ECLI:NL:GHARL:2017:850

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 februari 2017
Publicatiedatum
7 februari 2017
Zaaknummer
21-000046-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige tot een werkstraf en een voorwaardelijke jeugddetentie wegens ontuchtige handelingen met een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, een minderjarige, was eerder veroordeeld tot een werkstraf en een voorwaardelijke jeugddetentie wegens het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige die de leeftijd van twaalf maar nog niet die van zestien jaren had bereikt. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan. De zaak betreft ontuchtige handelingen die plaatsvonden in de periode van 3 augustus 2013 tot en met 11 september 2013 in een flatwoning. De verdachte heeft ontuchtige handelingen gepleegd met het slachtoffer, dat op dat moment 13 jaar oud was. Het hof heeft vastgesteld dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is voor de ontuchtige handelingen, ondanks de verdediging die stelde dat de verklaringen van het slachtoffer onbetrouwbaar waren. Het hof heeft de verklaringen van het slachtoffer als betrouwbaar beoordeeld, mede gezien de steun van andere getuigen. De verdachte is vrijgesproken van het medeplegen van de ontuchtige handelingen, maar is wel veroordeeld tot een taakstraf van 100 uur en een voorwaardelijke jeugddetentie van 3 maanden. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer, die door de verdachte moet worden betaald. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer zwaar laten meewegen in de strafoplegging.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000046-16
Uitspraak d.d.: 7 februari 2017
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 22 december 2015 met parketnummer 16-661732-14 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1998] ,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 24 januari 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M. Veldman, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 03 augustus 2013 tot en met 11 september 2013 te [plaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, in een (flat)woning aan [adres] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met [benadeelde] , geboren op [2000] te [geboorteplaats] , die de leeftijd van twaalf maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, (telkens) buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd die bestond(en) of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde] , hebbende verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s): (telkens meermalen, althans éénmaal)
- zijn/hun penis in de vagina van die [benadeelde] geduwd/gebracht en/of
- zijn/hun penis in de mond van die [benadeelde] geduwd/gebracht en/of zich door die [benadeelde] laten pijpen;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is om het feit bewezen te verklaren zoals de rechtbank in eerste aanleg heeft gedaan.
De verdediging heeft ter terechtzitting aangegeven dat de verklaringen van [benadeelde] onbetrouwbaar zijn. Dat zal volgens de verdediging deels komen door haar beperking maar ook deels omdat zij mogelijk niet het achterste van haar tong wil laten zien. Daarmee ontstaat volgens de verdediging een belangrijk bewijsgebrek. Voor zover het gerechtshof bewezen acht dat verdachte aanwezig is geweest in het flatje aan [adres] in [plaats] , is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat hij ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bij gebrek aan steunbewijs. Enkel de wankele wisselende en daarmee onbetrouwbare verklaring van [benadeelde] is onvoldoende. Subsidiair is aangevoerd dat de handelingen niet als ontuchtig in de zin van artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht zijn aan te merken nu sprake is van handelingen conform de sociaal-ethische norm.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
In het bijzonder overweegt het hof het volgende.
Het hof is van oordeel dat de verklaringen van [benadeelde] , met name gelet op haar jeugdige leeftijd en haar beperkte capaciteiten, slechts met meer dan de gebruikelijke behoedzaamheid voor het bewijs kunnen worden gebruikt. [benadeelde] heeft diverse verklaringen afgelegd, bij de politie in oktober 2013 (2 x) en in februari 2014 en ten slotte bij de rechter commissaris in november 2015.
[benadeelde] heeft -kort gezegd- verklaard dat zij op enig moment in het flatje met drie verschillende jongens achter elkaar seks heeft gehad. Ze vond dit niet leuk. Toen ze met de eerste jongen ( [bijnaam verdachte] ) in de slaapkamer was, kwamen er nog twee jongens in de kamer. In al deze gevallen zijn de jongens met hun piemel in haar vagina geweest. Ze kwamen na elkaar bij haar op bed liggen, ze gebruikten een condoom. Ze moest blijven liggen toen de tweede jongen klaar was en toen kwam de derde. Die zei “nog maar één en dan ben je ervan af, het duurt niet lang”. Nadat de derde jongen seks met haar heeft gehad is ze naar beneden gegaan. De jongens hadden ook een telefoon bij zich en zij dacht of was bang dat ze gefilmd was. Ze moest geld geven anders zouden de filmpjes op internet worden geplaatst.
