ECLI:NL:GHARL:2017:7783

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 juli 2017
Publicatiedatum
5 september 2017
Zaaknummer
200.171.274/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing pleidooiverzoek in hoger beroep inzake maatschap Longartsen Martiniziekenhuis

In deze tussenbeschikking van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gedateerd 25 juli 2017, wordt het verzoek van de Maatschap Longartsen Martiniziekenhuis om een pleidooi te houden in hoger beroep afgewezen. De zaak betreft een geschil over de afwikkeling van het vertrek van een lid uit de maatschap. De rolraadsheer, J.H. Kuiper, overweegt dat het proces in appel bestaat uit twee schriftelijke ronden waarin partijen hun grieven en weren volledig naar voren moeten brengen. De maatschap had verzocht om een pleidooi, omdat zij meende dat er essentiële gegevens ontbraken, waaronder een financiële berekening van de winstgerechtigdheid van de goodwill van de maten over een kwartaal van 2011. De rolraadsheer wijst erop dat het recht op pleidooi niet absoluut is en dat er klemmende redenen zijn om het verzoek af te wijzen. De rolraadsheer benadrukt dat de advocaten op de comparitie van 29 maart 2017 voldoende gelegenheid hebben gehad om hun standpunten toe te lichten en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een pleidooi rechtvaardigen. De rolraadsheer verwijst de zaak naar de rolzitting van 8 augustus 2017 voor het overleggen van de procesdossiers, waarbij de maatschap nog een getuigenverklaring moet overleggen. De beschikking is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.171.274/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/130835 / HA ZA 11-745)
rolbeschikking van 25 juli 2017
in de zaak van
Maatschap Longartsen Martiniziekenhuis,
gevestigd te Groningen,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna:
de maatschap,
advocaat: mr. M.J. Blokzijl, kantoorhoudend te Groningen,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

wonende te [A]
hierna:
[geïntimeerde1],
2. Wenk Groningen B.V.,
gevestigd te [B] ,
hierna:
Wenk,
geïntimeerden in het principaal hoger beroep,
appellanten in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eisers in conventie en verweerders in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen:
[geïntimeerden] c.s.,
advocaat: mr. J.V. van Ophem, kantoorhoudend te Leeuwarden.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
De rolraadsheer neemt de inhoud van het tussenarrest van 28 februari 2017 hier over.
1.2
Ingevolge het vermelde tussenarrest heeft op 29 maart 2017 een comparitie van partijen plaatsgevonden ten overstaan van een meervoudige kamer van dit hof. Het hiervan opgemaakte proces-verbaal bevindt zich in afschrift bij de stukken. Blijkens dit proces-verbaal is ter zitting gesproken over een schikkingsvoorstel en hebben partijen daar aangegeven meer tijd nodig te hebben tot het treffen van ene volledige regeling. Daartoe is de zaak verwezen naar de rolzitting van 11 april 2017.
1.3
Daarna is de zaak op de rolzitting van 18 april 2017 geplaatst, waarna de zaak enige malen op verzoek van partijen is aangehouden, omdat het proces-verbaal van de comparitiezitting nog niet was verstrekt.
1.4
Op de rolzitting van 16 mei 2017 heeft de maatschap verzocht een akte te mogen nemen. Daarvan is uitstel verzocht en verkregen tot de rolzitting van 11 juli 2017. De maatschap heeft voor die zitting aangegeven geen akte te willen nemen over het al dan niet treffen van een volledige regeling, doch in plaats daarvan een inhoudelijke akte te willen nemen omtrent enige onderwerpen in geschil. Aan de maatschap is namens de voorzitter van de behandelende kamer aan de maatschap meegedeeld dat de zaak niet voor een inhoudelijke akte is aangehouden en dat daartoe geen gelegenheid zal worden gegeven.
1.5
Op de rolzitting van 11 juli 2017 heeft de maatschap pleidooi verzocht. Dit verzoek is bij brief van 10 juli 2017 van mr. Blokzijl toegelicht.
1.6
Op de rolzitting van 18 juli 2017 heeft hebben [geïntimeerden] c.s. zich tegen dit verzoek verzet, onder overlegging van een brief van mr. De Hoogd van 11 juli 2017.
1.7
De zaak is voor rolbeschikking verwezen naar de rolzitting van 25 juli 2017.

