ECLI:NL:GHARL:2017:8278

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 september 2017
Publicatiedatum
20 september 2017
Zaaknummer
200.116.782/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige executie en schadevergoeding ex aequo et bono

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 september 2017, gaat het om een hoger beroep betreffende onrechtmatige daad en schadevergoeding. De appellant, wonende te [A], heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen de geïntimeerden, wonende te [B], in verband met een onrechtmatige executie van een gedeeltelijk in hoger beroep vernietigd vonnis. De rechtbank Assen had eerder in twee vonnissen, gedateerd 22 februari 2012 en 4 juli 2012, geoordeeld over de verdeling van een gemeenschap en de executie daarvan. De appellant vorderde een schadevergoeding van € 137.489,11, die later werd verminderd tot € 126.929,80, als gevolg van de onrechtmatige executie door de geïntimeerden.

Tijdens de pleidooizitting op 10 januari 2017 zijn de grieven van de appellant besproken. Het hof heeft vastgesteld dat de geïntimeerden in het incidenteel appel geen grieven hebben opgeworpen, waardoor zij niet-ontvankelijk zijn verklaard. Het hof heeft de feiten opnieuw vastgesteld en geoordeeld dat de executie van het vernietigde vonnis door de geïntimeerden een onrechtmatige daad opleverde. De schade van de appellant is vastgesteld op € 60.000,--, die ex aequo et bono is begroot, en de wettelijke rente is toegewezen vanaf de datum van de inleidende dagvaarding op 12 mei 2011.

Het hof heeft het beroepen vonnis vernietigd en de kosten van het geding gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt de juridische principes rondom onrechtmatige executie en de gevolgen daarvan voor de betrokken partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.116.782/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 86811/HA ZA 11-361)

arrest van 19 september 2017

[appellant] ,

wonende te [A] ,
appellant in het principaal appel en geïntimeerde in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna te noemen:
[appellant] ,
advocaat: mr. H.J. Schaatsbergen, kantoorhoudende te Zwolle,
tegen
1.
[geïntimeerde1],
wonende te [A] ,
2.
[geïntimeerde2],
wonende te [B] ,
geïntimeerden in het principaal appel en appellanten in het incidenteel appel,
in eerste aanleg: gedaagden in conventie en eisers in reconventie,
hierna te noemen:
[geïntimeerden] c.s.,
advocaat: mr. E. Koers, kantoorhoudende te Utrecht.

Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van de voormalige rechtbank Assen d.d. 22 februari 2012 en 4 juli 2012. De voormalige rechtbank Assen zal hierna worden aangeduid als de rechtbank en het genoemde vonnis van 4 juli 2012 als het beroepen vonnis.

Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 3 oktober 2012;
- de memorie van grieven, die tevens een wijziging en een vermindering van eis behelst, met producties;
- de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in het incidenteel appel met producties;
- de pleidooizitting d.d. 10 januari 2017, waarvan proces-verbaal is opgemerkt en ter gelegenheid waarvan door elk partijen een pleitnota is overgelegd; en
- de arrestbepaling door het hof.
Met instemming van partijen zal recht worden gedaan op het van de zijde van [appellant] ingezonden pleitdossier onder toevoeging door het hof van de daarin ontbrekende memorie van antwoord in het incidenteel appel, het proces-verbaal van de pleidooizitting en de pleitnota’s.
De conclusie van de memorie van grieven in het principaal appel luidt als volgt:
'bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van de toenmalige Rechtbank Assen van 4 juli 2012 met als rol-/zaaknummer 86811 / HA ZA 11-361 voor zover in conventie gewezen tussen appellant als eiser en geïntimeerden als gedaagden te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de oorspronkelijke vordering van appellant ad € 137.489,11 - inmiddels vermindert met € 10.599,31 tot € 126.929,80 alsnog ten laste van geïntimeerden toe te wijzen met hun veroordeling in de kosten van het geding in beide instanties.'
De memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, waarvan de conclusie in het principaal appel strekt tot bekrachtiging van het beroepen vonnis, behelst geen conclusie in het incidenteel appel.

De grieven

[appellant] heeft in het principaal appel vier grieven opgeworpen.
[geïntimeerden] c.s. hebben in het incidenteel appel geen grieven opgeworpen.

