ECLI:NL:GHARL:2017:7939

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 september 2017
Publicatiedatum
12 september 2017
Zaaknummer
200.163.284/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door brand veroorzaakt door werkzaamheden met verfstripper

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 september 2017 een tussenarrest gewezen in een geschil tussen een huurster en Humphrey's [A] B.V. De huurster, appellante, vorderde schadevergoeding als gevolg van een brand die in het naastgelegen pand van Humphrey's heeft gewoed. De brand ontstond tijdens werkzaamheden waarbij verfstrippers werden gebruikt door medewerkers van Humphrey's. De huurster stelde dat de brand het gevolg was van onrechtmatig handelen van Humphrey's, omdat de medewerkers onvoldoende voorzorgsmaatregelen hadden getroffen. Het hof oordeelde dat de huurster voldoende feiten had gesteld om aan te nemen dat de brand was ontstaan door de werkzaamheden met de verfstripper, en dat Humphrey's niet de zorgvuldigheid had in acht genomen die in het maatschappelijk verkeer betaamt. Het hof liet de huurster toe tot bewijslevering met betrekking tot de schade aan de plafondplaten en bepaalde dat verdere beslissingen zouden worden aangehouden. De zaak is complex, met verschillende rapporten over de brandoorzaak en de schade, en de uiteindelijke beslissing zal afhangen van het bewijs dat de huurster kan leveren.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.163.284/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/154265 / HA ZA 14-184)
arrest van 12 september 2017
in de zaak van
[appellante] ,
wonende te [A] ,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. A.A. Bos, kantoorhoudend te Zwolle,
tegen
Humphrey's [A] B.V.,
gevestigd te [A] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
Humphrey's,
advocaat: mr. C.W. Houtman, kantoorhoudend te Nijmegen.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 31 januari 2017 hier over.
1.2.
De in voornoemd tussenarrest bepaalde comparitie heeft plaatsgehad op
30 maart 2017. Het hiervan opgemaakte proces-verbaal bevindt zich bij de stukken.
Mr. Bos en mr. Houtman hebben comparitieaantekeningen overgelegd die bij de processtukken zijn gevoegd. Ter zitting is akte verleend van de bij brief van 13 maart 2017 door mr. Bos overgelegde producties en van de bij brief van 15 maart 2017 door mr. Houtman overgelegde productie. Een schikking is niet bereikt.
1.3.
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald op het comparitiedossier.
1.4.
[appellante] heeft in het hoger beroep, na wijziging van eis, gevorderd, voor zoveel uitvoerbaar bij voorraad:
"de vonnissen van de rechtbank Overijssel (…) van 18 juni 2014 en 15 oktober 2015 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van [appellante] alsnog toe te wijzen met inachtneming van de wijziging van eis zoals onder randnummer 48 uiteengezet[toevoeging hof: [appellante] heeft haar eis met een bedrag van € 2.010,- verminderd en haar eis met een bedrag van
€ 31.371,34 vermeerderd, zodat de hoofdsom die in deze procedure wordt gevorderd
€ 31.371,34 bedraagt]
met veroordeling van Humphrey's in de kosten van beide instanties."

2.De vaststaande feiten

2.1.
De door de rechtbank in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.4) als vaststaand weergegeven feiten zijn tussen partijen niet in geschil. Aangevuld met wat voorts nog onweersproken is gesteld, staat voor zover in hoger beroep nog van belang het navolgende vast.
2.2.
[appellante] is sinds 1 februari 2005 eigenaresse van [B] gelegen aan de [a-straat] te [A] .
2.3.
Humphrey's exploiteert in het naastgelegen pand aan de [a-straat] een restaurant.
2.4.
[In] 2011 heeft brand gewoed in het pand van Humphrey's. Ten tijde van het ontstaan van de brand werd door twee personeelsleden van Humphrey's in het pand met verfstrippers verf van de plafondbalken verwijderd.
2.5.
In opdracht van Amlin Corporate Insurance heeft Gorissen & Van der Zande Schadeonderzoek B.V. op 21 juni 2011 een rapport uitgebracht over haar onderzoek naar de brand. Dit onderzoek werd gezamenlijk uitgevoerd met onderzoeksbureau Interseco Investigation B.V., die door Aegon, de verzekeraar van Humphrey's was ingeschakeld.
