ECLI:NL:GHARL:2017:8320

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 september 2017
Publicatiedatum
21 september 2017
Zaaknummer
200.220.772
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling wegens onvoldoende informatie over schulden

In deze zaak hebben appellanten, [appellant 1] en [appellante 2], verzocht om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Dit verzoek is door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden afgewezen. De appellanten hebben onvoldoende gedetailleerde informatie over hun schulden verstrekt, waardoor het hof niet in staat was om de schulden aan de goede-trouw-toets te onderwerpen. De zaak is ontstaan na een verzoek van Compugroup Medical Nederland B.V. tot faillietverklaring van de appellanten, die eerder een voorlopige surseance van betaling hadden gekregen van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had op 27 juli 2017 het verzoek van de appellanten tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat zij niet konden aantonen dat zij te goeder trouw waren ten aanzien van het ontstaan en het onbetaald laten van hun schulden.

Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op 14 september 2017 hebben de appellanten hun standpunt toegelicht, maar het hof constateerde dat er nog steeds belangrijke stukken ontbraken, zoals een volledige schuldenlijst en jaarstukken van de onderneming. Het hof benadrukte dat het aan de appellanten is om aan te tonen dat zij te goeder trouw zijn geweest in de vijf jaar voorafgaand aan hun verzoek. De appellanten hebben weliswaar verklaard dat zij hard hebben gewerkt om hun onderneming succesvol te maken, maar het hof was van mening dat de ontbrekende informatie hen in de weg stond om hun verzoek te honoreren.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het verzoek tot schuldsanering werd afgewezen. De appellanten hebben de mogelijkheid om in de toekomst een nieuw verzoek in te dienen, maar op dit moment was er onvoldoende basis om hen toe te laten tot de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.220.772
(zaaknummers rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen 17/548 en 549 Rk)
arrest van 21 september 2017
inzake
[appellant 1] ,
en
[appellante 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten, hierna: [appellanten] ,
advocaat: mr. S.M. Diekstra.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Compugroup Medical Nederland B.V. heeft verzocht [appellanten] in staat van faillissement te verklaren. Bij gelegenheid van de behandeling van dat verzoek hebben [appellanten] verzocht te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. De behandeling van het verzoek tot faillietverklaring is daarmee geschorst op de voet van artikel 3a Faillissementswet (Fw). Bij brief van 20 april 2017 heeft de toenmalige advocaat van [appellanten] het verzoekschrift ex artikel 284 Fw aangevuld.
1.2
Bij vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 15 mei 2017 is ten aanzien van [appellanten] de voorlopige surseance van betaling uitgesproken. Daarbij is tot rechter-commissaris benoemd mr. A.M.P.T. Blokhuis en tot bewindvoerder mr. J.C.A. Herstel. De rechtbank heeft het nog lopende schuldsaneringsverzoek sindsdien aangemerkt als een verzoek tot intrekking van de voorlopig verleende surseance en tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling, een en ander als bedoeld in artikel 247a Fw.
1.3
Bij vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 27 juli 2017 is het verzoek van [appellanten] tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen. Het hof verwijst naar dat vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 4 augustus 2017 ingekomen verzoekschrift zijn [appellanten] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis van 27 juli 2017 en hebben zij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en, opnieuw recht doende, het verzoek om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling toe te wijzen.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen, alsmede van de brieven (met bijlagen) van mr. R.G. van der Laan, kantoorgenoot van mr. Diekstra, van 18 augustus 2017 en 7 en 11 september 2017.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 september 2017, waarbij [appellanten] zijn verschenen in persoon, bijgestaan door mr. Van der Laan. Voorts is de bewindvoerder in de surseance van betaling verschenen.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
[appellant 1] , geboren op [geboortedatum] , en [appellante 2] , geboren op [geboortedatum] , zijn in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Zij hebben samen vanaf 18 september 1998 een apotheek geëxploiteerd, aanvankelijk in de vorm van een vennootschap onder firma [VOF X] , vervolgens in de vorm van een besloten vennootschap [BV X] en uiteindelijk weer in de vorm van genoemde v.o.f. De totale schuldenlast van [appellanten] bedraagt € 1.612.376,01. In 2016 is de apotheek verkocht.
