ECLI:NL:GHARL:2017:821

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 februari 2017
Publicatiedatum
6 februari 2017
Zaaknummer
200.206.694/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging gesloten plaatsing van een jeugdige in het kader van jeugdhulp

In deze zaak gaat het om de machtiging tot gesloten plaatsing van de jeugdige [verzoeker], geboren in 2000, die sinds augustus 2015 in een (open) woongroep verbleef en op 31 augustus 2016 met een (spoed)machtiging is opgenomen in een gesloten accommodatie. De kinderrechter had eerder op 2 december 2016 een machtiging gesloten jeugdhulp verleend, die door [verzoeker] werd bestreden in hoger beroep. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld op 17 januari 2017, waarbij [verzoeker] in persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn advocaat mr. J.G. Schaap. De GI, vertegenwoordigd door mevrouw mr. [H] en de heer [I], pleitte voor voortzetting van de gesloten plaatsing, terwijl [verzoeker] verzocht om terugplaatsing in een open setting bij [F]. Het hof heeft vastgesteld dat de gesloten plaatsing noodzakelijk was om te voorkomen dat [verzoeker] zich aan de jeugdhulp zou onttrekken, maar ook dat de situatie van [verzoeker] verbeterd was. Het hof heeft de gesloten plaatsing met maximaal drie weken bekrachtigd, met de verwachting dat er binnen die termijn een geschikte open plek voor [verzoeker] beschikbaar zou zijn. De beslissing van het hof houdt in dat de eerdere beschikking van de kinderrechter gedeeltelijk wordt vernietigd en het verzoek van de GI tot verlenging van de gesloten plaatsing wordt afgewezen per 23 februari 2017.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.206.694/01
(zaaknummers rechtbank Noord-Nederland C/17/151797/ FJ RK 16-1133 en C/17/151877/ FJ RK 16-1149)
beschikking van 2 februari 2017
inzake
[verzoeker],
verblijvende in behandelcentrum [A] te [B] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. J.G. Schaap te Sneek,
en
Regiecentrum Bescherming en Veiligheid,
gevestigd te Leeuwarden,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de GI (gecertificeerde instelling).
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[de moeder] ,

wonende te [C] ,
verder te noemen: de moeder,

2.[de vader] ,

wonende te [D] ,
verder te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 2 december 2016, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 4 januari 2017;
- het verweerschrift met productie(s);
- een beschikking van dit hof van 5 januari 2017, waarin de Raad voor de Rechtsbijstand is gelast om mr. Schaap als advocaat aan [verzoeker] toe te voegen;
- een brief van de raad voor de kinderbescherming van 9 januari 2017 met productie(s);
- een ter zitting door mr. Schaap overgelegde memo van 16 januari 2017 van mevrouw
[E] , verbonden aan Stichting [F] , locatie [G] (hierna: [F] ).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 17 januari 2017 plaatsgevonden. [verzoeker] is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Namens de GI zijn verschenen mevrouw
mr. [H] en de heer [I] , gezinsvoogd. Voorts is mevrouw [J] , de coach van [verzoeker] bij [A] , in de zittingszaal aanwezig geweest.
2.3
Voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling heeft [verzoeker] in aanwezigheid van zijn advocaat met de raadsheer-commissaris gesproken.
2.4
Na de mondelinge behandeling is met toestemming van het hof ingekomen een brief van de GI van 17 januari 2017 met bijlage(n).

3.De vaststaande feiten

3.1
[verzoeker] is [in] 2000 te [D] geboren uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de vader en de moeder. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [verzoeker] .
3.2
[verzoeker] had aanvankelijk zijn hoofdverblijf bij zijn vader en nadien bij zijn moeder. Na ook een tijdelijke crisisplaatsing verbleef hij vanaf augustus 2015 op een (open) woongroep bij [F] tot hij op 31 augustus 2016 met een (spoed)machtiging is opgenomen in een gesloten accommodatie, laatstelijk verlengd tot 14 december 2016.
3.3
[verzoeker] is voor de periode van 14 september 2016 (voorlopig) tot 9 december 2017 onder toezicht gesteld.
3.4
Bij verzoekschrift van 18 november 2016 heeft de GI de kinderrechter verzocht ten aanzien van [verzoeker] op grond van artikel 6.1.2 lid 1 van de Jeugdwet (Jw) (wederom) een machtiging gesloten jeugdhulp te verlenen met ingang van 14 december 2016 tot 14 april 2017. Een gekwalificeerde gedragswetenschapper die [verzoeker] met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht, heeft ingestemd met het verzoek.
3.5
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter - voor zover hier van belang - betreffende [verzoeker] (wederom) een machtiging gesloten jeugdhulp verleend met ingang van 14 december 2016 tot uiterlijk 14 april 2017.
3.6
[verzoeker] verblijft sedert 31 augustus 2016 op de gesloten behandelafdeling (“ [K] ”) van Stichting Behandelcentrum [A] te [B] .

