ECLI:NL:GHARL:2017:8177

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 september 2017
Publicatiedatum
18 september 2017
Zaaknummer
21-006045-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldheling van een bromfiets onder duistere omstandigheden met bewijsbeoordeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1982, werd beschuldigd van schuldheling van een bromfiets, die hij onder verdachte omstandigheden had verworven. De politierechter had de verdachte vrijgesproken van de gehele tenlastelegging, maar het hof kwam tot een andere bewijsbeslissing. Het hof oordeelde dat de verdachte de bromfiets had verworven in de periode van 18 tot en met 19 april 2016, terwijl hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. De verdachte had de bromfiets gekocht van een onbekende man voor een zeer lage prijs, zonder dat er papieren of persoonlijke gegevens waren uitgewisseld. Het hof concludeerde dat de verdachte, ondanks zijn vragen over de herkomst van de bromfiets, niet kon worden disculpeerd vanwege de duistere omstandigheden waaronder de aankoop plaatsvond. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, en het openbaar ministerie werd niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere straf.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006045-16
Uitspraak d.d.: 18 september 2017
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 3 november 2016 met parketnummer 16-083239-16 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 18-820084-14, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 4 september 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake opzetheling tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis en niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vordering tot tenuitvoerlegging. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
mr. P.A.J. van Putten, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte vrijgesproken van de gehele tenlastelegging en de vordering tot tenuitvoerlegging afgewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 18 april 2016 tot en met 19 april 2016 te [plaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, een goed te weten een bromfiets (type Peugeot Fight, kleur blauw/grijs) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte wist dat de hem aangeboden bromfiets afkomstig was een misdrijf.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde overweegt het hof als volgt.
Artikel 417bis, eerste lid, onder a, Wetboek van Strafrecht stelt dat als schuldig aan schuldheling wordt gestraft:
“hij die een goed verwerft, voorhanden heeft of overdraagt, dan wel een persoonlijk recht op of zakelijk recht ten aanzien van een goed vestigt of overdraagt, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van het goed dan wel het vestigen van het recht redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof”
De passage dat de pleger “redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof” maakt duidelijk dat de bepaling schuld vereist ten aanzien van de omstandigheid dat het goed door misdrijf is verkregen. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat het hier gaat om “grove of aanmerkelijke onvoorzichtigheid” en dat daarvan sprake is indien de pleger bij enig nadenken over de hem bekende gegevens over het goed had kunnen vermoeden dat het goed gestolen was en hij zonder nader onderzoek niet had mogen handelen. [1]
Het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het subsidiair tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Uit het dossier blijkt dat de in de tenlastelegging genoemde bromfiets op 18 april 2016 was gestolen.
Verdachte heeft erkend dat hij in het bezit was van deze bromfiets. Verdachte heeft over de aankoop verklaard dat hij de bromfiets heeft gekocht van een hem onbekende man die hij in de avond van 18 april 2016 bij het station aantrof. Uit de verklaring van getuige [getuige] volgt dat die ontmoeting ergens tussen half elf en twaalf uur 's avonds moet zijn geweest. De man vroeg verdachte, aldus zijn verklaring, of hij een scooter wilde kopen voor 150 euro. Verdachte heeft daarop geantwoord dat hij de scooter eerst wilde bekijken. Die bleek verderop geparkeerd te staan in een steegje. Desgevraagd vertelde de verkoper hem dat hij daar niet woonde. Verdachte heeft de verkoper meermalen gevraagd of de scooter gestolen was. De verkoper zei dat de scooter eerlijk was. De scooter werd weliswaar door de verkoper gestart met een sleutel, maar er was geen reservesleutel en de papieren konden niet direct worden geleverd. Die zouden later worden overhandigd. Verdachte heeft daarop 130 euro betaald voor de scooter. De resterende 20 euro zou hij betalen nadat de verkoper de papieren/het kentekenbewijs had geleverd, maar die zijn nooit aan verdachte overhandigd. Verdachte beschikte niet over de naam en de contactgegevens van de verkoper. Verdachte heeft verklaard dat hij een mazzeltje had, gelet op de lage aanschafprijs van de bromfiets.