Met betrekking tot de werkzaamheden in het pand van Humphrey's is de volgende passage opgenomen:
4.2
Werkzaamheden
In het pand werd op meerdere plaatsen geconstateerd dat er verbouwd werd. De 1ͤ verdiepingsvloer in panddeel 47 lag deels open en op de vloer lag bouwmateriaal e.d. (foto 11). Op de 1ͤ verdieping van pand 49 werden in de voormalige rookkamer aan straatzijde meerdere ladders en een verrijdbare steiger aangetroffen (foto's 17 en 18). Ook werden in die kamer 3 verfstrippers (föhnen) aangetroffen waarvan er 2 middels verlengsnoeren / -haspels nog in wandcontacten waren aangesloten. Het ging
daarbij om strippers met een vermogen van respectievelijk 2.000W en van 1.800W. Verder lagen er op de steiger meerdere verfkrabbers. Ook op de vensterbank werden deze aangetroffen, alsmede 2 blikken afbijtmiddel (foto 17). Op een radiator lag een plantenspuit gevuld met een water/zeepoplossing. Op de vloer aan raamzijde stonden 3 emmers. Deze stonden er al ten tijde van de brand zo bleek uit de schone vloer onder de emmers. Aan de hand van de aangetroffen situatie in de rookkamer kon zonder twijfel worden vastgesteld dat er op het moment van het ontstaan van brand werkzaamheden met de verfstrippers werden uitgevoerd. De zijkanten van de plafondbalken waren
allen verfloos. Dit conform de verklaringen van de medewerkers van Humphrey's.
In het rapport is met betrekking tot de brandoorzaak onder meer de volgende passage opgenomen:
"6.1 Brandoorzaak
De brand in de hoek bij de betreffende plafondbalk werd geconstateerd enkele minuten (5 tot 10) nadat de heer [C] op die plek met een verf stripper en een krabber de verf van de zijkant van de plafondbalk had verwijderd. Nabij de ontstaansplaats was in de rookkamer wel elektra aanwezig. Onder de plafondbalken is namelijk een leiding geïnstalleerd. Deze leiding en/of daarin opgenomen lasdozen werden echter niet door het vuur aangetast. Zodoende kon een elektrische oorzaak geheel worden uitgesloten.
Ook voor het opzettelijk bijbrengen of achterlaten van open vuur werden tijdens het onderzoek geen aanwijzingen gevonden. De 2 betrokken medewerkers van Humphrey's roken beiden niet. Tussen de plafondbalken en de daarop liggende vloerplanken werden op vele plaatsen forse spleten/openingen aangetroffen. In een aantal van die spleten/openingen hadden, volgens de verklaringen van de medewerkers van Humphrey's, stukken papier gezeten om deze op te vullen. Die werden door hen verwijderd na het aantreffen. Ook werden her en der op de onderzijde van de vloerplanken kleine resten van zachtboard aangetroffen, waarmee het plafond eerder afgetimmerd was geweest.
Gelet op de verklaringen van de medewerkers van Humphrey's, het aangetroffen brandbeeld en de
aangetroffen situatie ter plaatse moet worden geconcludeerd dat er een causaal verband is tussen het
werken met de verfstripper (hete lucht) en het ontstaan van de brand. Met aan zekerheid grenzende
waarschijnlijkheid heeft de hete lucht die uit de föhn werd geblazen materiaal dat gemakkelijk ontsteekt, zoals bijvoorbeeld stof, papierresten, spinnenwebben enz., doen ontbranden of heeft daarin een smeulproces geïnitieerd dat later overging in een vlammende brand. Dit gebeurde waarschijnlijk buiten het zichtveld van de heer [C] in een spleet of op de verdiepingsvloer. Vervolgens kon het vuur zich in de bovengelegen ruimte verder ontwikkelen en uitbreiden. Onze conclusie m.b.t. het ontstaan van de brand en het verdere brandverloop wordt overigens gedeeld door de technisch onderzoeker van Interseco in de persoon van de heer [D] ."