Haar verklaring vindt op belangrijke punten steun in de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] , die, onder meer bij de politie op 22 mei 2014, heeft verklaard dat hij met [benadeelde] seks heeft gehad, onder andere in de flat van [betrokkene] . Er waren toen meerdere jongens: hijzelf, [bijnaam verdachte] en [medeverdachte 2] . Ze waren allemaal boven met het meisje. Hij heeft verklaard dat hij dacht dat het niet leuk is geweest voor haar. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft op 20 mei 2014 bij de politie verklaard dat [benadeelde] beïnvloedbaar is en dat zij alleen maar ja, ja, ja zegt en geen nee kan zeggen.
Verdachte heeft niet veel willen verklaren over zijn aandeel. Dat hij destijds in de bewuste flat aanwezig is geweest wordt niet alleen verklaard door [benadeelde] (die verdachte herkent op een foto van het voetbalelftal waarvan verdachte ter terechtzitting in hoger beroep ook heeft erkend dat hij op die foto staat) maar ook door [medeverdachte 1] en de bewoner van de flat, [betrokkene] .
Het hof is met de advocaat-generaal en de rechtbank van oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is om bewezen te achten dat verdachte in de woning aan [adres] zijn penis in de vagina van [benadeelde] heeft geduwd/gebracht. De verklaring die [benadeelde] heeft afgelegd bij de politie op 3 oktober 2013 acht het hof betrouwbaar en daarmee ook bruikbaar voor het bewijs.
Ze heeft gedetailleerd verklaard over de gebeurtenissen in de flatwoning van [betrokkene] aan [adres] in [plaats] en haar verklaring wordt op verschillende punten ondersteund door andere bewijsmiddelen, zoals verklaringen van een medeverdachte.
Het hof zal verdachte net als de rechtbank vrijspreken van het pijpen nu [benadeelde] over dat punt wisselend heeft verklaard en er op dit concrete punt te weinig steunbewijs is. Evenmin is er uit bewijsmiddelen af te leiden dat er bij de jongens een vooropgezet plan was om de ontuchtige handelingen in vereniging met [benadeelde] te plegen. Het hof zal dan ook vrijspreken ten aanzien van het medeplegen.
De vraag is of deze handelingen zijn aan te merken als ‘ontuchtige handelingen’ in de zin van artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht.
Juridisch kader
De wetgever heeft sinds 2002 voor ogen gestaan dat het bij deze bepaling gaat om handelingen van seksuele aard die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm. Seksueel gedrag tussen leeftijdgenoten dat in het huidig tijdgewricht als normaal wordt beschouwd, valt buiten het bereik van de strafwet (aldus Memorie van Antwoord, Eerste Kamer, 27745). Normaal seksueel verkeer tussen jongeren is geen ontucht. Er kan pas van ontucht sprake zijn bij seks tussen een kind en een aanmerkelijk ouder persoon (aldus de Minister, Tweede Kamer, 27745, nr. 14). Aan de Memorie van Toelichting bij de Goedkeuringswet bij het Verdrag van Lanzarote (Tweede Kamer, 2008, 31808) is de volgende passage ontleend: “Onder het begrip ‘ontuchtige handelingen’ wordt verstaan: handelingen met een seksuele strekking in strijd met de sociaal-ethische norm. Normale consensuele seksuele contacten tussen jonge leeftijdsgenoten zijn niet als zodanig aan te merken en vallen derhalve buiten de strafwetgeving.”
Volgens de Hoge Raad kan onder omstandigheden aan seksuele handelingen met een persoon tussen de twaalf en de zestien jaren het ontuchtig karakter ontbreken. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn indien die handelingen vrijwillig plaatsvonden tussen personen die slechts in geringe mate in leeftijd verschillen. Een scherpe afgrenzing van dergelijke omstandigheden valt in haar algemeenheid niet te geven. Maatstaf is of de desbetreffende seksuele handeling algemeen als sociaal-ethisch is aanvaard. Bij de beoordeling of sprake is van omstandigheden die meebrengen dat seksuele handelingen niet als ontuchtig kunnen worden aangemerkt, komt het, nog steeds volgens de Hoge Raad, in belangrijke mate aan op een waardering van de feiten en omstandigheden van het geval.
