Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in het principaal hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 september 2017, gaat het om een hoger beroep betreffende partneralimentatie tussen een man en een vrouw die in 2003 zijn gehuwd en in augustus 2014 feitelijk uit elkaar zijn gegaan. De man, verzoeker in het principaal hoger beroep, heeft de rechtbank Overijssel verzocht om de partneralimentatie te verhogen, terwijl de vrouw, verzoekster in het incidenteel hoger beroep, de beëindiging van de alimentatie heeft verzocht. De rechtbank had eerder de bijdrage van de vrouw in de kosten van levensonderhoud van de man vastgesteld op € 373,- bruto per maand, met ingang van 30 maart 2016.
Het hof heeft de grieven van de man en de vrouw besproken. De man stelde dat zijn behoefte aan levensonderhoud € 2.092,13 netto per maand bedraagt, terwijl de vrouw betwistte dat de man behoeftig is. Het hof oordeelde dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn behoeftigheid en dat hij geacht kan worden in zijn eigen levensonderhoud te voorzien. Het hof heeft de eerdere beschikkingen van de rechtbank vernietigd en bepaald dat de man vanaf 30 maart 2016 niet behoeftig is in de zin van artikel 1:157 BW. De door de vrouw aan de man betaalde alimentatie wordt met terugwerkende kracht op nihil gesteld, en de man wordt veroordeeld om teveel ontvangen alimentatie terug te betalen.
De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad, en het hof heeft de overige verzoeken afgewezen. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor de man om zijn financiële situatie adequaat te onderbouwen en de verantwoordelijkheden van beide partijen in het kader van partneralimentatie.