Met betrekking tot de getroffen preventiemaatregelen is in het rapport de volgende passage opgenomen:
"6.2 Getroffen preventiemaatregelen
De medewerkers van Humphrey's verklaarden dat zij één of twee plantenspuiten, gevuld met water, bij hun werkplek(ken) hadden. Dit op aangeven van de klusjesman van Humphrey's die de werkzaamheden begeleidde. Met deze plantenspuit konden eventuele brandhaardjes geblust worden. Verder werden geen preventieve maatregelen getroffen om een ontstaan van brand te voorkomen of om een begin van brand te kunnen blussen. In het pand zijn op diverse plaatsen o.a. brandslangen aanwezig. Dit ook in de gang naast de rookkamer. Ondanks de aanwezigheid van de slanghaspel werd deze niet afgerold en gebruiksklaar in de rookkamer gelegd. Na het ontdekken van de brand werd In eerste instantie met een glas water getracht het vuur te doven. In 2e Instantie werd ook de plantenspuit nog gebruikt, echter zonder resultaat. Na het pakken van een glas water is de heer [E] op de begane grond emmers gaan vullen met water. De heer [C] liep naar boven om te kijken of hij daar het vuur kon doven. Abusievelijk kwam hij in de verkeerde ruimte uit waar hij alleen enige rook uit de vloer zag komen. Hij besloot daarop weer naar beneden te gaan
In de veronderstelling dat de brand in de (niet aanwezige) balklaag woedde. Geen van beiden heeft gebruik gemaakt van de slanghaspels die op zowel de 1ͤ als 2ͤ verdieping aanwezig zijn. Beiden verklaarden daar niet eens aan gedacht te hebben."
2.6.
Bij brief van 29 augustus 2012 heeft [appellante] Humphrey's aansprakelijk
gesteld voor de door haar (bedrijf) als gevolg van de brand geleden schade. Daarna hebben
(de advocaat c.q. gemachtigde van) partijen gecorrespondeerd over de aansprakelijkstelling
en een eventuele schadevergoeding.
2.7.
Op 1 november 2013 heeft ZHUN B.V. in opdracht van [appellante] een rapport opgesteld met betrekking tot de schade.
2.8.
Op 18 augustus 2016 heeft [F] van Brand Technisch Bureau Nederland B.V. (hierna BTB) in opdracht van Van Backx & Ritmeester Verzekeringsadvocaten een rapport uitgebracht waarin het onder rov. 2.5. genoemde rapport en het voorhanden beeldmateriaal is geanalyseerd en van commentaar is voorzien. In dit door Humphrey's overgelegde rapport is met betrekking tot de brandoorzaak onder meer opgenomen:
"2.4 Aanwijzen primaire brandhaard en brandoorzaak
(…)
Zeer waarschijnlijk is de brand ontstaan als gevolg van een opgetreden elektrisch defect in de gebouwgebonden elektrische installatie of in een daarop aangesloten elektrische verbruiker. Hoewel dat thans niet meer is vast te stellen, kan het niet voorts worden uitgesloten dat sprake is geweest van I) een isolatiedefect II (hemel)waterlekkage of III) knaagdier schade."
Met betrekking tot de gebruikte verfstrippers
"3.2 Uitgangspunt II: gevaarzetting verfstrippers
De gebruikte verfstrippers zijn door G&Z fotografisch vastgesteld. Het betreffen de volgende
merken en typen:
Black&Decker CD 701 type 2
De technische specificatie vermeldt dat de opgewarmde lucht direct bij de mond van het apparaat
temperaturen bereikt van 300 / 500 °C.
Skil 8003
De technische specificatie vermeldt dat de stripper in drie standen kan worden ingesteld. Hierbij
worden in de uitstroomlucht de volgende temperaturen bereikt, respectievelijk de volgende debieten
gerealiseerd:
stand 1 50 °C 250 1/minuut;
stand II 400 °C 250 1/minuut;
stand III 570 °C 500 1/minuut.
Steinel type 3482
Van dit type stripper is geen technische specificatie meer voorhanden. Voor een vergelijkbaar type:
HL 1920 E 2000W, worden temperaturen opgegeven van: 80 °C - 600 ºC.