3.2
De rechtbank heeft het verzoek van [appellanten] om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat [appellanten] onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij ten aanzien van het ontstaan en het onbetaald laten van de schulden te goeder trouw zijn. De rechtbank heeft daarbij overwogen niet te beschikken over deugdelijke jaarstukken en dat volgens de bewindvoerder de administratie van de apotheek niet op orde is. De rechtbank heeft daardoor niet kunnen vaststellen dat het na 2007 verantwoord was om de onderneming voort te zetten.
3.3
[appellanten] kunnen zich met de beslissing van de rechtbank niet verenigen. Zij stellen dat zij wel degelijk te goeder trouw zijn ten aanzien van het ontstaan en het onbetaald laten van de schulden. Zij hebben vanaf de start van de onderneming keihard gewerkt om deze tot een succes te laten worden en zij hebben zich bij tegenslagen niet uit het veld laten slaan. Het voortzetten van de onderneming, nadat deze in 2007 in zwaar weer terechtgekomen was, is niet onverantwoord geweest. Zij hadden reële verwachtingen het tij te kunnen keren. Zij stellen in hun verzoekschrift dat zij niet in de gelegenheid zijn geweest om de door de rechtbank bedoelde ontbrekende stukken over te leggen; zij zullen hun best doen deze stukken tijdig te verstrekken zodat zij hun grief en het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling nader kunnen onderbouwen. Bij brief van 7 september 2017 hebben zij het hof bericht dat het wegens vakanties niet is gelukt om de bedoelde informatie te verkrijgen. Om die reden hebben zij om uitstel gevraagd. Het hof heeft dit verzoek niet gehonoreerd. Bij brief van 11 september 2017 hebben zij vervolgens een e-mail met een eigen verklaring en een overzicht van behaalde omzet en kosten overgelegd, met de mededeling dat zij het verloop van de onderneming ter zitting nader zullen toelichten.
3.4
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep is door [appellanten] onder meer het volgende verklaard. Bij de verkoop van de apotheek, welke verkoop overigens moeizaam is verlopen, is afgesproken dat [appellant 1] in loondienst zal komen van de nieuwe eigenaar. [appellant 1] is echter per 1 juli 2017 op non-actief gesteld en vervolgens per 1 augustus 2017 ontslagen. Dit ontslag wordt door hem aangevochten. Op dit moment is hij zonder werk. [appellante 2] is sinds eind augustus 2017 via een uitzendbureau voor de periode van twee maanden gedurende 32 tot 37 uur per week werkzaam voor KPN. Haar uurloon bedraagt € 12,-. [appellanten] hebben tot nu toe een groot deel van hun salaris uitgegeven aan juridisch adviseurs in de hoop uit de huidige toestand te kunnen geraken. De vader van [appellante 2] steunt hen financieel, maar thans blijven diverse vaste lasten, zoals voor gas, water en licht, en ook de hypothecaire lasten onbetaald. De schulden lopen op. De v.o.f. is inmiddels in staat van faillissement verklaard. Mr. Van der Laan heeft bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep verzocht de beslissing op het verzoek in hoger beroep aan te houden en hem een termijn te geven om de ontbrekende stukken alsnog over te leggen.