Het hof waardeert de feiten en de omstandigheden waaronder [benadeelde] in deze flat de seksuele handelingen heeft (moeten) ondergaan, zonder meer als ontuchtig. Het feit dat -zoals hiervoor is beschreven - drie jongens kort achter elkaar gemeenschap met dit meisje hebben gehad, maakt al dat er geen sprake was van ‘normale consensuele seksuele contacten tussen jonge leeftijdsgenoten’ zoals de wetgever voor ogen heeft gestaan. Daar komt nog bij dat in elk geval één verdachte heeft verklaard dat dit niet leuk voor haar moet zijn geweest. Van een affectieve relatie tussen [benadeelde] en verdachte was geen sprake, van vrijwilligheid van [benadeelde] onder deze omstandigheden evenmin. Ook van ‘experimenteergedrag tussen leeftijdgenootjes’ is in dit verband geen sprake, althans niet tussen verdachten en [benadeelde] .
Het feit kan dan ook wettig en overtuigend bewezen worden.
Voorwaardelijk verzoek: toevoegen van WhatsAppgesprekken aan dossier.
De verdediging heeft, net als in eerste aanleg, een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het toevoegen aan het dossier van de WhatsAppgesprekken die [benadeelde] met leeftijdgenoten heeft gehad.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting aangegeven dat het verzoek dient te worden afgewezen nu het onvoldoende onderbouwd is.
Het hof oordeelt hierover als volgt.
De raadsvrouwe heeft gesuggereerd dat [benadeelde] geïnteresseerd was in seks en dat ze het chantageverhaal heeft verzonnen om tegenover haar ouders te verbloemen dat ze vrijwillig seks heeft gehad. “Het heeft er zeer de schijn van dat [benadeelde] achteraf gewetenswroeging kreeg en de verhalen aan haar ouders heeft verteld om haar gedrag, waarvan zij achteraf besefte dat haar ouders dit niet zouden goedkeuren, heeft willen recht praten” (pleitnota, p. 6). In het licht daarvan heeft de verdediging verzocht om WhatsAppberichten van [benadeelde] aan het dossier toe te voegen.
Het hof is van oordeel dat deze ‘lezing’ van de gebeurtenissen volstrekt haaks staat op hetgeen uit het onderzoek naar voren is gekomen. Voor een onderzoek naar de WhatsApp-berichten ziet het hof dan ook geen enkele noodzaak – die ook overigens niet is gebleken – en dit verzoek wordt afgewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op één
of meertijdstip
(pen)in
of omstreeksde periode van 03 augustus 2013 tot en met 11 september 2013 te [plaats] ,
althans in het arrondissement Midden-Nederland, in een (flat)woning aan [adres] ,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens)met [benadeelde] , geboren op [2000] te Nieuwegein , die de leeftijd van twaalf maar nog niet die van zestien jaren had bereikt,
(telkens)buiten echt,
een of meerontuchtige handeling
(en
)heeft gepleegd die bestond
(en
) of mede bestond(en)uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde] , hebbende verdachte
en/of (een of meer van) zijn mededader(s): (telkens,
meermalen, althans éénmaal)
- zijn
/hunpenis in de vagina van die [benadeelde] geduwd/gebracht
en/of
-
zijn/hun penis in de mond van die [benadeelde] geduwd/gebracht en/of zich door die [benadeelde] laten pijpen;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De verdachte is door de rechtbank veroordeeld tot een onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van veertig uren.
De advocaat-generaal heeft, net als de officier van justitie in eerste aanleg, gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 3 maanden en daarnaast tot een werkstraf voor de duur van 100 uur. De advocaat-generaal heeft gevorderd om daarnaast als bijzondere voorwaarde een contact- en locatieverbod op te leggen.