Het aannemelijk dat de planken vloer en de plafondbalken van massief eiken waren of van een
vergelijkbare kwaliteit. Hoewel voor hout in de vakliteratuur ontstekingstemperaturen worden opgegeven van 250 °C - 350 °C, betekent dit niet dat het verwijderen van de oude verlagen met behulp van een stripper tot brandgevaar leidt: oppervlakkige en - zeer - beperkte brandschade kan uitsluitend ontstaan wanneer de door de stripper opgewarmde uitstroomlucht langdurig op één plaats wordt gericht en de uit stroomopening op - zeer - korte afstand van het houtoppervlak wordt gehouden. Op grond van de verklaringen van [C] en [E] moet worden geconcludeerd dat beiden een veilige afstand hebben aangehouden. (…) "

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1.
[appellante] heeft in eerste aanleg gevorderd - samengevat - veroordeling van Humphrey's tot betaling van een bedrag van € 31.849,21 aan haar, als vergoeding voor de schade die zij heeft geleden als gevolg van onrechtmatig handelen van twee van Humphrey's personeelsleden, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente vanaf 1 juni 2011, de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 1.093,49 en de proceskosten.
3.2.
Humphrey's heeft aangevoerd dat [appellante] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld om tot onrechtmatig handelen van Humphreys jegens [appellante] te kunnen concluderen.
3.3.
De rechtbank heeft geoordeeld dat een deugdelijke grondslag voor de vordering ontbreekt, heeft de vordering afgewezen en [appellante] in de proceskosten veroordeeld.

4.De beoordeling van de grieven en de vordering.

4.1.
[appellante] heeft tegen het vonnis van 18 juni 2014 geen grieven gericht, zodat het beroep tegen dit vonnis zal worden verworpen. Tegen het vonnis van 15 oktober 2014 heeft zij één als zodanig aangeduide grief gericht waarmee zij het geschil in volle omvang aan het hof voorlegt.
4.2.
[appellante] heeft aan haar vordering tot vergoeding van schade ten grondslag gelegd dat Humphrey's jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld. Het is aan [appellante] om feiten en omstandigheden te stellen waaruit het bestaan en de omvang van haar vorderingsrecht volgen en deze feiten en omstandigheden bij voldoende betwisting te bewijzen. Dat de brand in het pand van Humphrey's heeft plaatsgevonden, is van belang voor de omvang van deze stelplicht van [appellante] . Van Humphrey's mag worden verwacht dat zij bij haar weerspreking van de door [appellante] gestelde feiten en omstandigheden voldoende nadere feitelijke gegevens verschaft ten aanzien van (de oorzaak van) de brand, nu die voor de beslissing van de zaak relevante omstandigheden geheel in het domein van Humphrey's liggen. Indien [appellante] heeft voldaan aan haar stelplicht en Humphrey's deze feiten en omstandigheden onvoldoende heeft weersproken staan de gestelde feiten in beginsel vast en wordt aan bewijslevering niet toegekomen.
Oorzaak van de brand
4.3.
[appellante] heeft het volgende gesteld. Er is brand ontstaan in het pand van Humphrey's. De brand is veroorzaakt doordat in opdracht van Humphrey's, twee ter zake ondeskundige mensen, barmedewerkers, met gebruikmaking van föhns en verfkrabbers, verfresten van de plafondbalken op de tweede verdieping aan het verwijderen waren. Bij de werkzaamheden is nagelaten om noodzakelijke voorzorgsmaatregelen te treffen. De medewerkers hadden in het kader van brandpreventie uitsluitend één of twee plantenspuiten voorhanden. Brandhaspels waren weliswaar aanwezig, maar lagen niet uitgerold klaar en zijn ook niet gebruikt. Toen er brand uit was gebroken hebben de medewerkers met genoemde plantenspuiten en een glaasje water en later emmers die op de begane grond werden gevuld, de brand proberen te blussen. Uit het voorgaande volgt dat de oorzaak van de brand is gelegen in de door werknemers van Humphreys verrichte werkzaamheden waarbij is nagelaten om de noodzakelijke voorzorgsmaatregelen te nemen, aldus nog steeds [appellante] . [appellante] heeft ter onderbouwing van de gestelde feiten en omstandigheden verwezen naar de hiervoor onder rov.2.5. opgenomen passages uit het rapport van Interseco Investigation BV en Gorissen & Van der Zande Schadeonderzoek verwezen en tevens verwezen naar de daarin opgenomen verklaringen van de twee medewerkers. Met betrekking tot de volgens [appellante] te nemen voorzorgsmaatregelen heeft [appellante] verwezen naar de door haar overgelegde publicatie "Veiligheid in kerken".
