ECLI:NL:GHARL:2017:8114

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 september 2017
Publicatiedatum
18 september 2017
Zaaknummer
200.215.255/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing na succesvol doorlopen moeder-kindtraject

In deze zaak gaat het om de machtiging tot uithuisplaatsing van een tweejarige minderjarige, die prematuur geboren is en vanaf het begin onder toezicht is gesteld. De ouders, de vader en de moeder, hebben een relatie en zijn gezamenlijk belast met het gezag over de minderjarige. De vader heeft daarnaast nog vier kinderen uit een eerdere relatie. De minderjarige is na een verlengd ziekenhuisverblijf in een pleeggezin geplaatst met een machtiging tot uithuisplaatsing. De gecertificeerde instelling (GI) heeft de moeder de kans gegeven om te laten zien dat zij in staat is tot 'goed genoeg ouderschap' door middel van een moeder-kindtraject. Dit traject is succesvol doorlopen, maar na het verlaten van het moeder-kindhuis zijn er zorgen gerezen over de verzorging van de minderjarige door de ouders.

De ouders hebben zich niet aan afspraken gehouden en zijn in verschillende problematische situaties aangetroffen, wat heeft geleid tot zorgmeldingen. De GI heeft geconcludeerd dat de ouders niet in staat zijn om de basale levensbehoeften van de minderjarige te waarborgen. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verleend, wat door de ouders in hoger beroep is aangevochten. Het hof heeft de bestreden beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, waarbij het hof de zorgen van de GI en de onveilige situatie van de minderjarige heeft onderschreven. Het hof concludeert dat de gezondheid en het ontwikkelingsbelang van de minderjarige de maatregel rechtvaardigen en noodzakelijk maken, en dat de ouders op dit moment niet in staat zijn om voor de minderjarige te zorgen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.215.255/01
(rechtbank Noord-Nederland: C/19/117637 / JE RK 17-23 & C/01/316748 / JE RK 17-53)
beschikking van 14 september 2017
inzake
[verzoeker] ,
verblijvende in de PI te [A] voorheen [B] ,
verder te noemen: de vader,
en
[verzoekster],
wonende te [C] ,
verder te noemen: de moeder,
verzoekers,
advocaat: mr. Y.L. Zandbergen te Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Noord/Drenthe,
gevestigd te Assen, verweerder,
verder te noemen: de GI.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 25 januari 2017, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 24 april 2017;
- het verweerschrift van de GI met productie(s);
- een brief van de raad voor de kinderbescherming van 9 mei 2017 (hierna: de raad);
- een brief van Stichting Jeugdbescherming Brabant van 10 mei 2017 met productie(s);
- een faxbericht van mr. Zandbergen van 9 augustus 2017 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 10 augustus 2017 plaatsgevonden, waarbij de ouders en hun advocaat zijn verschenen en namens de GI mevrouw [D] en mevrouw [E] .

3.De vaststaande feiten

3.1
De vader en de moeder hebben een relatie en zijn de ouders van de thans tweejarige [de minderjarige] , geboren te [F] [in] 2015 (hierna: [de minderjarige] ). De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
De vader heeft naast [de minderjarige] nog (vier) kinderen uit een eerdere relatie.
3.3
[de minderjarige] is prematuur geboren en is door de kinderrechter van meet af aan onder toezicht gesteld. [de minderjarige] is na een verlengd verblijf in het ziekenhuis in een pleeggezin ondergebracht met een machtiging tot uithuisplaatsing.
3.4
In het kader van verdere perspectiefbepaling van [de minderjarige] heeft de toenmalige GI Stichting Jeugdbescherming Brabant besloten de moeder een kans te geven te laten zien dat zij in staat is tot 'goed genoeg ouderschap' voor [de minderjarige] . In augustus 2016 is daartoe een observatie en oriëntatietraject gestart in het pleeggezin en vervolgens is het traject voortgezet middels opname van de moeder en [de minderjarige] in een moeder-kindhuis van [G] in [H] (hierna: [G] ).
3.5
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Oost-Brabant van 20 oktober 2016 is de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 30 oktober 2017. Tevens is de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot uiterlijk
30 maart 2017.
3.6
Bij beschikking van 13 januari 2017 van de rechtbank Oost-Brabant is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie jeugdhulpaanbieder verleend voor de duur van vier weken en is de beslissing voor het overige aangehouden met verwijzing naar de zitting van 25 januari 2017.
3.7
Bij beschikking van 18 januari 2017 van de rechtbank Oost-Brabant is de GI Stichting Jeugdbescherming Brabant vervangen door de GI Jeugdbescherming Noord.
3.8
In de bestreden beschikking is – uitvoerbaar bij voorraad – machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verleend in een accommodatie jeugdhulpaanbieder dan wel een voorziening voor pleegzorg, met ingang van 25 januari 2017 tot uiterlijk 30 oktober 2017.

