ECLI:NL:GHARL:2017:8361

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 september 2017
Publicatiedatum
26 september 2017
Zaaknummer
16/00753
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake dwangsom en ingebrekestelling door de Ontvanger van de Belastingdienst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende [X] [Z] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 30 juni 2016. De zaak betreft een dwangbevel dat door de Ontvanger van de Belastingdienst is uitgevaardigd, waarbij kosten van betekening in rekening zijn gebracht. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze uitspraak, maar de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. In hoger beroep is de vraag aan de orde of de Ontvanger een dwangsom heeft verbeurd wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift van belanghebbende. De Ontvanger heeft het bezwaar ongegrond verklaard en belanghebbende heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 11 juli 2017 is het geschil verder behandeld.

De feiten van de zaak zijn als volgt: de inspecteur van de Belastingdienst heeft in 2012 voorlopige aanslagen opgelegd aan belanghebbende, waarna een dwangbevel tot betaling is betekend. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de kosten van betekening en heeft de Ontvanger in gebreke gesteld. De vraag is of de ingebrekestelling geldig was, aangezien de Ontvanger nog niet in gebreke was op het moment van de ingebrekestelling. Het Hof oordeelt dat de ingebrekestelling te vroeg is uitgebracht en dat er geen recht op dwangsom bestaat.

De uitspraak van het Hof bevestigt de beslissing van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er wordt geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 26 september 2017.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummer 16/00753
uitspraakdatum:
26 september 2017
Uitspraak van de zesde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 30 juni 2016 nummer LEE15/4379, in het geding tussen belanghebbende en
de
ontvangervan de
Belastingdienst/Landelijk incassocentrum(hierna: de Ontvanger)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De Ontvanger heeft tegen belanghebbende een dwangbevel uitgevaardigd, waarbij kosten van betekening ten bedrage van € 60 in rekening zijn gebracht.
1.2.
De Ontvanger heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juli 2017. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
De inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Leeuwarden (hierna: de inspecteur) heeft voor het jaar 2012 met dagtekening 16 januari 2012 aan belanghebbende een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, waarbij het terug te ontvangen bedrag € 1.538 beliep.
2.2.
De inspecteur heeft voor het jaar 2012 met dagtekening 25 mei 2013 aan belanghebbende een tweede voorlopige aanslag in de IB/PVV opgelegd, waarbij, na verrekening met evenvermelde voorlopige aanslag, het te betalen bedrag € 393 beliep. Het te betalen bedrag diende uiterlijk 6 juli 2013 op de rekening van de Belastingdienst te staan.
2.3.
De Ontvanger heeft aan belanghebbende een aanmaning verzonden met dagtekening 10 december 2013. Bij per post toegezonden beschikking van 31 december 2013 is door de Ontvanger aan belanghebbende een dwangbevel tot betaling van de tweede voorlopige aanslag betekend, waarvoor door de Ontvanger bij beschikking kosten van betekening ten bedrage van € 59 in rekening zijn gebracht.
2.4.
Op 11 maart 2014 heeft de Ontvanger de invordering van de tweede voorlopige aanslag opgeschort omdat de inspecteur een verzoek om vermindering van de voorlopige aanslag in behandeling had genomen.
2.5.
De inspecteur heeft voor het jaar 2012 met dagtekening 14 november 2014 aan belanghebbende de definitieve aanslag in de IB/PVV opgelegd, waarbij, na verrekening met de beide voorlopige aanslagen, het te betalen bedrag € 131 beliep. Het te betalen bedrag diende uiterlijk op 26 december 2014 op de rekening van de Belastingdienst te staan.
2.6.
De Ontvanger heeft op 2 maart 2015 de opschorting van de invordering opgeheven.
2.7.
Bij per post toegezonden beschikking van 10 maart 2015 heeft de Ontvanger aan belanghebbende een dwangbevel tot betaling van de tweede voorlopige aanslag betekend, waarvoor door de Ontvanger bij beschikking kosten van betekening ten bedrage van € 60 in rekening zijn gebracht.
2.8.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 13 maart 2015, door de Ontvanger ontvangen op 18 maart 2015, bezwaar gemaakt.
2.9.
Belanghebbende heeft de Ontvanger ter zake van het niet tijdig beslissen op haar bezwaar bij brief van 14 oktober 2015, ontvangen door de Ontvanger op 16 oktober 2015, in gebreke gesteld.
2.10.
Bij uitspraak op bezwaar van 28 oktober 2015 heeft de Ontvanger het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De Ontvanger heeft in dezelfde brief onder het kopje „ingebrekestelling” geschreven:
„Wanneer u een ingebrekestelling uitbrengt dan heeft de Ontvanger van de Belastingdienst twee weken de tijd om op uw ingebrekestelling te reageren. Daarna wordt eventueel de dwangsom verbeurd.”.
2.11.
Bij brief van 12 november 2015 heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar en daarbij verzocht om toekenning van een dwangsom.