4.4.
Gelet op hetgeen hiervoor in rov. 4.3. is weergegeven heeft [appellante] voldaan aan haar stelplicht. Het ligt vervolgens op de weg van Humphrey's zoals hiervoor in rov. 4.2. is overwogen om verdere feiten en omstandigheden aan te dragen, nu die in haar domein liggen, zodat [appellante] haar stellingen nader met feiten en omstandigheden kan onderbouwen. Humphrey's heeft enerzijds het gevaarzettende karakter van het handelen van haar medewerkers weersproken, en daarnaast een andere mogelijke oorzaak naar voren gebracht. Onder verwijzing naar het rapport van BTB (rov. 2.8.) heeft zij gesteld dat de brand waarschijnlijk is ontstaan als gevolg van een opgetreden elektrisch defect in de gebouwgebonden elektrische installatie of in een daarop aangesloten elektrische verbruiker.
4.5.
Het hof stelt vast dat tussen partijen vaststaat dat er bij de op 1 juni 2011 uitgevoerde werkzaamheden door de twee medewerkers van Humphrey's gebruik is gemaakt van verfstrippers en dat ten tijde van dat verfstrippen ook brand is ontstaan in het pand van Humphrey's (zie rov. 2.4). In het rapport van Gorissen & Van der Zande d.d. 21 juni 2011staat vermeld
"Ook werden in die kamer 3 verfstrippers (föhnen) aangetroffen waarvan er 2 middels verlengsnoeren / -haspels nog in wandcontacten waren aangesloten. Het ging daarbij om strippers met een vermogen van respectievelijk 2.000W en van 1.800W."In het rapport van BTB (rov. ) worden de specificaties van de gebruikte verfstrippers genoemd, daaruit volgt dat de opgewarmde lucht direct bij de mond van de verschillende apparaten temperaturen bereikt van 50º tot maximaal 600º.
Voor hout worden ontstekingstemperaturen opgegeven van 250º -350ºC (zie rapport BTB). Los van het specifieke gebruik wat door de betreffende medewerkers van de verfstrippers is gemaakt is daarmee gegeven dat de verfstrippers een adequaat middel zijn om brand te veroorzaken en is het gevaarzettende karakter van de werkzaamheden gegeven, te meer nu de betreffende medewerkers hebben verklaard dat papier-, stof- en zachtboardresten aanwezig waren, die makkelijk vlam konden vatten en smeulen.
4.6.
Met betrekking tot de mogelijke alternatieve brandoorzaak, zoals door Humphrey's naar voren is gebracht overweegt het hof als volgt. Het BTB rapport is opgesteld op
18 augustus 2016, derhalve 5 jaar na de brand en is gebaseerd op onderzoek van de eerder opgemaakte rapportages en beschikbare foto's. Gelet op de in rov. 2.5. weergegeven passage uit het rapport Gorissen onder 6.1. met betrekking tot de brandoorzaak, waarin wordt opgemerkt dat de elektrische leidingen en lasdozen onaangetast zijn gebleven, acht het hof onvoldoende onderbouwd dat in exact hetzelfde tijdsbestek waarin de (gevaarzettende) werkzaamheden door de personeelsleden plaatsvonden de in het pand aanwezige elektrische installatie de oorzaak heeft gevormd voor het ontstaan van de brand. Daarmee dient te worden geoordeeld dat Humphrey's de door [appellante] gestelde oorzaak van de brand onvoldoende heeft weersproken.
4.7.
Op grond van al het voorgaande concludeert het hof dat Humphrey's jegens [appellante] niet de zorgvuldigheid in acht heeft genomen die in het maatschappelijk verkeer betaamt, zodat haar handelen als onrechtmatig moet worden aangemerkt en Humphrey's daarvoor aansprakelijk is, nu zij niet heeft weersproken dat zij aansprakelijk kan worden gehouden voor de gedragingen van haar werknemers en voor de daardoor veroorzaakte schade.
