ECLI:NL:GHARL:2017:773

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 februari 2017
Publicatiedatum
2 februari 2017
Zaaknummer
200.198.901
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling en omgangsregeling met minderjarige kinderen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een moeder die verzoekt om het vervallen van een schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling (GI) en om een omgangsregeling met haar minderjarige kinderen. De moeder is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, waarin haar verzoeken zijn afgewezen. De kinderen zijn onder toezicht gesteld van de GI, en de moeder heeft geen gezag over hen. De rechtbank had eerder de kinderen onder toezicht gesteld en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd. De moeder heeft in haar hoger beroep drie grieven ingediend, waarbij zij onder andere stelt dat de e-mail van de GI als schriftelijke aanwijzing moet worden beschouwd. Het hof oordeelt dat de e-mail geen schriftelijke aanwijzing is en dat de moeder niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoek om het besluit van de GI te vernietigen. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank voor zover de moeder niet-ontvankelijk is verklaard in haar verzoek om de e-mail als schriftelijke aanwijzing te beschouwen. Het hof vernietigt de beschikking voor zover het verzoek van de moeder om het besluit van de GI te vernietigen is afgewezen, maar verklaart de moeder niet-ontvankelijk in dat verzoek. Ook het verzoek om een omgangsregeling wordt afgewezen, omdat de moeder geen andere rechtsgrond heeft aangevoerd en er geen contact tussen de moeder en de kinderen is geweest. Het hof benadrukt dat er stappen gezet moeten worden door zowel de moeder als de GI om tot contactherstel te komen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.198.901
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 418798 en 418799)
beschikking van 2 februari 2017
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A. van Eijck te ‘s-Gravenhage (voorheen bijgestaan door mr. L.H.E.M. Berendse-de Gruijl te Rotterdam),
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
de gezinshuisouders,
wonende op een bij de GI bekend adres,
verder te noemen: de gezinshuisouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 26 augustus 2016, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties 1 tot en met 4, ingekomen op 12 september 2016;
- het verweerschrift met producties 1 tot en met 13;
- een journaalbericht van mr. Van Eijck van 24 november 2016 met één productie.
2.2
Op 21 november 2016 is na te noemen minderjarige [kind 1] verschenen, die buiten aanwezigheid van partijen en de overige belanghebbenden door het hof is gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 25 november 2016 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is [… 1] verschenen. Namens de GI zijn verschenen [… 2] en [… 3].

3.De vaststaande feiten

3.1
De minderjarige kinderen van de moeder zijn:
- [kind 1], geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats],
- [kind 2], geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats],
- [kind 3], geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats],
- [kind 4], geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats].
De moeder oefent over de kinderen van rechtswege alleen het gezag uit.
3.2
Bij beschikking van 30 mei 2016 heeft de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, op verzoek van de raad de kinderen onder toezicht gesteld van de GI van 7 juni 2016 tot 7 juni 2017. Daarnaast heeft de kinderrechter bij die beschikking, op verzoek van de GI, de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een (netwerk)pleeggezin dan wel in een gezinshuis verlengd van 7 juni 2016 tot 7 juni 2017.
Het zelfstandige verzoek van de moeder om een zorgregeling vast te stellen is bij die beschikking afgewezen.
Het hof heeft bij beschikking van 15 november 2016 voornoemde beschikking van 30 mei 2016, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigd.
3.3
De kinderen zijn met ingang van 30 mei 2016 geplaatst in een gezinshuis van Intermetzo.
3.4
Op 16 juni 2016 heeft mevrouw [… 2], jeugdzorgwerker van de GI, de volgende e-mail naar de voormalige advocaat van de moeder gestuurd:
Geachte meneer de Gruijl,
Mevrouw [verzoekster] is in het bezit van alle stukken, zij kan u de stukken toedoen.
Op het moment is er nog geen omgangsregeling, omdat mevrouw [verzoekster] de samenwerking nog niet met ons aangaat. Wij blijven mevrouw [verzoekster] uitnodigen met ons in gesprek te gaan om samen te werken en afspraken te maken over een bezoekregeling.
Het zou fijn zijn als u bij mevrouw [verzoekster] kunt benadrukken dat het belangrijk is dat ze met ons in gesprek gaat in het belang van haar kinderen.
