ECLI:NL:GHARL:2017:7711

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 september 2017
Publicatiedatum
5 september 2017
Zaaknummer
200.209.629
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake echtscheiding, gezag en zorg- en opvoedingstaken van minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen de beschikking van de rechtbank Gelderland van 9 november 2016, waarin echtscheiding is uitgesproken en het gezag over het ongeboren kind aan de vrouw is toegewezen. De man heeft in eerste aanleg geen verweer gevoerd. De vrouw heeft in hoger beroep verzocht om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken, terwijl de man verzoekt om het gezag over het kind en de hoofdverblijfplaats bij hem te bepalen. Tijdens de mondelinge behandeling op 6 juli 2017 is de man niet verschenen, maar zijn advocaat heeft namens hem gepleit. De vrouw heeft verweer gevoerd en de raad voor de kinderbescherming was ook aanwezig. De man heeft zijn verzoeken met betrekking tot de echtscheiding en het gezag ingetrokken, maar het verzoek om informatieverplichting is gehandhaafd. Het hof oordeelt dat de man in zijn verzoek kan worden ontvangen, maar wijst het verzoek af. Het hof overweegt dat de man in het verleden de vrouw heeft lastiggevallen en dat het in het belang van het kind is dat de vrouw ongestoord kan opvoeden. De bestreden beschikking wordt bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.209.629
(zaaknummer rechtbank Gelderland 307083)
beschikking van 5 september 2017
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats verzoeker] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. P.G.W. van Wees te Arnhem,
en
[verweerster],
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: aanvankelijk mr. A. Huber te Arnhem,
thans mr. M.R. Roethof te Arnhem.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 9 november 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 15 februari 2017;
- het verweerschrift;
- een journaalbericht van mr. Roethof van 21 juni 2017 met productie;
- een journaalbericht van mr. P.G.W van Wees van 29 juni 2017.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 6 juli 2017 plaatsgevonden. De man is niet verschenen. Namens hem is zijn advocaat verschenen. De vrouw is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is [medewerker raad] verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Partijen zijn op [trouwdatum] met elkaar gehuwd. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking naar aanleiding van het verzoek van de vrouw –voor zover hier van belang– echtscheiding uitgesproken en heeft bepaald dat het gezag over het op dat moment nog ongeboren kind toekomt aan de vrouw. De man heeft in die procedure geen verweer gevoerd.
3.2
Op [geboortedatum kind] is te [geboorteplaats] als kind van partijen geboren: [kind] (verder te noemen: [kind] ).

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen zijn in geschil de door de rechtbank uitgesproken echtscheiding tussen hen, het gezag over, de hoofdverblijfplaats van [kind] en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen hen betreffende [kind] .
4.2
De man is in hoger beroep gekomen van de beschikking van 9 november 2016. Hij verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad, de verzoeken van de vrouw alsnog af te wijzen dan wel hem te belasten met het eenhoofdig gezag over de minderjarige, te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem zal zijn dan wel te bepalen dat de minderjarige bij hem verblijft, met een opbouw en uiteindelijk toewerkende naar co-ouderschap:
-de eerste twee maanden, gedurende een dag per week van 10.00 uur tot 12.00 uur;
-de volgende twee maanden, op twee dagen per week van 10.00 uur tot 13.00 uur;
-de volgende twee maanden, iedere week van vrijdag tot en met zaterdag;
-de volgende twee maanden de co-ouderschapsregeling, inhoudende van zondag 13.00 uur tot zondag 13.00 uur;
en de vrouw een informatieplicht op te leggen, waarbij zij de man een maal per maand per e-mail informeert over het wel en wee van het kind,
dan wel dat het hof de raad opdracht geeft om advies uit te brengen.
4.3
De vrouw heeft verweer gevoerd. Zij verzoekt het hof de man in zijn zelfstandige verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel die verzoeken af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de advocaat van de man, die thans in detentie verblijft, namens de man diens grieven met betrekking tot de echtscheiding en het gezag over [kind] , alsmede zijn verzoeken met betrekking tot de hoofdverblijfplaats en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen partijen betreffende [kind] ingetrokken.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Thans is tussen partijen enkel nog in geschil het verzoek van de man om te bepalen dat de vrouw hem dient te informeren over het wel en wee van [kind] (de zogenoemde informatieverplichting).
