Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Kowins,
1.[geïntimeerde1] ,
[geïntimeerde1],
2.V.O.F. Autoverkoop [geïntimeerde2] ,
[geïntimeerde2],
3. [geïntimeerde3] ,
4. [geïntimeerde4] ,
hierna gezamenlijk te noemen:
[geïntimeerde 2 t/m geïntimeerde 4] c.s.,
verstek,
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagden,
[geïntimeerden] c.s.
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De verdere beoordeling van de grieven en de vordering
- de heer [C] (hierna: [C] ), directeur en aandeelhouder van Kowins;
- mevrouw [D] (hierna: [D] ), echtgenote van [C] ;|
- de heer [E] (hierna: [E] ), mede-eigenaar van Vadeko B.V. (hierna: Vadeko);
- mevrouw [F] (hierna: [F] ), dochter van [C] en destijds administratief medewerkster bij Vadeko.
Deze getuigen hebben verklaard dat zij blijven bij hun schriftelijke verklaringen, die zijn overgelegd als producties 6 tot en met 9 bij de memorie van grieven.
Na het faillissement van Vadeko heeft hij tegen [geïntimeerde1] gezegd dat deze de auto nog wel even mocht gebruiken. Hij heeft aan [E] gevraagd of deze de auto bij [geïntimeerde1] wilde ophalen (op 17 of 18 juni 2013). Op 19 juni 2013 is [geïntimeerde1] niet bij hem thuis geweest. Op 21 juni 2013 heeft hij - op de terugweg van een (niet doorgegaan) golftoernooi - telefonisch van [E] gehoord dat [geïntimeerde1] de auto niet wilde teruggeven, omdat "er een andere afspraak was gemaakt". Van zijn dochter, [F] , heeft hij op die dag in een telefoongesprek gehoord dat de kentekenbewijzen en de reservesleutel niet in de bij de auto horende map op kantoor zaten. In het naar aanleiding hiervan op 21 juni 2013 gevoerde telefoongesprek met [geïntimeerde1] heeft deze niet gezegd dat hij de auto van Kowins gekocht zou hebben.
[geïntimeerde1] is op 19 juni 2013 niet bij hen aan de deur geweest. Op 21 juni 2013 heeft zij gehoord dat haar echtgenoot meerdere telefoongesprekken heeft gevoerd over de auto, in ieder geval met zijn dochter en met [geïntimeerde1] en mogelijk ook met [E] .
Kort na het faillissement van Vadeko heeft hij - in opdracht van [C] - met [geïntimeerde1] via WhatsApp een afspraak gemaakt om de auto twee dagen later bij hem op te halen. Een dag later kreeg hij een telefoontje van [geïntimeerde1] dat hij niet meer hoefde te komen, "omdat het op een andere wijze was geregeld". De dag erna, derhalve de dag dat hij eigenlijk de auto zou ophalen, is hij op [C] afgestapt met de mededeling dat hij van [geïntimeerde1] gehoord had dat hij de auto niet meer hoefde op te halen. [C] reageerde hierop met verbazing. [E] heeft daarna weer telefonisch contact met [geïntimeerde1] opgenomen, maar die herhaalde dat hij niet hoefde te komen en dat [C] hiervan wist. Vervolgens is hij op kantoor naar [C] gegaan en heeft hij gezegd dat de reactie van [geïntimeerde1] nog steeds dezelfde was. [C] reageerde hierop boos en geïrriteerd.
Zij kan zich herinneren dat zij een keer op een vrijdagmiddag door haar vader is gebeld. Hij vroeg haar om in de map van de auto die [geïntimeerde1] in gebruik had te kijken of alles er nog in zat. Zij keek in de map en zag dat alles weg was, zowel het overschrijvingsbewijs als de reservesleutel. Haar vader reageerde verbaasd en geschokt. Volgens haar vond dit gesprek plaats in de week dat het faillissement bekend werd, omdat zij toen nog op kantoor werkzaam was.
- zichzelf;
- de heer [G] (hierna: [G] ), destijds collega van [geïntimeerde1] ;
- mevrouw [H] (hierna: [H] ), een kennis van [geïntimeerde1] .
Deze getuigen hebben verklaard dat zij blijven bij hun schriftelijke verklaringen, die zijn overgelegd als producties 2, 3 en 7 bij de memorie van antwoord.