4.De omvang van het geschil

4.1
De ouders verzoeken het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] , af te wijzen.
4.2
De GI heeft het verzoek van de ouders bestreden en verzoekt het hof dat af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Aan de orde is de voormelde machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] met ingang van 25 januari 2017 tot uiterlijk 30 oktober 2017.
5.2
Op grond van artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.3
De GI heeft ter toelichting op het verzoek opgemerkt dat de moeder, na enige maanden met [de minderjarige] aldaar te zijn opgenomen, succesvol het moeder-kindtraject bij [G] heeft doorlopen. Conform de afspraken heeft zij daarom op zaterdag 7 januari 2017 met [de minderjarige] de genoemde instelling verlaten en een woning in [I] betrokken. Vrijwel direct daarna zijn er meerdere zorgmeldingen binnengekomen bij de GI over [de minderjarige] . Hij is drie keer bij controles van de politie 's nachts in een vervuilde auto aangetroffen met de ouders, waarbij de vader niet beschikte over een geldig rijbewijs en zij rondreden met gestolen kentekenplaten. [de minderjarige] was daarbij in korte tijd erg vervuild geraakt. Hij had zwarte nageltjes en zijn kleding en luiertas waren erg vies. Ook opa (mz) heeft zijn zorgen geuit over het gedrag van de ouders en invloed ervan op de veiligheid van [de minderjarige] . Op 10 januari 2017 is de gezinsvoogd op huisbezoek geweest. De moeder was aanvankelijk niet aanwezig met [de minderjarige] op het afgesproken tijdstip maar kwam een uur later met de vader en [de minderjarige] aanrijden. Zij gaven als verklaring hiervoor dat de moeder met pech was komen te staan. De vader is vervolgens vertrokken, naar eigen zeggen naar een afspraak met de reclassering maar daar is hij nooit geweest. De gezinsvoogd trof bij de moeder een vervuilde woning aan: vieze vloerbedekking, as en peuken op de vloer, geen wc-papier op de wc, een vieze handdoek en wattips op de vloer van de wc, geen beddengoed om het dekbed, her en der vuilniszakken enzovoort. De moeder bagatelliseerde een en ander. De moeder is tevens de afspraak voor controle bij het ziekenhuis niet nagekomen.
De ouders hebben grote problemen op vrijwel alle levensgebieden. Bij de vader is sprake van borderline problematiek en trauma's. De vader is psychisch niet stabiel en heeft zijn behandeling tijdens zijn detentie vroegtijdig beëindigd. In het verleden is sprake geweest van veelvuldig drugsgebruik en politiecontacten (diefstal, inbraak, inrijden op politie). De problematiek van de vader was van dien aard dat hij eerst aan zijn eigen problematiek diende te werken, voordat hij verantwoordelijkheid voor [de minderjarige] zou mogen dragen. De vader is echter in strijd met de afspraken regelmatig in de buurt van [de minderjarige] gesignaleerd. De afspraak was dat er in samenwerking met [J] een omgangsregeling tot stand gebracht zou worden waarbij de vader [de minderjarige] één keer per week één uur begeleid en drie uren onbegeleid bij zich zou hebben. De ouders hebben zich daar niet aan gehouden, hetgeen een ernstige bedreiging vormt voor de vorming van hechtingsrelaties bij [de minderjarige] . De GI concludeert dat de moeder in een onbegeleide leefsituatie volkomen faalt in het op orde houden van haar leven en dat van [de minderjarige] .
De GI vindt het hierom van belang dat de rust wederkeert in [de minderjarige] 's leven en dat hij de basale verzorging krijgt die hij nodig heeft. Daarvoor is volgens de GI in eerste instantie nodig dat hij verblijft in een crisisgezinshuis of pleeggezin en dat van daaruit door de GI onderzocht kan worden wat nodig is.
5.4
De kinderrechter heeft in de bestreden beschikking aanleiding gezien het verzoek van de GI toe te wijzen en de verzochte machtiging te verlenen. Gelet op het feit dat het perspectief van [de minderjarige] nader zal worden onderzocht maar niet bij de moeder ligt, heeft de kinderrechter aanleiding gezien een dubbele machtiging te verlenen voor plaatsing in een accommodatie jeugdhulpaanbieder dan wel een voorziening voor pleegzorg. Het moment is volgens de kinderrechter aangebroken dat voor de verzorging, opvoeding en veiligheid van [de minderjarige] moet worden gekozen. De moeder heeft voldoende kansen gehad maar is na vertrek uit het moeder-kindhuis niet in staat gebleken te voorzien in zijn basale levensbehoeften, waaronder rust, regelmaat, veiligheid en hygiëne. Ten tijde van de bestreden beschikking zaten beide ouders gedetineerd.
5.5