4.De omvang van het geschil

[verzoeker] is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van 2 december 2016 voor zover deze beschikking betrekking heeft op de machtiging gesloten plaatsing. [verzoeker] verzoekt om terugplaatsing bij [F] en vanuit daar de behandeling te laten plaatsvinden, althans bij gebrek aan plaats bij [F] de plaatsing in de open setting van [A] te laten plaatsvinden, totdat er een kamer bij [F] beschikbaar is, met een maximale duur van vier maanden.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 6.1.1 lid 2 Jw is [verzoeker] ontvankelijk in zijn hoger beroep.
5.2
Ingevolge artikel 6.1.2 lid 1 Jw kan de kinderrechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen verblijven. Een machtiging kan ingevolge artikel 6.1.2 lid 2 Jw slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren en de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
5.3
Het hof stelt vast dat is voldaan aan de in artikel 6.1.2 lid 3, lid 5 en lid 6 en artikel 6.1.10 lid 1 Jw aan het verlenen van een machtiging als bedoeld in artikel 6.1.2 lid 1 Jw gestelde formele eisen.
5.4
[verzoeker] kan zich met (het voortduren van) de gesloten plaatsing niet verenigen. Hij voert aan dat de noodzaak voor een gesloten opname ontbreekt. Hij wil zo snel mogelijk naar een open afdeling; het liefst terug naar [F] en anders, in afwachting van een plek bij [F] , bij [A] .
5.5
De GI stelt dat het nog te vroeg is voor [verzoeker] om naar een geheel open setting te gaan. Om terugval in en verergering van probleemgedrag van [verzoeker] te voorkomen is behandeling in een gesloten setting nog steeds noodzakelijk, aldus de GI.
5.6
Het hof verwijst naar de - hier ook van belang zijnde - rechtsoverwegingen 5.6 tot en met 5.8 van zijn in de voorgaande verlen(g)ingsprocedure gewezen beschikking van
10 november 2016. Destijds was het hof van oordeel dat de gesloten plaatsing noodzakelijk bleef tot 14 december 2016 om te voorkomen dat [verzoeker] zich aan de noodzakelijke hulp zou onttrekken. Het hof achtte het op 10 november 2016 van groot belang dat [verzoeker] na (uiterlijk) 14 december 2016 zou worden geplaatst bij [F] , mits dit zou passen in de gestelde diagnostiek. Het hof heeft de GI op 10 november 2016 aangespoord om haast te maken met het onderzoek naar de mogelijkheid van terugkeer van [verzoeker] naar [F] , zodat het voor [verzoeker] snel duidelijk zou zijn waar hij naartoe werkt(e). Thans is gebleken dat [verzoeker] de in de beschikking van 10 november 2016 geschetste positieve lijn in zijn gedrag heeft weten vast te houden en dat zijn vrijheden bij [A] gaandeweg verder zijn uitgebreid. Voorts heeft de zogeheten ''eendagsdiagnostiek'' inmiddels plaatsgevonden bij [A] . Desondanks heeft [verzoeker] nog steeds geen duidelijkheid over zijn perspectief. [verzoeker] weet al langere tijd niet waar hij aan toe is. De informatie aan [verzoeker] over zijn mogelijke terugkeer naar [F] lijkt niet eenduidig te zijn. Dat frustreert en demotiveert hem. Het hof begrijpt dat wel. Ruim twee maanden na door het hof tot haast te zijn gemaand, heeft de GI ter zitting aangegeven samen met [verzoeker] , [A] en [F] nog te moeten bezien wat de beste woonplek voor [verzoeker] is. Het hof acht deze gang van zaken niet in het belang van [verzoeker] die vanwege zijn ASS en PDD-NOS problematiek juist extra behoefte heeft aan houvast en duidelijkheid. [verzoeker] wil nog steeds onverminderd graag terug naar [F] . Hij ziet dat als zijn thuishaven. Hoewel wegens financiële redenen momenteel geen plek (meer) voor hem beschikbaar is bij [F] , is hij daar nog altijd welkom, aldus mevrouw [E] voornoemd op 16 januari 2017. [verzoeker] staat (bovenaan) op de wachtlijst van [F] .
5.7
Gebleken is dat [verzoeker] van 17 augustus 2015 tot 31 augustus 2016 in het kader van de Jeugdwet bij [F] te [G] heeft gewoond. Het hof heeft weinig aanknopingspunten waaruit zou blijken dat die plaatsing niet in het belang van zijn verzorging en opvoeding zou zijn. [verzoeker] voelde zich er thuis, had een eigen kamer en er was vanuit de leiding oog voor zijn behoeften. Naar aanleiding van een aantal (externe) incidenten heeft [F] zich na een jaar echter genoodzaakt gezien om [verzoeker] tijdelijk uit te plaatsen, al dan niet in een gesloten setting. Het (enige) doel daarvan was wat [F] betreft het stellen van een diagnose en het vaststellen van een vorm van behandeling en begeleiding van [verzoeker] opdat daarmee binnen [F] gericht aan de slag kon worden gegaan. Zodoende kon het gebeuren dat [verzoeker] op 31 augustus 2016 in [A] terecht is gekomen. De plaatsingsduur zou wat [F] betreft maximaal zes weken duren en in lijn daarmee heeft [F] de kamer van [verzoeker] ook niet voor anderen beschikbaar gesteld. Uiteindelijk heeft [F] [verzoeker] 's kamer zelfs vier maanden vrij gelaten. Thans, ruim 4,5 maand later, zit [verzoeker] evenwel nog steeds gesloten bij [A] . Dit mede als gevolg van een minder gelukkige samenloop van omstandigheden (vertraging van de eendagsdiagnostiek, wisseling van gezinsvoogd(en) en de (kerst)vakantieperiode) die geheel buiten de invloedssfeer van [verzoeker] ligt.