Hij heeft op 2 maart 2013 een Audi A3 op zijn naam gezet. Deze auto behoorde in eigendom toe aan zijn zoon. Op 1 maart 2013 heeft hij een bedrag van € 4.200,- opgenomen met het oog op de aankoop van de Ford Mondeo, die de week daarop of de week daarna zou plaatsvinden. Hij heeft het geld op die dag opgenomen, omdat hij in die tijd maar sporadisch thuis was. Hij heeft het geld in de kluis gestopt. Daarin bevond zich ook nog spaargeld van zijn vrouw. Bij elkaar was het voldoende om de oorspronkelijk overeengekomen koopprijs van € 6.500,- te betalen.
Toen hij in februari 2013 de prestatietoeslag over 2012 nog niet had ontvangen, heeft hij met [C] afgesproken dat hij de auto zou kopen voor een bedrag van € 6.500,- en de winstopslag. Hij kon de auto goed gebruiken voor de ziekenhuisbezoeken aan zijn zoon. De Audi A3 was daarvoor niet betrouwbaar. Hij reed op dat moment in een Oldtimer Mercedes die eveneens aan zijn zoon toebehoorde. Toen hij hoorde over het faillissement van Vadeko heeft hij een sms aan [C] gestuurd. Dat is de sms van 18 juni 2013. Hij sprak in dat bericht alleen over de winstuitkering en niet over de auto, omdat hij was gaan twijfelen aan de betrouwbaarheid van de afspraak over de auto en toen eigenlijk het geld van de winstuitkering wilde hebben. Na zijn sms belde [C] en in dat gesprek hebben zij de deal gemaakt dat hij de auto zou kopen voor € 5.000,- zonder verdere aanspraak op de winstuitkering. De koopprijs is daarbij verlaagd van € 6.500,- naar € 5.000,-, omdat hij na het faillissement nog werkzaamheden voor Vadeko heeft verricht.
[E] heeft vóór het sms-bericht van 18 juni 2013 contact met hem gezocht om de auto te kunnen gebruiken voor een verhuizing van [C] . Na het telefoongesprek met [C] heeft hij tegen [E] gezegd dat de zaak anders was gelopen en dat hij de auto gekocht had.
Hij heeft met [C] afgesproken dat hij op 19 juni 2013 vóór 8 uur de papieren en de reservesleutel bij hem thuis zou ophalen en het geld aan hem zou overhandigen. Aangezien hij in Amsterdam verbleef en het geld thuis lag, heeft [H] zijn echtgenote met het geld vervoerd naar Joure. Hij is vervolgens met zijn echtgenote naar [C] gereden. [C] stond hem buiten op de oprit op te wachten. Daar buiten heeft hij de papieren en de sleutel gekregen en heeft hij het geld aan [C] betaald.
Hij heeft vóór het faillissement van Vadeko met [C] gesproken en aangegeven dat hij de Ford Mondeo wel wilde kopen. [C] ging daar niet op in. Een paar weken later zei [C] tegen hem dat hij de auto verkocht had aan [geïntimeerde1] .
Op 19 juni 2013 heeft zij op verzoek van [geïntimeerde1] diens echtgenote, [I] , naar Joure gereden. [I] is bij [geïntimeerde1] ingestapt en zij zijn vervolgens samen naar [C] gereden. Nadat zij terug waren in Joure is [geïntimeerde1] bij haar ingestapt en heeft zij hem bij het postkantoor in Buitenpost afgezet. Zij kan zich herinneren te hebben gezien dat [I] een envelop met geld bij zich had.
Daarbij komt het in het bijzonder aan op de verklaringen met betrekking tot de gebeurtenissen op 17, 18, 19 en 21 juni 2013.
In aanmerking nemend dat de verklaring van [C] , gelet op diens hoedanigheid van DGA van Kowins, afkomstig is van een partij en daarom met de nodige behoedzaamheid beschouwd te worden, acht het hof deze verklaring op zichzelf ontoereikend om het bewijsvermoeden te ontzenuwen.
Het hof acht de verklaringen van [C] en zijn echtgenote daarmee onvoldoende overtuigend om het bewijsvermoeden te ontzenuwen.
€ nihil
€ 2.682,-(3 punten x tarief II à € 894,-)