ECLI:NL:GHARL:2017:8064

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 september 2017
Publicatiedatum
14 september 2017
Zaaknummer
200.209.678
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van gezag over minderjarige na ontheffing; beoordeling van gewijzigde omstandigheden

In deze zaak gaat het om een verzoek tot herstel van het gezag over een minderjarige, [kind], door de ouders, die eerder ontheven zijn van het ouderlijk gezag. De ouders hebben in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Overijssel van 16 november 2016 bestreden, waarin hun verzoeken om het gezag te herstellen en [kind] bij hen terug te plaatsen, zijn afgewezen. Het hof heeft de ouders in persoon gehoord, evenals vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming Overijssel, en de gezinshuisouders. De ouders hebben vier grieven ingediend en stellen dat er sinds de ontheffing van het gezag relevante wijzigingen zijn opgetreden die hun verzoek ondersteunen.

Het hof heeft vastgesteld dat de ouders niet hebben aangetoond dat er sinds de ontheffing van het gezag in 2014 een relevante wijziging van omstandigheden heeft plaatsgevonden. De ouders hebben hun stellingen over verbeterde opvoedingsvaardigheden niet onderbouwd, terwijl uit een verklaring van een gedragswetenschapper blijkt dat er ernstige gedragsproblematiek bij [kind] is. De GI heeft verweer gevoerd en gesteld dat de ouders niet in staat zijn de zorg te bieden die [kind] nodig heeft, en dat er een loyaliteitsconflict ontstaat door de opstelling van de ouders.