4.8.
[appellante] heeft verschillende schadeposten opgevoerd. Humphrey's heeft aangevoerd dat als gevolg van de late schademelding, eerst 15 maanden na de brand, het voor haar vrijwel onmogelijk is om de juistheid van de aangevoerde schadeposten na te gaan. Zij verbindt hieraan de conclusie dat [appellante] dan ook het recht heeft verwerkt om nog schade bij Humphrey's te kunnen vorderen, althans dat zij handelt in strijd met de redelijkheid en de billijkheid door deze late schademelding. [appellante] heeft zich verweerd door aan te voeren dat een medewerker van Flavius Assurantiën en Financiën meteen na de brand namens Humphrey's de schade in [B] heeft opgenomen en zij ook voor de brief van 29 augustus 2012 Humphrey's meermalen aansprakelijk heeft gesteld.
4.9.
Het hof overweegt als volgt. Humphrey's heeft ontkend dat zij eerder dan bij laatstgenoemde brief door [appellante] aansprakelijk is gesteld. Voorts is haar niet bekend dat er een rapport zou zijn opgesteld door Flavius. [appellante] heeft ter comparitie bij het hof verklaard terzake niet over bewijsstukken te beschikken en heeft ter zake geen bewijs aangeboden, zodat het hof als vaststaand aanneemt dat [appellante] Humphrey's eerst 15 maanden na de brand Humphrey's daarvoor aansprakelijk heeft gesteld en in het verlengde daarvan Humphrey's niet kort na de brand in de gelegenheid is geweest de beweerdelijke schade op te nemen.
4.10.
Om rechtsverwerking te kunnen aannemen is nodig dat de rechthebbende zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het geldend maken van zijn recht of bevoegdheid. Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad is enkel tijdsverloop onvoldoende. Er moet sprake zijn van bijzondere omstandigheden op grond waarvan bij de wederpartij het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de rechthebbende zijn aanspraak niet meer geldend zal maken of waardoor de positie van de wederpartij onredelijk verzwaard of benadeeld zou worden indien het recht of de bevoegdheid alsnog geldend wordt gemaakt. Humphrey's heeft zich op het standpunt gesteld dat haar positie onredelijk is bezwaard of benadeeld. Het hof is van oordeel dat Humphrey's daarvoor onvoldoende heeft aangevoerd. Conform artikel 150 Rv rust de bewijslast van de gestelde schade op [appellante] .
4.11.
Gederfde inkomsten € 1.581,90
[appellante] heeft aangevoerd dat zij in de periode van 1 juni 2011 tot en met 7 juni 2011 [B] verplicht heeft moeten sluiten. Hetzelfde geldt voor 24 augustus 2011. Gemiddeld wordt er per jaar een omzet van € 68.549,00 gehaald. Op weekbasis bedraagt de omzet derhalve € 1.318,25 en op dagbasis € 263,65, zodat zij een bedrag van € 1.581,90 aan inkomsten is misgelopen. Humphrey's heeft aangevoerd, kort samengevat, dat niet de omzet, maar het resultaat bepalend is voor de omvang van de schade, bovendien verschilt de omzet per dag en vallen in de periode van 1 tot en met 7 juni 2011 een zondag en een maandag waarop [B] van [appellante] is gesloten. De omzet kan ook alsnog zijn verplaatst naar andere dagen, omdat [appellante] (ook) op afspraak werkte, aldus Humphrey's.
4.12.
Tussen partijen is niet in geschil dat [B] op genoemde dagen gesloten is geweest. [appellante] heeft niet weersproken dat haar zaak op zondag en maandag gesloten is, zodat het hof uit zal gaan van zes dagen sluiting als gevolg van de brand. De sluiting als gevolg van het bijwonen van de zittingen, is geen schade als gevolg van de brand. Het ligt voor de hand dat [appellante] als gevolg van de sluiting op de eerder genoemde dagen omzet is misgelopen, maar zij heeft zich eveneens bepaalde kosten kunnen besparen. Het hof zal uitgaan van de winst die [appellante] gemiddeld per dag behaald. Uit de overgelegde jaarrekening over 2011 volgt dat over dat jaar een resultaat is behaald van € 11.336. De rekenwijze van [appellante] uitgaande van dit resultaat (€ 11.336:52:5) leidt tot een dagresultaat van € 43,60. Bij zes dagen sluiting leidt dit tot een schade van € 261,60. Dit bedrag ligt voor toewijzing gereed.
