Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in het principaal hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap na de echtscheiding van partijen, die op 2 maart 2016 door de man is aangevraagd. De vrouw heeft in hoger beroep zes grieven ingediend tegen de beschikking van de rechtbank Gelderland van 19 september 2016, waarin de echtscheiding is uitgesproken en de wijze van verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap is bepaald. De vrouw verzoekt primair de bestreden beschikking te vernietigen en subsidiair de bezittingen en schulden te verdelen. De man heeft in incidenteel hoger beroep twee grieven ingediend, gericht op de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.
Het hof heeft vastgesteld dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht, en dat de echtscheiding op verzoek van de man kan worden uitgesproken. De vrouw heeft verzocht om een bijdrage in haar levensonderhoud van € 800,- per maand, terwijl de man stelt dat hij over onvoldoende draagkracht beschikt. Het hof heeft de draagkracht van de man beoordeeld en vastgesteld dat hij een netto besteedbaar inkomen heeft van € 1.479,- per maand. De vrouw heeft onvoldoende onderbouwd dat de man extra inkomsten heeft.
Wat betreft de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap heeft het hof geoordeeld dat de gouden sieraden, die de vrouw als bruidsschat heeft ontvangen, aan haar worden toegedeeld tegen een waarde van € 1.250,-, met de verplichting om € 625,- aan de man te betalen. De man moet aan de vrouw € 125,- betalen in verband met de auto. De rechtbank heeft de verdeling van de inboedelgoederen bevestigd, en het hof heeft de beschikking van de rechtbank voor het overige bekrachtigd. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.