Het hof heeft geoordeeld dat de verzoeken van de ouders moeten worden afgewezen, omdat niet is voldaan aan de wettelijke vereisten voor herstel van het gezag. De bestreden beschikking is bekrachtigd, en de proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.209.678
(zaaknummer rechtbank Overijssel 190606)
beschikking van 14 september 2017
inzake
[verzoeker 1],
verder te noemen: de vader, en
[verzoekster 2],
verder te noemen: de moeder,
beiden wonende te [woonplaats verzoekers] ,
verzoekers in hoger beroep,
tezamen verder te noemen: de ouders,
advocaat: mr. M.Th.M. Demmer te Hengelo (O),
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd te Almelo,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI,
en
de gezinshuisouders van [kind],
wonende op een bij de GI bekend adres,
verder te noemen: de gezinshuisouders.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 16 november 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties 1-3, ingekomen op 16 februari 2017;
- een journaalbericht van mr. Demmer van 7 augustus 2017 met producties 4-7.
2.2
Op 28 augustus 2017 is na te noemen [kind] verschenen, die buiten aanwezigheid van partijen door het hof is gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 10 augustus 2017 plaatsgevonden. De ouders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaat. Namens de GI zijn [medewerker GI 1] en [medewerker GI 2] verschenen. De gezinshuisouders zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad) is, met kennisgeving vooraf, niemand verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit het huwelijk van de ouders is op [geboortedatum] te [geboorteplaats] [kind] geboren.
3.2
Bij beschikking van 10 januari 2014 heeft de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, voor zover hier van belang, de ouders ontheven uit het ouderlijk gezag over [kind] en de GI tot voogdes benoemd. Bij beschikking van 16 september 2014 heeft dit hof deze beschikking bekrachtigd.
3.3
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de verzoeken van de ouders om hen weer met het gezag over [kind] te belasten en [kind] onmiddellijk bij hen terug te plaatsen, subsidiair een onderzoek te gelasten door een onafhankelijke instantie naar de opvoedkundige capaciteiten en vaardigheden van de ouders en naar de mogelijkheden tot terugplaatsing van [kind] bij de ouders, afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
De ouders zijn met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen.
De ouders verzoeken het hof de bestreden beschikking te vernietigen en hun verzoeken alsnog toe te wijzen, kosten rechtens.
4.2
Het hof zal de grieven gezamenlijk beoordelen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:277 eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank de ouder wiens gezag is beëindigd, op zijn verzoek in het gezag herstellen indien:
a. herstel in het gezag in het belang van de minderjarige is, en
b. de ouder duurzaam de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen.
5.2
De ouders kunnen zich met de bestreden beschikking niet verenigen en voeren daartoe het volgende aan. Volgens de ouders is de samenwerking met de GI niet optimaal en behoeft de communicatie van de voogd naar de ouders verbetering. De voogd informeert de ouders onvoldoende en het is volgens de ouders daarom de vraag of zij in staat is de voogdij op een behoorlijke wijze uit te oefenen en beslissingen van enig belang te nemen op een wijze die niet belastend is voor [kind] zonder de veiligheid van [kind] in gevaar te brengen. Deze twijfel wordt versterkt nu de voogd voorstander is van gesloten jeugdhulp voor [kind] , terwijl de wettelijke grond hiervoor ontbreekt. Inmiddels zit [kind] op zijn 18e plek en is er nu al een vierde voogd. De ouders zijn dus de enige constante factor in [kind] leven en bieden continuïteit. Ten slotte menen de ouders dat de gronden die destijds tot ontheffing uit het ouderlijk gezag hebben geleid achterhaald zijn en dat sprake is van een verbetering in hun opvoedingsvaardigheden. [kind] heeft bij de gedragswetenschapper aangegeven dat hij weer bij ouders wil wonen. Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat wonen bij de ouders, gelet op wat [kind] nodig heeft, geen optie is. Indien het hof de ouders niet volgt in hun stellingen, dan moet een nader onderzoek worden gelast, zodat een onafhankelijk deskundige zich over hun opvoedingsvaardigheden en de mogelijkheden tot terugplaatsing van [kind] bij de ouders kan uitlaten, aldus nog steeds de ouders.
5.3
De GI heeft ter mondelinge behandeling verweer gevoerd. De GI heeft verklaard dat [kind] thans nog niet op een voor hem geschikte plek is geplaatst, omdat zijn specifieke problematiek niet op zijn huidige plek kan worden behandeld. Er zal daarom nader onderzoek plaatsvinden welke instelling voor [kind] passend is en welke behandeling noodzakelijk.
De ouders bagatelliseren de ernstige problematiek van [kind] en zij zijn niet in staat de zorg te bieden die hij nodig heeft. Er is bij herhaling in verschillende instellingen sprake geweest van (seksueel) grensoverschrijdend gedrag door [kind] . [kind] moet hiervoor worden behandeld en dit is, mede gelet op de houding van de ouders, in de thuissituatie niet mogelijk. [kind] komt door de opstelling van de ouders in een loyaliteitsconflict, hetgeen de GI niet in zijn belang acht. De GI verzoekt daarom het verzoek van de ouders om een nader onderzoek te gelasten af te wijzen nu dit het loyaliteitsconflict van [kind] alleen maar verder vergroot.
5.4
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat niet voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:277, eerste lid BW. Het hof voegt hier het volgende nog aan toe. Onder de huidige omstandigheden, waarin de ouders wensen dat hun gezag over [kind] wordt hersteld, zodat [kind] weer bij hen kan komen wonen, ligt het op de weg van de ouders om te onderbouwen dat er sinds de ontheffing uit het ouderlijk gezag in 2014 een relevante wijziging van omstandigheden heeft plaatsgevonden die maakt dat zij weer met het ouderlijk gezag over hem kunnen worden belast. De ouders hebben hun stelling dat de gronden die destijds tot de ontheffing van het gezag over [kind] hebben geleid achterhaald zijn en dat bij hen sprake is van een verbetering van hun opvoedingsvaardigheden evenwel op geen enkele manier met stukken of anderszins onderbouwd. Dit wringt temeer nu uit de door ouders overgelegde verklaring van [wetenschapper] , gedragswetenschapper, van 19 mei 2017 (productie 5 bij het journaalbericht van mr. Demmer van 7 augustus 2017) blijkt dat sprake is van ernstige gedragsproblematiek bij [kind] , op het gebied van - onder meer - de seksuele en emotionele ontwikkeling, terwijl (de ernst van) deze problematiek door zowel de ouders als door [kind] wordt ontkend. Thuisplaatsing is volgens deze gedragsdeskundige niet aan de orde door de ernst van de problematiek van [kind] alsmede andere belemmerende factoren, waaronder het feit dat de noodzakelijke samenwerking met ouders, gezien hun opstelling naar jeugdzorg, niet op korte termijn te realiseren is.
5.5
Nu de ouders op geen enkele manier hebben onderbouwd dat sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden sinds zij zijn ontheven van het gezag over [kind] waardoor zij weer duurzaam in staat zijn de verantwoordelijkheid voor de opvoeding en verzorging van [kind] te dragen, bestaat er voor een - niet nader gespecificeerd - onderzoek door een deskundige naar de opvoedingsvaardigheden van ouders en de mogelijkheid van een thuisplaatsing van [kind] , zoals ouders (subsidiair) verzoeken, geen aanleiding.
5.6
De verzoeken van ouders dienen, gezien het voorgaande, te worden afgewezen.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
6.2
Het hof zal, gelet op de familierechtelijke aard van de zaak, de proceskosten in hoger beroep compenseren.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 16 november 2016;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, R. Feunekes en T. ter Brugge, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 14 september 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.