De ouders kunnen zich niet vinden in het oordeel van de kinderrechter. Het onderhavige hoger beroep van de ouders strekt ertoe de gronden en noodzakelijkheid van de maatregel ter beoordeling aan het hof voor te leggen. De ouders zijn van mening dat de maatregel niet gerechtvaardigd is. Zij betwisten de door de GI geschetste gang van zaken na het vertrek van de moeder met [de minderjarige] uit het moeder-kindtraject bij [G] , althans de ernst ervan (grotendeels) en de moeder wil graag de kans om met begeleiding de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] op zich te nemen.
5.6
Het hof kan zich na eigen onderzoek vinden in de beoordeling en de overwegingen van de kinderrechter in de bestreden beschikking, die het hof overneemt en tot de zijne maakt. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep naar voren is gekomen. Ter zitting van het hof hebben de ouders toegelicht dat de vader momenteel een straf uitzit voor zestien oplichtingen en voorts dat de moeder momenteel verblijft bij [K] , een opvangvoorziening voor daklozen en mensen met problemen. Dat heeft er volgens de moeder mee te maken dat zij zich niet meer veilig voelde in de woning in [I] mede in verband met huurachterstand. Het hof plaatst hierom vraagtekens bij de praktische mogelijkheden van de ouders om de door hen in deze procedure nagestreefde dagelijkse verzorging en opvoeding van [de minderjarige] op zich te nemen maar afgezien daarvan is dat naar 's hofs oordeel ook niet meer aan de orde.
5.7
Het hof constateert in dit verband een discrepantie tussen enerzijds de opvoedingsvaardigheden die aan de moeder zijn toegedicht vóór en tijdens het moeder-kindtraject bij [G] en anderzijds de voor [de minderjarige] zeer onwenselijke en ook onveilige situatie waarin hij is komen te verkeren reeds kort na het vertrek bij [G] . Het hof ziet in dit verband in hetgeen de moeder en de vader hebben aangevoerd geen enkele aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de door de GI geschetste feiten en omstandigheden in de dagen na het vertrek van de moeder met [de minderjarige] bij [G] (hiervóór samengevat weergegeven onder 5.3). De GI baseert zich in dit verband blijkens de stukken niet alleen op informatie van de gezinsvoogd maar ook op informatie van derden zoals de politie en het netwerk van de ouders. De ouders hebben ter zitting van het hof deels ook erkend dat een en ander is misgegaan.
5.8
De ouders leggen de verantwoordelijkheid daarvoor steevast bij derden: de hond heeft kort voor het huisbezoek van de gezinsvoogd voor vervuiling van de woning gezorgd tijdens een onbewaakt ogenblik, de verhuizing en inschakeling van [J] is door de gezinsvoogd niet goed geregeld, de bewindvoerder heeft de bijstandsaanvraag en betaling van de huur voor de woning in [I] niet goed geregeld en de politie heeft bij de door de GI vermelde aanhoudingen verkeerde conclusies getrokken en personen verwisseld. Het hof acht deze stellingen van de ouders in het licht van de overige stukken in het dossier weinig overtuigend. Feit is dat de ouders [de minderjarige] in benarde en ook onveilige situaties hebben gebracht in de dagen na het vertrek bij [G] . De ouders tonen daarmee dat zij op dit moment niet in staat zijn te voorzien in de (basale) levensbehoeften van [de minderjarige] , laat staan dat zij voor hem voldoende sensitief en responsief kunnen zijn. Zij maken op dit moment keuzes die niet in het belang van [de minderjarige] zijn. De moeder heeft weliswaar het moeder-kindtraject positief afgerond maar heeft het geleerde niet kunnen vasthouden en is niet in staat de gemaakte afspraken na te komen.
5.9
De gezondheid en het ontwikkelingsbelang van [de minderjarige] rechtvaardigen de onderhavige maatregel en maken die noodzakelijk. Dat betekent dat naar 's hofs oordeel, evenals die van de kinderrechter in eerste aanleg, aan de gronden voor de maatregel is voldaan. Hoewel het positief is dat de ouders nu bereid zijn te werken aan zichzelf en verwerking van bepaalde gebeurtenissen in hun leven, kan [de minderjarige] daarop vanwege zijn jonge leeftijd en opvoedingsbehoeften niet wachten. Het hof gaat ervan uit dat de GI zijn uiterste best zal doen een geschikte perspectiefbiedende plek voor hem te vinden.
5.1
Het voorgaande betekent dat het hoger beroep van de ouders faalt.

6.De slotsom

6.1
Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 25 januari 2017 voor zover aan dit hoger beroep onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en
F. Kleefmann en is in het openbaar uitgesproken op 14 september 2017 in bijzijn van de griffier.