3.5
Het hof stelt voorop dat in het door [appellanten] aan het hof overgelegde dossier diverse stukken, nodig voor een juiste beoordeling van het onderhavige verzoek, ontbreken. Zo heeft het hof niet bij de stukken aangetroffen:
- het verzoek tot faillietverklaring van [appellanten] ;
- het verzoek van [appellanten] om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling;
- de bij dat verzoekschrift behorende bijlagen, waaronder de schuldenlijst;
- de brieven van 31 maart 2017 en 25 april 2017 van de aanvragers van het faillissement (genoemd in rov. 1.2 van het bestreden vonnis);
- het verzoek tot voorlopige surseance van betaling van [appellanten] ;
- het vonnis waarbij surseance van betaling is uitgesproken;
- de brief van de bewindvoerder in de surseance van 14 juli 2017 (genoemd in rov. 1.4 van het bestreden vonnis);
- een volledig exemplaar van de zittingsaantekeningen van de rechtbank van 20 juli 2017;
- een uittreksel uit het handelsregister betreffende de onderneming(en) van [appellanten] en
- de jaarstukken van de laatste drie jaren betreffende de onderneming(en) van [appellanten] .
3.6
Op grond van het bepaalde in artikel 288 lid 1 onder b van de Faillissementswet (Fw) is het aan [appellanten] om aannemelijk te maken dat zij ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van hun schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw zijn geweest. [appellanten] dienen om die reden aan de hand van stukken inzichtelijk te maken welke schulden er zijn, aan wie deze zijn verschuldigd, hoe hoog deze schulden (exact) zijn, wanneer deze zijn ontstaan en wat de ontstaansredenen van die schulden zijn.
Het hof mist een compleet verzoek van [appellanten] aan de rechtbank om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling met daarbij een volledige schuldenlijst. Nu het hof daardoor niet beschikt over voldoende gedetailleerde informatie over de schulden, is het hof niet in staat de toets van die schulden aan het bepaalde in artikel 288 lid 1 onder b Fw uit te voeren. [appellanten] hebben daarmee naar het oordeel van het hof onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij ten aanzien van het ontstaan en het onbetaald laten van hun schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw zijn geweest.
3.7
[appellanten] hebben verklaard dat het vanaf 2007 slechter ging met hun onderneming, maar dat zij ervoor hebben gekozen om de exploitatie van die onderneming voort te zetten, omdat zij reële verwachtingen hadden het tij te kunnen keren. Om te kunnen toetsen of de laatste jaren sprake is geweest van verantwoord ondernemerschap, dient het hof inzicht te worden verschaft in de jaarstukken van de laatste jaren van de onderneming. Nu [appellanten] ook in hoger beroep deze stukken niet hebben ingediend, kan het hof niet beoordelen of [appellanten] de afgelopen jaren de juiste financiële keuzes hebben gemaakt.
3.8
Het hof ziet, om de hierna volgende reden, geen aanleiding om [appellanten] gelegenheid te bieden de ontbrekende stukken alsnog over te leggen. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat [appellant 1] onlangs zijn baan is verloren, waardoor zijn inkomen is weggevallen en dat [appellante 2] weliswaar enig inkomen ontvangt uit haar baan bij KPN, maar dat dit een tijdelijke baan betreft, waarbij onzekerheid bestaat over de verlenging van het contract, en dat dit hoe dan ook niet toereikend is om aan hun lopende betalingsverplichtingen te kunnen voldoen. Uit het voorgaande blijkt dat bij [appellanten] geen sprake is van een stabiel evenwicht tussen hun inkomen en uitgaven, als gevolg waarvan hun schuldenlast oploopt. Het hof is van oordeel dat [appellanten] daarmee onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij in dit stadium in staat zijn om de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, waaronder het niet laten ontstaan van nieuwe schulden, naar behoren na te komen. Reeds om die reden kunnen [appellanten] , wat er ook zij van de beoordeling van de goede trouw, thans niet worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Het aanhoudingsverzoek wordt om die reden tevens afgewezen.
3.9
Het hoger beroep faalt. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het verzoek desondanks zou moeten worden toegewezen, is onvoldoende gebleken. Voor alle duidelijkheid merkt het hof nog op dat deze beslissing er niet aan in de weg staat dat [appellanten] te zijner tijd een nieuw verzoek om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling bij de rechtbank kunnen indienen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 27 juli 2017.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.L. Wattel, C.J.H.G. Bronzwaer en Z.J. Oosting, en is op 21 september 2017 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.