In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende [X] [Z] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 30 juni 2016. De zaak betreft een dwangbevel dat door de Ontvanger van de Belastingdienst is uitgevaardigd, waarbij kosten van betekening in rekening zijn gebracht. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze uitspraak, maar de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. In hoger beroep is de vraag aan de orde of de Ontvanger een dwangsom heeft verbeurd wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift van belanghebbende. De Ontvanger heeft het bezwaar ongegrond verklaard en belanghebbende heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 11 juli 2017 is het geschil verder behandeld.
De feiten van de zaak zijn als volgt: de inspecteur van de Belastingdienst heeft in 2012 voorlopige aanslagen opgelegd aan belanghebbende, waarna een dwangbevel tot betaling is betekend. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de kosten van betekening en heeft de Ontvanger in gebreke gesteld. De vraag is of de ingebrekestelling geldig was, aangezien de Ontvanger nog niet in gebreke was op het moment van de ingebrekestelling. Het Hof oordeelt dat de ingebrekestelling te vroeg is uitgebracht en dat er geen recht op dwangsom bestaat.
De uitspraak van het Hof bevestigt de beslissing van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er wordt geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 26 september 2017.