De beoordeling

In het incidenteel appel
1. Nu een appelvordering en grieven in de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in het incidenteel appel ontbreken, moeten [geïntimeerden] c.s. in het door hen ingestelde incidenteel appel niet-ontvankelijk worden verklaard.
In het principaal appel
De vermindering van eis
2. Het hof gaat uit van de vordering van [appellant] als oorspronkelijk eiser in conventie, zoals deze na de bij de memorie van grieven gedane wijziging en vermindering van eis luidt, nu [geïntimeerden] c.s. tegen de gedane wijziging geen bezwaar hebben gemaakt en de eisen van een goede procesorde zich daartegen ook niet verzetten.
De vaststaande feiten
3. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet voldoende betwist staat - voor zover in hoger beroep ter zake doende - het volgende vast:
( i) Partijen hebben diverse procedures gevoerd in verband met de verdeling van een gemeenschap.
(ii) Bij vonnis van 5 juli 2006 heeft de rechtbank partijen veroordeeld om over te gaan tot verdeling van de gemeenschap. Dit vonnis is uitvoerbaar verklaard bij voorraad en door [geïntimeerden] c.s. geëxcuteerd. Onder meer is een deel van de inboedel van [appellant] en zijn echtgenote bij openbare veiling verkocht.
(iii) [appellant] heeft tegen het vonnis van 5 juli 2006 hoger beroep ingesteld. In verband met zijn streven executie te voorkomen zijn toen over en weer tien kort geding-procedures gevoerd en heeft hij drie schorsingsverzoeken ingediend.
(iv) Het hof heeft bij arrest van 16 januari 2008 het genoemde vonnis van 5 juli 2006 gedeeltelijk vernietigd, waardoor een deel van hetgeen met de executie van genoemd vonnis aan [geïntimeerden] c.s. is voldaan, onverschuldigd is voldaan.
( v) [geïntimeerden] c.s. hebben, na daartoe te zijn veroordeeld, hetgeen in het kader van genoemde executie onverschuldigd is voldaan, gerestitueerd.
(vi) [appellant] heeft conservatoir beslag doen leggen op onroerende zaken van [geïntimeerden] c.s.
Het geding in eerste aanleg
4. [appellant] heeft als oorspronkelijk eiser in conventie bij inleidende dagvaarding gevorderd:
'bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad niettegenstaande daartegen aan te wenden rechtsmiddelen, gedaagden hoofdelijk te veroordelen des dat als de één
betaalt de ander zal zijn bevrijd, om eiser tegen kwijting te betalen een bedrag van € 141.539,11, te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag van € 131.539,11 vanaf vier weken na de respectieve data van de declaraties en over het bedrag van € 10.000,-- vanaf veertien dagen na de datum van het te dezen te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van gedaagden in de kosten van deze procedure; die van de gelegde beslagen daaronder begrepen.'
5. Bij conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie heeft [appellant] zijn vordering als oorspronkelijk eiser in conventie vermeerderd met een bedrag van € 5.950,--.
6. [geïntimeerden] c.s. hebben als oorspronkelijk eisers in reconventie gevorderd:
'bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad (…) gedaagde in reconventie te veroordelen om binnen drie dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis de ten laste van eisers in reconventie op 28 april 2011 op verzoek van gedaagde in reconventie gelegde conservatoire beslagen op onroerende zaken van eisers in reconventie, op te heffen, op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- (…) per dag dat gedaagde in reconventie in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, met veroordeling van gedaagde in reconventie in de kosten van het geding in reconventie.'
7. Het dictum van het beroepen vonnis luidt als volgt:
'De rechtbank
in conventie
1. wijst de vorderingen af,
in reconventie
2. veroordeelt [appellant] om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis de ten laste van de erven [C] op 28 april 2011 op verzoek van [appellant] gelegde conservatoire beslagen op onroerende zaken van de erven [C] (bedoeld zijn: [geïntimeerden] c.s., hof) op te heffen, op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 (…) per dag dat [appellant] in gebreke
blijft aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 25.000,00 (…),
in conventie en in reconventie
3. veroordeelt [appellant] in de proceskosten, aan de zijde van erven [C] (bedoeld zijn: [geïntimeerden] c.s., hof) tot op heden begroot op € 6.387,50,
4. verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de onder 2. en 3. genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad.'
Met betrekking tot grief I:
8. Nu het hof de feiten opnieuw heeft vastgesteld, heeft [appellant] geen belang (meer) bij een verdere behandeling van grief I.
De verdere behandeling van de overige grieven:
9. De schadevergoedingsvordering van [appellant] als oorspronkelijk eiser in conventie ten belope van het genoemde bedrag van € 126.929,80 is gegrond op zijn stelling dat de hiervoor in rechtsoverweging 3 in enkele onderdelen genoemde executie een onrechtmatige daad jegens hem oplevert, ten gevolge van welke onrechtmatige daad hij een schade heeft geleden ten belope van het genoemde bedrag van € 126.929,80. Dit bedrag bestaat uit twee componenten, te weten een bedrag van € 116.929,80 aan materiële schade en € 10.000,-- aan immateriële schade.
10. Het hof zal de overige grieven daarom gezamenlijk behandelen.
11. De rechtbank heeft in overweging 4.2 van het beroepen vonnis het volgende overwogen:
‘De rechtbank overweegt in de eerste plaats dat volgens vaste jurisprudentie de executie van een later vernietigd vonnis, behoudens bijzondere omstandigheden, als een onrechtmatige daad is aan te merken jegens degene op wiens recht de executie inbreuk heeft gemaakt. Er zijn de rechtbank in deze zaak geen bijzondere omstandigheden gebleken op grond waarvan in dit geval de executie van het vernietigde deel van het vonnis van 6 juli 2006 (het hof leest: 5 juli 2006) niet als een onrechtmatige daad jegens [appellant] is aan te merken. In het bijzonder ziet de rechtbank geen zodanige bijzondere omstandigheid in de stelling van de erven [C] (wat daarvan zij) dat [appellant] een ‘querulantige houding’ heeft. De executie door de erven van het vernietigde deel van het vonnis van 5 juli 2006 is derhalve onrechtmatig jegens [appellant] .’
12. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de bedoelde executie van het genoemde vonnis van 5 juli 2016 door [geïntimeerden] c.s. op grond van de door de rechtbank genoemde gronden een onrechtmatige daad van [geïntimeerden] c.s. jegens [appellant] oplevert. Het hof voegt daaraan nog het volgende toe. De door de rechtbank gememoreerde regel dat de executie van een later vernietigd vonnis, behoudens bijzondere omstandigheden, als een onrechtmatige daad is aan te merken jegens degene op wiens recht de executie inbreuk heeft gemaakt (vgl. HR 13 juni 1913, NJ 1913, 782 en HR 26 januari 1964, NJ 1965, 33), is een verbijzondering van de algemenere regel dat wie, vooruitlopend op de definitieve vaststelling van zijn door de schuldenaar betwist recht, inbreuk maakt op een subjectief recht van de schuldenaar, dat voor eigen risico doet. Als achteraf komt vast te staan dat het gepretendeerde recht niet bestond, was de inbreuk niet gerechtvaardigd. De quasi-schuldeiser heeft dan door inbreuk te maken op het recht van de quasi-schuldenaar onrechtmatig gehandeld.
13. Het hof is voorts met de rechtbank van oordeel dat te dezen niet van zodanige bijzondere omstandigheden sprake is, dat voor het onderhavige geval anders moet worden geoordeeld. Voor zover [geïntimeerden] c.s. met hun verweer trachten anders ingang te doen vinden, volgt het hof hen in hun redenering niet en voor het overige moeten de door [geïntimeerden] c.s. in dit verband opgeworpen stellingen als niet ter zake doende worden verworpen.
14. Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] voldoende gemotiveerd gesteld en hebben [geïntimeerden] c.s. niet voldoende gemotiveerd betwist dat door de onrechtmatige executie van het vonnis van de voormalige rechtbank Assen van 5 juli 2006 door [geïntimeerden] c.s. schade voor [appellant] is ontstaan.
15. Het hof overweegt ten aanzien van het
materiële schadecomponenthet volgende.
16. Voorop gesteld moet worden dat het geëxecuteerde vonnis als hiervoor bedoeld deels heeft standgehouden, deels is vernietigd. De executie van het bedoelde vonnis is derhalve gedeeltelijk als rechtmatig en gedeeltelijk als onrechtmatig aan te merken. Het hof ziet zich mede daardoor niet in staat om de door [appellant] geleden schade, voor zover die het gevolg is van het onrechtmatig onderdeel van de executie, te concretiseren. Nu de aanknopingspunten ontbreken om bedoelde schade te concretiseren, zal het hof deze ex aequo et bono bepalen en wel op een bedrag van € 60.000,--.
17. Gelet op deze wijze van schadebegroting acht het hof de gevorderde wettelijke rente slechts toewijsbaar te rekenen vanaf de dag van de inleidende dagvaarding, zijnde 12 mei 2011.
18. Het hof overweegt ten aanzien van het
immateriële schadecomponenthet volgende.
19. Het hof acht in dit opzicht voor toewijzing van de door [appellant] gepretendeerde schade geen plaats, nu [appellant] zijn stellingen dienaangaande onvoldoende heeft onderbouwd. De door [appellant] gestelde verregaande inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer die de executie van de inboedel met zich bracht, maakt nog niet dat sprake is van psychisch letsel.
In het principaal en in het incidenteel appel
De slotsom
20. Gelet op de voorgaande rechtsoverwegingen, moet het beroepen vonnis worden vernietigd. Opnieuw rechtdoende zal het hof [geïntimeerden] c.s. veroordelen tot betaling van een bedrag van € 60.000,-- aan vergoeding wegens materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 mei 2011 tot de dag der algehele voldoening en het meer of anders gevorderde afwijzen. Nu ieder van partijen in hoger beroep in het principaal appel deels in het gelijk, deels in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof de kosten van het geding in eerste aanleg in conventie en in reconventie en in hoger beroep in het principaal appel compenseren in die zin dat elke partij de eigen kosten zal dragen. Aangezien het in hoger beroep niet tot een behandeling van het incidentele appel is gekomen, zal een beslissing ten aanzien van de kosten van het geding in zoverre achterwege blijven.

De beslissing

Het gerechtshof:
in het principaal appel
vernietigt het beroepen vonnis; en
opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerden] c.s. tot betaling van een bedrag van € 60.000,-- aan vergoeding wegens materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 mei 2011 tot de dag der algehele voldoening;
compenseert de kosten van het geding in eerste aanleg in conventie en in reconventie en in hoger beroep in het principaal appel in die zin dat elke partij de eigen kosten zal dragen;
wijst het meer of anders gevorderde af;
in het incidenteel appel
verklaart [geïntimeerden] c.s. niet-ontvankelijk in het door hen ingestelde appel.
Dit arrest is gewezen door mr. W. Breemhaar, mr. J.D.S.L. Bosch en mr. J.G. Knot is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 19 september 2017.