Een schriftelijke aanwijzing is er dan ook nog niet, omdat een gesprek over omgangsregeling nog niet heeft kunnen plaatsvinden.
Ik hoop u zo voldoende te hebben geïnformeerd.
(…)
3.5
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter deze e-mail beschouwd als een besluit in de zin van artikel 1:3 Algemene wet bestuursrecht (Awb). De kinderrechter heeft bij die beschikking het verzoek van de moeder om het besluit van 16 juni 2016 van de GI te vernietigen afgewezen. Daarnaast heeft de kinderrechter bij die beschikking de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek om de e-mail van de GI als schriftelijke aanwijzing te beschouwen en die vervallen te verklaren en het verzoek van de moeder om een omgangsregeling vast te stellen afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van
26 augustus 2016. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De moeder verzoekt het hof het besluit van 16 juni 2016 van de GI te vernietigen dan wel de schriftelijke aanwijzing van de GI vervallen te verklaren. Daarnaast verzoekt de moeder een omgangsregeling vast te stellen tussen haar en de kinderen, waarbij de moeder en de kinderen ieder weekend (de moeder werkt de gehele week) één dag, dan wel één dagdeel begeleide omgang hebben, voor de duur van drie dan wel zes maanden, waarna deze kan worden geëvalueerd en indien mogelijk kan worden uitgebreid, dan wel een omgangsregeling vast te stellen als het hof in het belang van de kinderen juist acht, waarbij in ieder geval omgang tussen de moeder en de kinderen plaatsvindt.
4.2
De GI verzoekt de moeder in haar beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel haar beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Ten aanzien van het verzoek het besluit van 16 juni 2016 van de GI te vernietigen dan wel de schriftelijke aanwijzing van de GI vervallen te verklaren
5.1
De moeder stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de e-mail van 16 juni 2016 van de GI geen schriftelijke aanwijzing is. Volgens haar vormt de e-mail een reactie op meerdere verzoeken van haar aan de GI om een omgangsregeling vast te stellen. De e-mail is echter wel op te vatten als een schriftelijke aanwijzing, omdat de GI daarin als voorwaarde voor het vaststellen van een omgangsregeling stelt dat gesprekken tussen haar en de GI dienen plaats te vinden, aldus de moeder.
Aan haar verzoek tot het vernietigen van het besluit dan wel vervallen verklaren van de schriftelijke aanwijzing legt de moeder ten grondslag dat geen sprake is geweest van een zorgvuldige voorbereiding en deugdelijke motivering van het besluit respectievelijk de schriftelijke aanwijzing.
5.2
De GI is van mening dat de e-mail van 16 juni 2016 geen schriftelijke aanwijzing is. Zij voert aan dat die e-mail een reactie is op het verzoek van mr. De Gruijl om een schriftelijke aanwijzing te geven, maar dat daarin geen formele aanwijzing wordt gegeven aan de moeder. Volgens de GI is de e-mail evenmin een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb, nu dat bericht geen beslissing bevat gericht op enig rechtsgevolg.
5.3
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de e-mail van 16 juni 2016 niet kan worden beschouwd als een schriftelijke aanwijzing in de zin van artikel 1:263 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De GI heeft in de betreffende e-mail gereageerd op de e-mail van mr. De Gruijl van 14 juni 2016, waarin hij onder andere heeft verzocht een omgangsregeling tussen de moeder en de kinderen vast te stellen. In haar reactie heeft de GI het belang van een gesprek tussen de GI en de moeder benoemd, maar heeft zij niet een schriftelijke, dwingende opdracht (aanwijzing) aan de moeder gegeven om in gesprek te gaan met de GI. Gezien de gezinsgeschiedenis en de wijze waarop de laatste begeleide omgang tussen de moeder en de kinderen op 14 maart 2016 is verlopen, acht het hof het ook begrijpelijk dat de GI (herhaaldelijk) aan de moeder heeft voorgelegd dat zij een onderling gesprek nodig vindt om tot herstel van het contact met de kinderen te geraken. Van een beperking van dat contact door de GI middels de e-mail van 14 juni 2016 is naar het oordeel van hof niet gebleken. Het hof beschouwt de e-mail daarom evenmin als een schriftelijke aanwijzing ex artikel 1:265f BW tot beperking van het contact tussen de moeder en de kinderen. Gelet op het voorgaande faalt grief 1 van de moeder.
