Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om de uithuisplaatsing van drie minderjarigen, geboren uit de relatie van de vader en de moeder. De kinderen zijn sinds 13 november 2015 onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst. De vader heeft in hoger beroep de bestreden beschikking van de kinderrechter van 10 maart 2017 aangevochten, waarin de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing werd uitgesproken. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de vader niet zelf verscheen, maar werd vertegenwoordigd door zijn advocaat. De GI en de moeder hebben verweer gevoerd tegen het beroep van de vader.
Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2], ernstig beschadigd zijn door hun voorgeschiedenis van verwaarlozing en dat de ouders niet in staat zijn gebleken om de nodige zorg en opvoeding te bieden. De ouders zijn zorgmijdend en hebben niet adequaat gereageerd op hulpverlening. De kinderen verblijven momenteel in pleeggezinnen en het hof oordeelt dat het in hun belang is om stabiliteit en duidelijkheid te creëren over hun woonperspectief. De vader heeft verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen, maar het hof is van oordeel dat de gronden voor uithuisplaatsing aanwezig zijn en dat terugplaatsing bij de vader niet in het belang van de kinderen is.
Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd en het verzoek van de vader afgewezen. Het hof benadrukt dat de stabiliteit en veiligheid van de kinderen in hun huidige pleeggezinnen voorop staan en dat het perspectief van de kinderen niet bij de vader ligt. De beslissing is genomen op 21 september 2017, waarbij de rechters zijn bijgestaan door een griffier.