Voor zover de vrouw heeft gesteld dat de man in zijn desbetreffende zelfstandige verzoek in hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat dit een nieuw verzoek betreft dat op grond van artikel 362 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) niet voor het eerst in hoger beroep kan worden gedaan, oordeelt het hof dat het hier gaat om een nevenvoorziening als bedoeld in artikel 827 Rv, die voor het eerst in hoger beroep kan worden verzocht. Het hof is daarom van oordeel dat de man in zijn desbetreffende verzoek kan worden ontvangen.
5.2
De man heeft het hof verzocht een informatieverplichting op te leggen aan de vrouw, waarbij zij hem eenmaal per maand via e-mail informeert omtrent het wel en wee van [kind] . De vrouw heeft het hof verzocht dat verzoek van de man af te wijzen.
5.3
Op grond van artikel 1:377b eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) is de ouder die alleen met het gezag is belast, gehouden de andere ouder op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind en deze te raadplegen – zo nodig door tussenkomst van derden – over daaromtrent te nemen beslissingen. Op verzoek van een ouder kan de rechter ter zake een regeling vaststellen.
Op grond van het tweede lid van genoemd artikel kan de rechter, indien het belang van het kind zulks vereist, zowel op verzoek van de met het gezag belaste ouder als ambtshalve bepalen dat het eerste lid buiten toepassing blijft.
5.4
Het hof beschikt over voldoende informatie om een verantwoorde beslissing te nemen en ziet daarom geen aanleiding om een onderzoek van de raad te gelasten.
Het hof oordeelt als volgt. Bij vonnis van de rechtbank Gelderland van 26 april 2016 is de man – kort gezegd – veroordeeld ter zake van mishandeling, meermalen gepleegd en poging tot zware mishandeling, alles begaan tegen de vrouw, tot een gevangenisstraf voor de duur van 300 dagen, waarvan 179 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, waaraan zowel algemene als bijzondere voorwaarden, waaronder een contactverbod met de vrouw, zijn verbonden. De vrouw heeft bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep gesteld dat zij op een geheim adres woont, dat de man in het verleden zowel haar als haar ouders heeft lastiggevallen en gestalkt en dat zij al diverse keren haar e-mailadres en telefoonnummer heeft moeten wijzigen omdat de man die gegevens steeds weer wist te achterhalen. Bovendien heeft de man volgens de vrouw privacygevoelige informatie uit een rapportage van de raad op sociale media geplaatst. Namens de man zijn deze stellingen niet dan wel onvoldoende gemotiveerd betwist. Het hof is van oordeel dat de man met de hiervoor genoemde gedragingen niet in het belang van [kind] heeft gehandeld.
Voorts kunnen naar het oordeel van het hof de door mr. Van Wees bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep genoemde argumenten (de man wil weten waar de vrouw woont en op welke wijze en met wie zij [kind] opvoedt) niet leiden tot het opleggen van een informatieverplichting betreffende het wel en wee van [kind] .
Het hof acht, gelet op het dossier met daarin een bericht van de man en de uitlatingen van de advocaat van de man tijdens de mondelinge behandeling bij het hof, de vrees van de vrouw dat de interesse van de man om haar te volgen groter is dan zijn interesse in het wel en wee van [kind] reëel. Het hof is met de raad van oordeel dat de gedragingen van de man ondermijnend zijn ten opzichte van de vrouw en dat het in het belang van [kind] is dat de vrouw thans ongestoord haar energie kan steken in de opvoeding en verzorging van [kind] . Onder deze omstandigheden, waarbij tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de man in detentie verblijft wegens het overtreden van de voorwaarden opgelegd bij voormeld vonnis, acht het hof een door de man verzochte informatieverplichting niet in het belang van [kind] en zal het hof het verzoek van de man afwijzen.
Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen en beslissen zoals hierna zal worden vermeld.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 9 november 2016 en voorts beschikkende:
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.H. Schulten, H.L. Wattel en T. ter Brugge, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op 5 september 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.