ECLI:NL:GHARL:2017:7715

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 september 2017
Publicatiedatum
5 september 2017
Zaaknummer
200.218.051
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot opheffing van ondertoezichtstelling van minderjarige kinderen afgewezen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van twee minderjarige kinderen, [kind 1] en [kind 2]. De vader, verzoeker in hoger beroep, had de kinderrechter in de rechtbank Overijssel verzocht om de ondertoezichtstelling op te heffen, die eerder was ingesteld op 8 december 2016. De kinderrechter had op 15 mei 2017 de ondertoezichtstelling opgeheven, maar de gecertificeerde instelling (GI) verzocht het hof om deze beslissing te herzien.

Tijdens de mondelinge behandeling op 25 augustus 2017 werd duidelijk dat de ouders van de kinderen, die van 2006 tot 2012 met elkaar waren getrouwd, al geruime tijd geen contact meer hadden. De kinderen stonden ingeschreven bij de moeder en hadden geen contact met hun vader. Het hof constateerde dat de ouders niet met elkaar communiceerden en dat er sprake was van wantrouwen en onbegrip. De GI had zich in de ondertoezichtstelling gericht op het herstel van de omgang tussen de vader en de kinderen, maar had geen mogelijkheden gezien om dit te realiseren.

Het hof oordeelde dat de ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen niet alleen voortkwam uit het ontbreken van contact met hun vader, maar ook uit de problematische gezinssituatie. Het hof besloot de beschikking van de kinderrechter te vernietigen en het verzoek van de GI tot opheffing van de ondertoezichtstelling af te wijzen. Het hof benadrukte dat er intensief gewerkt moest worden aan systeemtherapie om de communicatie en samenwerking binnen het gezin te verbeteren.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.218.051
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/200655 JE RK 17-613)
beschikking van 5 september 2017
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats verzoeker] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.S.M. Zweerman-Oude Breuil te Hengelo,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd te Almelo,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats belanghebbende] ,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.J. Krijgsman te Enter, gemeente Wierden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 15 mei 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties 1-5, ingekomen op 16 juni 2017;
- het verweerschrift van de GI met producties 1-5;
- het verweerschrift van de moeder.
2.2
Op 21 augustus 2017 is nagenoemde minderjarige [kind 1] verschenen, die buiten aanwezigheid van partijen door het hof is gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 25 augustus 2017 in Zwolle plaatsgevonden. De vader is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Namens de GI is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niemand verschenen. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is [medewerker raad] verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
De ouders zijn van [trouwdatum] tot 6 maart 2012 met elkaar gehuwd geweest. Uit dit huwelijk zijn de volgende nog minderjarige kinderen geboren:
- [kind 1] , op [geboortedatum kind 1] , en
- [kind 2] , op [geboortedatum kind 2] .
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over de minderjarige kinderen. [kind 1] en [kind 2] staan ingeschreven bij de moeder en zij hebben al ruim een jaar geen contact meer met hun vader.
3.2
Bij beschikking van 8 december 2016 heeft de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, de kinderen op verzoek van de raad onder toezicht gesteld van de GI tot 8 december 2017.
3.3
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank op 12 april 2017, heeft de GI de rechtbank verzocht om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking de ondertoezichtstelling van de kinderen op te heffen.
3.4
Bij de bestreden beschikking van 15 mei 2017 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van de kinderen opgeheven.

4.De omvang van het geschil

4.1
De vader is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen.
De vader verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de GI in eerste aanleg af te wijzen.
4.2
Het hof zal de grieven gezamenlijk beoordelen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Ingevolge artikel 1:261, eerste lid, BW kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling opheffen indien de grond, bedoeld in artikel 255, eerste lid, niet langer is vervuld. Blijkens het tweede lid van dit artikel kan de kinderrechter dit doen op verzoek van de gecertificeerde instelling die het toezicht heeft. Indien deze gecertificeerde instelling niet tot een verzoek overgaat, zijn de raad voor de kinderbescherming, een met het gezag belaste ouder of de minderjarige van twaalf jaar of ouder bevoegd tot het doen van het verzoek.
5.3
Het hof overweegt als volgt. Tijdens de mondelinge behandeling is het hof gebleken dat de ouders niet met elkaar communiceren en dat over en weer sprake is van groot wantrouwen en onbegrip. Duidelijk is geworden dat de ouderrelatie al jarenlang ernstig is verstoord en de kinderen al jarenlang worden belast met de problematische onderlinge verstandhouding. Medio 2016 is er een onderzoek ingesteld door de raad en heeft de raad afgezien van een verzoek tot ondertoezichtstelling omdat de ouders zich bereid toonden in vrijwillig kader de toen door de raad noodzakelijk geachte hulp in te zetten. Eind 2016 zijn de kinderen toch onder toezicht gesteld ten einde de ernstige bedreigingen in hun ontwikkeling af te wenden. Duidelijk was toen dat het systeem waarin de kinderen opgroeien moet veranderen en de kinderen zelf niet degenen zijn die daar verandering in kunnen brengen. Nog geen vier maanden nadien verzoekt de GI opheffing van de ondertoezichtstelling. Uit het plan van aanpak als ook uit het verzoek tot opheffing van de GI blijkt dat de GI zich bij de uitvoering van de ondertoezichtstelling met name heeft gericht op herstel van de omgang tussen de vader en zijn jongste kinderen en de GI daartoe geen mogelijkheden ziet vanwege de daarmee gepaard gaande onrust.
5.4
Het hof stelt vast dat de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [kind 1] en [kind 2] (onveranderd) niet uitsluitend is gelegen in het ontbreken van contact met hun vadera, maar juist in het (gesplitste) gezinssysteem waarin zij moeten functioneren. Niet alleen de vader, de moeder, [kind 1] en [kind 2] behoren tot dit gezinssysteem maar ook de inmiddels meerderjarige [kind 3] en [kind 4] . In dit kader is het hof gebleken dat [kind 3] is ingeschreven bij de vader, [kind 4] bij de moeder en deze kinderen wel op regelmatige basis contact hebben met de ouder waar ze niet staan ingeschreven. Niet is gebleken dat de GI heeft ingezet op het verbeteren van de ouderrelatie en het gezinssysteem terwijl het voor alle betrokkenen duidelijk is dat de huidige situatie in het zwaarwegende belang van de kinderen forse verbetering behoeft. Het hof ziet, mede gelet op de verklaringen van de ouders ter mondelinge behandeling, aanleiding de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de GI tot opheffing van de ondertoezichtstelling alsnog af te wijzen, met dien verstande dat binnen de (dan weer herleefde) ondertoezichtstelling intensief zal worden ingezet op systeemtherapie, waartoe de ouders zich ter mondelinge behandeling bereid hebben verklaard. De ouders hebben ter mondelinge behandeling ook verklaard dat zij inzien dat deze gezinstherapie niet zozeer zal zijn gericht op contactherstel tussen de vader en [kind 1] en [kind 2] , maar op de fundamenten van het gezin, verbetering van hun communicatie en samenwerking binnen het gezinssysteem.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te vernietigen en te beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 15 mei 2017, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de GI tot opheffing van de ondertoezichtstelling over [kind 1] en [kind 2] alsnog af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, A.W. Beversluis en M.P. den Hollander, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. A. Smeeïng-van Hees, en is op 5 september 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.