3.Geschil

3.1.
In hoger beroep is in geschil of de Ontvanger op de voet van artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een dwangsom heeft verbeurd wegens niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift van belanghebbende, welke vraag door belanghebbende bevestigend en door de Ontvanger ontkennend wordt beantwoord.
3.2.
Belanghebbende stelt dat een ingebrekestelling mogelijk is indien men „een beslissing tegoed heeft”, waarvan in haar geval sprake was.
3.3.
De Ontvanger heeft het standpunt van belanghebbende gemotiveerd betwist.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
In eerste aanleg was tevens in geschil of de Ontvanger belanghebbende terecht € 60 aan kosten van betekening van het dwangbevel in rekening had gebracht. Belanghebbende heeft dit geschilpunt in hoger beroep niet langer aan de orde gesteld, maar evenmin haar bij de Rechtbank dienaangaande ingenomen standpunt uitdrukkelijk prijsgegeven. De Rechtbank heeft daaromtrent overwogen dat de Ontvanger, gelet op de vaststaande feiten, jegens belanghebbende overeenkomstig de toepasselijke wettelijke bepalingen heeft gehandeld. Dat oordeel is juist.
4.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 7:10, eerste lid, van de Awb, voor zover te dezen van belang, beslist het bestuursorgaan binnen zes weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.
4.3.
Het onderhavige dwangbevel is gedagtekend 10 maart 2015. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is derhalve met 21 april 2015 verstreken, hetgeen meebrengt dat de termijn voor het nemen van een beslissing voor de Ontvanger verstreek met 2 juni 2015.
4.4.
De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is op grond van artikel 4:17, derde lid, van de Awb de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
4.5.
Belanghebbende stelt dat haar brief van 12 april 2015 als ingebrekestelling heeft te gelden. Voor zover belanghebbende daarmee de Ontvanger voor 3 juni 2015 in gebreke heeft gesteld, is dat zonder rechtsgevolg gebleven, aangezien de Ontvanger toen nog niet in gebreke was.
4.6.
Belanghebbende heeft de Ontvanger bij brief van 14 oktober 2015, door de Ontvanger op 16 oktober 2015 ontvangen, in gebreke gesteld. Belanghebbende heeft niet gesteld dat zij tussen 2 juni 2015 en 16 oktober 2015 nog een ingebrekestelling aan de Ontvanger had gezonden en ook overigens is daarvan niet gebleken.
4.7.
De Ontvanger heeft op 28 oktober 2015 uitspraak op bezwaar gedaan, derhalve binnen twee weken nadat hij op 16 oktober 2015 in gebreke was gesteld. Op grond hiervan heeft hij de dwangsom niet verbeurd.
4.8.
Hetgeen belanghebbende in beroep en in hoger beroep overigens nog heeft gesteld, heeft geen betrekking op de vraag of de dwangsom is verbeurd, en kan aan het vorenoverwogene niet afdoen.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. baron van Knobelsdorff, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is op
26 september 2017in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(K. de Jong-Braaksma) (J.W. van Knobelsdorff)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 27 september 2017
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.