De politie heeft bij een rijwielhandelaar onderzoek gedaan naar de waarde van een bromfiets van het in de tenlastelegging bedoelde type, uit 2004 en met een gele kentekenplaat, daarbij vermeldend dat de bromfiets in een redelijke staat verkeerde. Volgens de rijwielhandelaar moest worden gerekend op een waarde van vier- á vijfhonderd euro.
Gelet op de hierboven geschetste omstandigheden waaronder verdachte die bromfiets in zijn bezit heeft gekregen, in het bijzonder dat verdachte:
  • laat in de avond op straat werd aangesproken;
  • door een hem onbekende jongeman;
  • die verdachte meenam naar een willekeurig steegje;
  • alwaar de bromfiets stond en waar de aankoop plaatsvond;
  • dat bij de aankoop geen (kenteken)papieren werden geleverd
  • dat in het geheel geen persoonlijke gegevens werden uitgewisseld;
  • dat verdachte dacht een mazzeltje te hebben;
alsmede met name ook de door verdachte betaalde, bijzonder lage prijs van de bromfiets, is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte redelijkerwijs had moeten weten dat die bromfiets van diefstal afkomstig was.
Het feit dat verdachte – zoals hij heeft gesteld – bij de koop heeft gevraagd of de bromfiets gestolen was, disculpeert hem, gelet op de zeer duistere omstandigheden, niet. Dat geldt evenmin voor het beweerdelijke zoeken nadien op internet naar prijzen van een dergelijke bromfiets. Het hof ziet hierin veeleer ondersteuning voor wantrouwen dat verdachte toen had, los van de kwestie dat de bromfiets toen al door hem was gekocht. Dat er nog een uitlevering van de papieren zou komen, waarover verdachte niet bij de politie maar in een later stadium tegenover de politierechter heeft verklaard, gelooft het hof niet reeds vanwege het feit dat hij de verkoper in het geheel niet kende en evenmin gegevens voor dat vervolg zijn uitgewisseld. Een uitlevering van de kentekenpapieren is onder die omstandigheden moeilijk voorstelbaar.
De raadsman heeft ter zitting van het hof nog het argument aangevoerd dat er volgens de aangifte al schade was aan de bromfiets en de prijs daarom niet te laag was. Het hof volgt de raadsman niet in dit verweer omdat het hof in de inhoud van het dossier, in het bijzonder in de verklaring van de vader van aangever, geen aanleiding vindt er vanuit te gaan dat de bromfiets al schade had op het moment dat hij was gestolen. Verdachte heeft dit argument zelf evenmin bij de politie genoemd als reden waarom hij de waarde van de bromfiets veel lager inschatte dan de nieuwprijs of een redelijke tweedehandsprijs toen hij de bromfiets aangeboden kreeg en meenam. Integendeel, verdachte dacht juist een mazzeltje te hebben.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 18 april 2016 tot en met 19 april 2016 te [plaats] , een goed te weten een bromfiets (type Peugeot Fight, kleur blauw/grijs) heeft verworven en voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van dit goed redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
schuldheling.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder in aanmerking genomen hetgeen omtrent de persoon van verdachte is gebleken, is het hof van oordeel dat oplegging van een taakstraf van de hierna aan te geven duur, passend en geboden is.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan schuldheling van een bromfiets. Heling bevordert het plegen van vermogensdelicten, zoals diefstallen, omdat heling bijdraagt aan het in stand houden van een afzetmarkt voor gestolen goederen.
Uit en verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 6 augustus 2017 blijkt dat verdachte vóór het plegen van dit feit reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van strafbare feiten.
De door de advocaat-generaal gevorderde taakstraf voor de duur van 60 uren is passend en geboden.

Vordering tenuitvoerlegging van parketnummer 18-820084-14

De tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf onder parketnummer 18-820084-14 is reeds eerder bevolen bij vonnis van 13 mei 2015. Blijkens het uittreksel uit de justitiële documentatie is de tenuitvoerlegging reeds geëxecuteerd. Derhalve dient het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14h, 14i, 14j, 22c, 22d, 63 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tenuitvoerlegging, met parketnummer 18-820084-14.
Aldus gewezen door
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, voorzitter,
mr. J. Dolfing en mr. J. Hielkema, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.R. de Jonge, griffier,
en op 18 september 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Dolfing is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.PHR:2015:1747.