5.8
Het hof stelt vast dat los van zijn moeilijke start bij [A] zich binnen die instelling niet of nauwelijks voorvallen rondom [verzoeker] 's persoon hebben voorgedaan. Dat [verzoeker] in de beginfase bij [A] in de contramine was, acht het hof, gelet op de impact van de vrijheidsbenemende maatregel, de leeftijd, als ook de problematiek van [verzoeker] , niet in ernstige mate zorgelijk. [verzoeker] ziet, naar zijn zeggen, in dat, en ook waarom, het eerder bij [F] niet goed is gegaan met hem. [verzoeker] wil graag nog een tweede kans krijgen. Hij wil laten zien dat hij de verantwoordelijkheid van een open setting aankan. Temeer nu [F] nog steeds openstaat voor zijn terugkeer, is het hof van oordeel dat [verzoeker] die kans moet worden geboden. Het hof gaat ervan uit dat [verzoeker] heeft geleerd van de afgelopen tijd en dat hij er voldoende van doordrongen is dat hij deze nieuwe kans met beide handen moet aangrijpen om een terugval naar wederom een gesloten plaatsing te voorkomen. Het hof acht het van belang dat [verzoeker] zijn leven in vrijheid weer kan oppakken. Hij heeft een duidelijke visie voor de toekomst en wil zijn opleiding daarom graag afmaken. Als gesteld en niet weersproken staat vast dat [F] [verzoeker] ook het toezicht, de rust, regelmaat en begrenzing kan bieden waar hij naar omstandigheden goed bij gedijt.
5.9
Daarbij komt dat de door [verzoeker] aanvankelijk bij [A] ingezette positieve lijn inmiddels wat lijkt te zijn afgezwakt. Hij heeft het sinds korte tijd, als gevolg van wisselingen op de groep, minder prettig bij [A] . De recente komst van een nieuwe groepsgenoot zorgt volgens [verzoeker] voor veel onrust waardoor hij (weer meer) stress ervaart.
Bij deze stand van zaken schat het hof het risico van negatieve effecten op [verzoeker] van het laten voortduren van de gesloten plaatsing groter in dan het risico dat [verzoeker] zich in een open setting zal onttrekken aan de voor hem noodzakelijk geachte jeugdhulp of daaraan door anderen zal worden onttrokken. Het verzoek van de GI is louter (nog) op laatstgenoemd risico gebaseerd. Met [verzoeker] is het hof echter van oordeel dat naar de huidige feiten en omstandigheden de gesloten plaatsing inmiddels zijn doel voorbij schiet. Voorkomen moet worden dat nieuwe (gedrags)problemen gaan ontstaan, omdat [verzoeker] (te lang) op een voor hem niet (meer) passende plek zit.
5.1
Op grond van het vorenstaande zal het hof de gesloten plaatsing, in het belang van [verzoeker] , met maximaal drie weken bekrachtigen na heden. Immers voorkomen moet worden dat [verzoeker] als gevolg van een onmiddellijke beëindiging van de plaatsing bij [A] op straat komt te staan. Het hof gaat er vanuit dat binnen een termijn van maximaal drie weken een geschikte plek voor [verzoeker] beschikbaar is, bij voorkeur bij [F] . Als mocht blijken dat een andere plek toch beter zou aansluiten bij wat [verzoeker] nodig heeft, dan gaat het hof er vanuit dat plaatsing aldaar door alle betrokkenen in gezamenlijkheid geregeld kan worden. Het komt het hof voor dat de financiering daarbij geen belemmerende factor mag zijn. Ten overvloede overweegt het hof dat mocht het onverhoopt toch niet goed gaan met [verzoeker] bij [F] of welke andere passende open accommodatie van jeugdhulp dan ook, de GI altijd weer een nieuw verzoek tot gesloten plaatsing kan doen.
5.11
Uit het voorgaande volgt dat het hof zal bepalen als hierna te vermelden.
5.12
De beschikking is ingevolge artikel 6.1.12 lid 1 Jw bij voorraad uitvoerbaar.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 2 december 2016, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en voor zover deze zich uitstrekt over de periode tot uiterlijk 23 februari 2017;
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 2 december 2016, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, met ingang van uiterlijk 23 februari 2017 en (in zoverre) opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de GI tot het verlenen van een machtiging tot het doen verblijven van [verzoeker] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg per uiterlijk 23 februari 2017 af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, A.W. Beversluis en M.P. den Hollander, bijgestaan door mr. D.M. Welbergen als griffier, en is op 2 februari 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.