overige kosten medische voorschotten).
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 29 september 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. A.J. Smit, voorzitter,
mr. K.M. Makkinga en mr. N.C. van Lookeren Campagne, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. P.A.C. Admiraal, griffier,
en op 4 oktober 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 4 oktober 2017.
Tegenwoordig:
mr. M. Keppels, voorzitter,
mr. J. van Spanje, advocaat-generaal,
B.J. Berendsen, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.