Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
in eerste aanleg: gedaagde,
1.[verpachter sub 1] ,
[verpachter sub 2],
[verpachter sub 3]
[verpachtster sub 4],
in eerste aanleg: eisers,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
- het proces-verbaal van tegengetuigenverhoor d.d. 16 maart 2017;
- de memorie na enquête van [verpachters] c.s.;
- de antwoordmemorie na enquête van [pachter] .
2.Deverderebeoordelinginhogerberoep
“Ik heb nooit begrepen of gehoord dat de wil van mijn schoonvader dat [pachter] op zijn 65e zou stoppen iets te maken heeft met de akte uit 1990 waarvan ik de inhoud overigens niet ken.”[verpachters] c.s. heeft in grote lijnen verklaard dat de akte van 1990 is opgesteld omdat een meerwaarde werd verwacht die binnen een aantal jaren, een jaar of 10 [en dus vér voor het bereiken van de 65e leeftijd van [pachter] , hof], zou kunnen worden verzilverd. Er is in de akte geen rekening gehouden met de omstandigheid dat die meerwaarde niet verzilverd zou kunnen worden op relatief korte termijn, er is niet gesproken over bedrijfsopvolging aan de zijde van [pachter] en evenmin over de samenhang tussen de eerder in 1985 gesloten pachtovereenkomst, de destijds geldende Pachtwet en de (fiscale) regelingen in de akte. Zo heeft [verpachter sub 1] verklaard:
“Dat einde, bij 65 jaar, is niet besproken dat ik weet bij de akte van 1990, alles was toen al vastgelegd en die akte ging over fiscale zaken en dat is toen niet afzonderlijk besproken.”Dit een en ander wordt bevestigd door [getuige B] , die zijn advies uit die tijd heeft overlegd. Uit dat advies blijkt evenmin van een voorbehoud of voorwaarde ten aanzien van het 65e levensjaar van [pachter] en/of de onmogelijkheid van bedrijfsopvolging.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [pachter] zullen worden vastgesteld op:
405,19
€ 3.087,19.