4.13.
Schoonmaakwerkzaamheden € 2.808,40
[appellante] heeft gesteld dat om de werkzaamheden in [B] voort te kunnen zetten er professionele schoonwerkzaamheden moesten worden verricht. Zij heeft daartoe een offerte overgelegd. Het hof is van oordeel, zoals ook door Humphrey's is aangevoerd, dat nu niet is gebleken dat de werkzaamheden noodzakelijk waren en dat deze zijn uitgevoerd, de vordering terzake voor afwijzing gereed ligt. Zoals ook bij de volgende schadeposten een rol zal spelen, wreekt zich dat de feitelijke toestand van het pand waarin [appellante] is gevestigd niet kort na de brand is opgenomen. Een deugdelijk taxatierapport ontbreekt. Daarnaast is er geen beeldmateriaal van de schade aanwezig en kunnen de overgelegde afdrukken niet worden herleid tot de brand. Het door [appellante] overgelegde rapport van ZHUN B.V. (rov. 2.7) is ruim twee jaar na de brand opgemaakt, is zeer globaal en wordt niet gesteund door andere bewijsmiddelen (m.u.v. de eveneens door ZHUN opgestelde offerte met betrekking tot de schoonmaakwerkzaamheden), zodat dit rapport niet tot het bewijs van de gestelde schade kan bijdragen. Deze schadepost is wegens onvoldoende onderbouwing niet toewijsbaar.
4.14.
Flyers € 691,82 en grouponbonnen € 1.998,50
[appellante] heeft gesteld dat [B] door de bouwwerkzaamheden en het hek om het pand van Humphrey's slecht bereikbaar was. Om de klandizie op peil te houden zijn acties verricht. Humphrey's heeft aangevoerd dat niet is aangetoond dat de betreffende kosten zijn gemaakt, een aansluiting met de jaarrekening niet kan worden gevonden, het causaal verband met de brand ontbreekt en voor zover de kosten zijn gemaakt deze behoren tot een normale bedrijfsvoering. Het hof is van oordeel dat [appellante] onvoldoende heeft onderbouwd dat deze kosten, voor zover zij al zijn gemaakt, het gevolg zijn van de brand en aan Humphrey's kunnen worden toegerekend. De vorderingen terzake liggen voor afwijzing gereed.
4.15.
Plafondplaten € 1.832,90
Vanwege water-, rook- en/of roetschade moesten de plafondplaten worden vervangen, aldus [appellante] . Humphrey's heeft betwist dat de schade aan de plafondplaten het gevolg is van de brand en dat deze voor rekening van [appellante] komt, nu zij slechts huurster is van het pand. [appellante] heeft dit laatste weersproken in die zin dat zij het pand casco heeft gehuurd en de plafondplaten voor haar rekening komen. Nu zij bewijs heeft aangeboden van het feit dat de plafondplaten als gevolg van bluswater en rook- en roetschade moesten worden vervangen, zal zij conform haar bewijsaanbod worden toegelaten dit te bewijzen als in het dictum vermeld.
4.16.
Vloer € 7.409,17
[appellante] heeft gesteld dat als gevolg van het vele bluswater de vloer was kromgetrokken en beschimmeld. Zij heeft hiertoe foto's overgelegd. Humphrey's heeft aangevoerd dat uit de foto's op geen enkele wijze valt op te maken dat deze in [B] van [appellante] zijn gemaakt. Het hof is van oordeel dat uit de foto's, die eerst in hoger beroep zijn overgelegd inderdaad niet valt op te maken wanneer deze zijn gemaakt en waar ze zijn gemaakt. In eerste aanleg heeft [appellante] weliswaar een offerte overgelegd (inl. dagvaarding prod. 16), maar eerst een jaar na de brand zou de vloer zijn vervangen. Onduidelijk blijft echter of en in hoeverre de vervanging haar oorzaak vond in de brand. Nu een voldoende concreet en gespecificeerd bewijsaanbod ontbreekt, zal het hof [appellante] niet tot het bewijs toelaten en de vordering terzake afwijzen.