5.4
Vervolgens ligt ter beoordeling voor het geschilpunt of de e-mail kan worden beschouwd als een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb. Het verweer van de GI, dat de e-mail niet een besluit is omdat de e-mail geen beslissing bevat gericht op enig rechtsgevolg, treft doel. De GI heeft in de e-mail uiteengezet welke stap in haar visie nodig is om tot een omgangsregeling te kunnen komen, namelijk een voorafgaand gesprek met de moeder. Zij constateert dat dat de schriftelijke aanwijzing er nog niet is omdat dat gesprek nog niet heeft kunnen plaatsvinden. De e-mail wijzigt niet een rechtsverhouding en legt geen verplichtingen op die bij niet-nakoming tot sancties (kunnen) leiden. Van (de weigering van) een besluit is aldus geen sprake. Het hof komt aan de beoordeling van de stelling van de moeder dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid en ondeugdelijk is gemotiveerd, aangevoerd onder grief 2, dan ook niet toe. Deze grief faalt.
5.5
Op grond van het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking vernietigen voor
zover daarin het verzoek van de moeder om het besluit van de GI te vernietigen is afgewezen. De moeder zal in dat verzoek alsnog niet-ontvankelijk worden verklaard.
De bestreden beschikking zal worden bekrachtigd voor wat betreft de beslissing dat de moeder in haar verzoek om de e-mail van de GI als schriftelijke aanwijzing te beschouwen en die vervallen te verklaren niet-ontvankelijk is.
Ten aanzien van het verzoek een zorgregeling vast te stellen
5.6
De moeder baseert haar verzoek een omgangsregeling vast te stellen op artikel 1:262b BW, zo blijkt uit haar inleidende verzoekschrift in eerste aanleg. Ingevolge dit artikel kunnen geschillen die de uitvoering van de ondertoezichtstelling betreffen, die omtrent gedragingen als bedoeld in artikel 4.2.1 van de Jeugdwet, uitgezonderd, aan de kinderrechter worden voorgelegd. De moeder heeft in hoger beroep geen andere rechtsgrond gesteld.
5.7
Gezien het appelverbod dat in artikel 807 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ten aanzien van artikel 1:262b BW is opgenomen, en nu de moeder geen doorbrekingsgronden heeft aangevoerd, kan het hof de moeder in dit verzoek niet ontvangen. Het hof zal de moeder in dat verzoek voorzover gebaseerd op artikel 1:262b BW in hoger beroep niet-ontvankelijk verklaren. Indien en voorzover de moeder bedoelt een beroep te doen op artikel 1:377a BW zal het hof dat verzoek afwijzen - nog daargelaten of er sprake is van gewijzigde omstandigheden - nu een omgangsregeling zonder vooroverleg tussen de moeder en de GI, gegeven onder meer het feit dat er al bijna een jaar geen contact tussen moeder en de kinderen is geweest, de samenwerking tussen de GI en de moeder niet van de grond komt en het laatste contact tussen moeder en kinderen niet goed is verlopen, in strijd is met de zwaarwegende belangen van de kinderen.
5.8
Ten overvloede overweegt het hof nog als volgt.
De raad heeft ter zitting geconstateerd dat er sprake is van een patstelling tussen de moeder en de GI en dat van beide kanten stappen gezet moeten worden. De GI kan dit vormgeven door de voorwaarden waaraan de moeder moet voldoen om tot contactherstel met de kinderen te komen op voorhand op papier te zetten en met haar te bespreken. Van de moeder wordt daarbij verwacht dat zij concessies doet in het belang van haar kinderen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 26 augustus 2016 voor zover daarin de moeder in haar verzoek om de e-mail van de GI als schriftelijke aanwijzing te beschouwen en die vervallen te verklaren niet-ontvankelijk is verklaard;
vernietigt die beschikking voor zover daarin het verzoek van de moeder om het besluit van de GI te vernietigen is afgewezen en (in zoverre) opnieuw beschikkende:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek om het besluit van de GI te vernietigen;
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek in hoger beroep om een omgangsregeling vast te stellen voor zover dat is gebaseerd op artikel 1:262b BW en wijst het verzoek af voor zover dat gebaseerd is op artikel 1:377a BW;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, R. Prakke-Nieuwenhuizen en
Z.J. Oosting en is op 2 februari 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.