Namens verdachte is in de appelschriftuur aangevoerd dat hij het niet eens is met de hoogte van de opgelegde straf.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de strafoplegging in het bijzonder rekening gehouden met de ernst van het feit. Verdachte heeft ontuchtige handelingen gepleegd met een zwakbegaafd meisje van 13 jaar. Hij heeft ernstig inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit. Hij heeft hierbij geen enkele rekening gehouden met haar gevoelens en de gevolgen die het voor haar zou hebben. Hij heeft enkel gedacht aan zijn eigen lustgevoelens. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke feiten nog lange tijd psychische klachten ondervinden. Uit de verklaring die de moeder van [benadeelde] ter zitting heeft afgelegd blijkt dat [benadeelde] nog steeds klachten heeft als gevolg van hetgeen haar is overkomen.
Gezien de ernst van het feit is een geheel onvoorwaardelijke jeugddetentie in beginsel passend. Het hof houdt echter ook rekening met het feit dat het bewezen verklaarde feit in 2013 is gepleegd. Het hof heeft kennisgenomen van het Uittreksel Justitiële Documentatie van 19 december 2016 waaruit blijkt dat verdachte in 2014 een transactie heeft gekregen voor heling. Niet is gebleken dat verdachte nadien opnieuw is veroordeeld voor strafbare feiten. Uit de over hem uitgebrachte rapportages blijkt ook niet dat er verder zorgen zijn over zijn functioneren.
Het hof is van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde straf onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit. Al het voorgaande in aanmerking genomen acht het hof met de advocaat-generaal een voorwaardelijke jeugddetentie en een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van de hierna aan te geven duur, passend en geboden. De werkstraf is van langere duur dan in eerste aanleg is opgelegd.
Het hof ziet geen aanleiding om daarnaast aan verdachte een contact- en locatieverbod op te leggen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 6.869,98. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.369,98. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdediging heeft primair aangevoerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard dient te worden omdat verdachte vrijgesproken dient te worden.
Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de vergoeding van de immateriële schade afgewezen dient te worden. De aangehaalde casus is volgens de raadsvrouw niet vergelijkbaar. Volgens de raadsvrouw ging het daarin om verkrachting en hier om consensuele seks. Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de vordering een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. Vergoeding van de materiële kosten moet volgens de raadsvrouw worden afgewezen meer in het bijzonder de reis- en verblijfkosten nu dat kosten van derden zijn.
De vordering ter zake van reiskosten en de parkeerkosten kunnen naar het oordeel van het hof in redelijkheid worden toegewezen. Weliswaar betreft het hier geen schade van de minderjarige, de benadeelde zelf, maar van haar ouders. Desondanks komen deze kosten naar oordeel van het hof voor toewijzing in aanmerking, aangezien de ouders deze kosten niet ten behoeve van zichzelf maar in hun kwaliteit van ouder hebben gemaakt, teneinde de belangen van hun minderjarige dochter naar behoren te kunnen behartigen. Ouders zijn hiertoe verplicht ingevolge artikel 1:247 van het Burgerlijk Wetboek. Het gaat hier derhalve niet om kosten die de ouders pro se, maar om kosten die zij qualitate qua, in hun hoedanigheid van ouder van de minderjarige en ten behoeve van de minderjarige hebben gemaakt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof zal net als de rechtbank de toegewezen bedragen hoofdelijk toewijzen, nu verdachte niet als enige is veroordeeld voor het plegen van de ontuchtige handelingen met [benadeelde] .
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 245 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen jeugddetentie.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 3 (drie) maanden.

Bepaalt dat de jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 3.869,98 (drieduizend achthonderdnegenenzestig euro en achtennegentig cent) bestaande uit € 1.869,98 (duizend achthonderdnegenenzestig euro en achtennegentig cent) materiële schade en € 2.000,00 (tweeduizend euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de een of meer anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 11 september 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 11 september 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 3.869,98 (drieduizend achthonderdnegenenzestig euro en achtennegentig cent) bestaande uit € 1.869,98 (duizend achthonderdnegenenzestig euro en achtennegentig cent) materiële schade en € 2.000,00 (tweeduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen jeugddetentie, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 11 september 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 11 september 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Aldus gewezen door
mr. L.J. Bosch, voorzitter,
mr. M. Barels en R.W. van Zuijlen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. W.C.S. Huijbers, griffier,
en op 7 februari 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 7 februari 2017.
Tegenwoordig:
mr. M.H.M. Boekhorst Carrillo, voorzitter,
mr. L.H.J. Vijlbrief-Smit, advocaat-generaal,
mr. B.P. Snijder, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.