2.De beoordeling van het verzoek tot het houden van pleidooi

2.1
De maatschap is van mening dat in deze zaak betreffende de afwikkeling van het vertrek van [geïntimeerde1] uit de maatschap nog geen arrest kan worden gewezen vanwege het ontbreken van essentiële gegevens, waaronder een financiële berekening van de winstgerechtigdheid van de goodwill van de maten over één kwartaal van het jaar 2011. Daarover wil de maatschap bij monde van mr. Blokzijl een inhoudelijke akte nemen en bij het niet toestaan daarvan een mondeling pleidooi. De maatschap stelt dat een pleidooi haar niet ontzegd kan worden.
2.2
De rolraadsheer overweegt dat het proces in appel in beginsel bestaat uit twee schriftelijke ronden waarin partijen elk hun grieven en weren volledig naar voren dienen te brengen. Daarnaast hebben zij het recht om hun de standpunten, binnen de door de omlijning van het geschil zoals die in de memories die in de beide schriftelijke ronden zijn genomen, mondeling ten overstaan van het rechterlijk college toe te lichten. In die mondelinge toelichting mogen slechts bij uitzondering nog nieuwe feiten of standpunten worden ingenomen. Het standpunt van de maatschap dat zij te allen tijde recht zou hebben op pleidooi en dat een dergelijk verzoek door het hof nimmer zou mogen worden geweigerd, wordt door de rolraadsheer niet onderschreven, zulks volgt ook niet uit de door de maatschap aangehaalde arresten. Wel geldt bij afwijzing van een dergelijk verzoek een zware motiveringsplicht.
2.3
De rolraadsheer acht van belang dat beide advocaten op de comparitie van 29 maart 2017 uitbreid in staat zijn gesteld de standpunten van hun cliënten nader toe te lichten. De advocaten waren vooraf ook bericht dat zij desgewenst spreekaantekeningen mochten overleggen, waarvan geen gebruik is gemaakt. Uit het proces-verbaal blijkt niet dat mr. Blokzijl ter comparitie nog enig verzoek tot nadere toelichting heeft gedaan om anderszins standpunten nader aan te vullen. Aan het recht voortvloeiend uit artikel 6 EVRM op een
oral hearingis derhalve voldaan. Na de comparitiezitting van 29 maart 2017 hebben behoudens de mislukte schikkingsonderhandelingen - waarover mr. Blokzijl zich niet heeft willen of mogen uitlaten - geen processueel nieuwe omstandigheden voorgedaan, zodat nu het hof aan zet is om bij arrest een (tussen)oordeel te vellen over het conflict tussen partijen; ter comparitiezitting zijn geen afspraken gemaakt over een nadere feitelijke ronde over de onderwerpen in geschil.
2.4
In artikel 134 Rv worden ook beperkingen aan het pleitrecht gesteld. Die beperkingen zijn in hoger beroep - wegens de verwijzing naar het in hoger beroep niet toepasselijke artikel 131 Rv - niet rechtstreeks van toepassing, maar er zijn geen aanwijzingen dat de wetgever de ratio voor de invoering van die beperkingen niet van toepassing acht op de procedure in hoger beroep. De wetgever heeft de praktijk willen uitbannen dat "gedreigd" wordt met pleidooi als geen toestemming wordt gekregen voor een nadere schriftelijke ronde (Parl. Geschiedenis Herz. Rv. p 334). Die situatie doet zich hier voor.
2.5
Daarnaast acht de rolraadsheer van belang dat het klaarblijkelijke doel van het door de maatschap verzochte pleidooi zich niet goed verhoudt met de twee-conclusieregel die de Hoge Raad tot uitgangspunt heeft genomen voor de procesvoering in hoger beroep, nu de maatschap het pleidooi kennelijk wil benutten om nieuwe berekeningen over te leggen. Daarvoor is het pleidooi niet bedoeld.
2.6
Voorts speelt bij de afweging om in deze zaak het pleidooi al dan niet toe te staan mee dat dhr. [geïntimeerde1] op [A] woont en heeft aangegeven dat een nieuwe mondelinge behandeling in Leeuwarden veel kosten met zich brengt, ook al omdat er onderbezetting in het ziekenhuis is en hij niet zich daar niet makkelijk kan laten vervangen.
2.7
Het plannen van een pleidooi zal gegeven de beperkte beschikbaarheid van dhr. [geïntimeerde1] , de eveneens beperkte beschikbaarheid van pleitdagen nu het hof een aanzienlijke achterstand heeft - deze zaak kan bepaald niet worden aangemerkt als bijzonder spoedeisend - niet eerder zijn beslag kunnen krijgen dan medio 2018, tegen welke tijd het hof reeds lang en breed een (tussen)arrest in deze zaak kan hebben gewezen indien partijen thans arrest vragen. Ook deze te verwachten extra duur van de procedure weegt mee.
2.8
Op grond van al het vorenstaande is de rolraadsheer van oordeel dat in dit geval voldoende klemmende redenen zich verzetten tegen honorering van het pleidooiverzoek door de maatschap. De rolraadsheer zal de zaak naar de rol van 8 augustus 2017 verwijzen voor het fourneren voor arrest, waarbij de rolraadsheer mr. Blokzijl er op attendeert dat ingevolge het proces-verbaal van 29 maart 2017 hij nog een de ontbrekende getuigenverklaring van [C] dient te overleggen. Uiteraard staat het partijen nog immer vrij om een regeling te treffen in plaats van arrest te vragen.

3.De beslissing

De rolraadsheer:
wijst het verzoek van de maatschap voor het houden van een pleidooi af;
verwijst de procedure naar de rolzitting van 8 augustus 2017 voor het overleggen van de (volledige) procesdossiers.
Deze beschikking is gewezen door mr. J.H. Kuiper, rolraadsheer, en is door hem in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 25 juli 2017.