In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland, die op 17 november 2015 het beroep van de betrokkene tegen een beslissing van de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk had verklaard. De betrokkene, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om vergoeding van kosten. De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend, maar heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te reageren op de nadere toelichting van de gemachtigde.
Het hof heeft beoordeeld of er redenen zijn om het appelverbod te doorbreken, zoals vastgelegd in artikel 14 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV). De opgelegde sanctie bedroeg € 55,-, wat betekent dat er in beginsel geen hoger beroep openstond. De gemachtigde voerde aan dat hij niet in staat was om een goede verdediging te voeren omdat het procesdossier niet was verstrekt en dat zijn verzoek om uitstel niet was gehonoreerd. Het hof oordeelde echter dat er geen sprake was van schending van fundamentele beginselen van behoorlijke rechtspleging die een doorbreking van het appelverbod rechtvaardigen.
Het hof concludeerde dat de gemachtigde voldoende gelegenheid had om zijn gronden in te dienen en dat het niet tijdig ontvangen van stukken voor zijn rekening kwam. Daarom werd het beroep op doorbreking van het appelverbod verworpen en werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Tevens werd het verzoek tot vergoeding van kosten afgewezen, omdat de betrokkene niet in het gelijk werd gesteld.