4.17.
Elektrawerkzaamheden € 2.752,-
[appellante] heeft gesteld dat zij vanwege water-, rook- en / of roetschade de lampen, het alarmsysteem en andere apparaten heeft moeten laten controleren door een professioneel bedrijf om een en ander vervolgens te laten vervangen. Het hof is met Humphrey's van oordeel dat uit de overgelegde offerte van bijna een jaar na de brand (prod. 17 inl. dagvaarding) niet kan volgen dat de noodzaak van deze werkzaamheden is gelegen in de brand. [appellante] heeft dan ook onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld om tot bewijs te kunnen worden toegelaten. De vordering terzake ligt voor afwijzing gereed.
4.18.
Spiegels en inventaris € 7.009.10, koffiemachine € 538,00, koelkast en magnetron
€ 416,50, wasdroogcombinatie € 1.093,00, verzorgingsproducten € 1.252,83, printer €129,00 stoomkap € 261,80 en handdoeken/banners € 588,87.
De vorderingen tot vergoeding van schade met betrekking tot deze zaken liggen voor afwijzing gereed, nu [appellante] onvoldoende heeft onderbouwd dat deze zaken verloren zijn gegaan als gevolg van de brand. De enkele overlegging van aankoopnota's uit voornamelijk 2008 is daarvoor onvoldoende evenals de met betrekking tot een koffiemachine overgelegde bon waarop staat geschreven
"Total los wegens waterschade"(prod. 23 mvg), nu deze bon dateert van 6 december 2014.
4.19.
Schilderwerkzaamheden € 907,50
[appellante] heeft gesteld dat de wanden opnieuw moesten worden geschilderd. Ter onderbouwing heeft zij een offerte overgelegd van 1 oktober 2013, derhalve ruim twee jaar na de brand. Uit de offerte blijkt op geen enkele wijze dat er sprake is van herstelwerkzaamheden als gevolg van de brand. [appellante] heeft deze vordering onvoldoende onderbouwd, zodat deze voor afwijzing gereed ligt.
Slotsom
4.20.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat Humphrey's gehouden is aan [appellante] de schade te vergoeden die zij als gevolg van de brand heeft geleden. Met betrekking tot de door [appellante] gevorderde vergoeding van schade ligt de post gederfde inkomsten ligt deels voor toewijzing gereed. Met betrekking tot de post plafondplaten zal zij in de gelegenheid worden gesteld bewijs te leveren als in het dictum vermeld. De overige posten liggen voor afwijzing gereed. In afwachting van bewijslevering zal iedere beslissing worden aangehouden.

5.De beslissing

Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
laat [appellante] toe tot het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat de schade aan de plafondplaten het gevolg is van de brand,
bepaalt dat, indien [appellante] uitsluitend bewijs door bewijsstukken wenst te leveren, /zij die stukken op de roldatum van 10 oktober 2017 in het geding dient te brengen,
bepaalt dat, indien [appellante] dat bewijs (ook) door middel van getuigen wenst te leveren, het verhoor van deze getuigen zal geschieden ten overstaan van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. I. Tubben, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan het Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden en wel op een nader door deze vast te stellen dag en tijdstip;
bepaalt dat [appellante] het aantal voor te brengen getuigen alsmede de verhinderdagen van beide partijen, van hun advocaten en van de getuigen zal/zullen opgeven op de roldatum van 26 september 2017, waarna dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;
bepaalt dat [appellante] overeenkomstig artikel 170 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de namen en woonplaatsen van de getuigen tenminste een week voor het verhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof dient op te geven;
bepaalt dat indien een partij bij gelegenheid van het getuigenverhoor nog een proceshandeling wenst te verrichten of producties in het geding wenst te brengen, deze partij ervoor dient te zorgen dat het hof en de wederpartij uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een afschrift van de te verrichten proceshandeling of de in het geding te brengen producties hebben ontvangen;
iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
Dit arrest is gewezen door mr. I. Tubben, mr. G. van Rijssen en mr. G.T. de Jong en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag
12 september 2017.