In deze zaak gaat het om de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van appellanten, [appellante] en [appellant], door de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellanten niet hebben voldaan aan hun informatieplicht jegens de bewindvoerder en dat zij een nieuwe schuld van € 1.661,34 aan Aegon hebben laten ontstaan door verzekeringsfraude. De rechtbank heeft de schuldsaneringsregeling op 29 juni 2017 tussentijds beëindigd, omdat appellanten een boedelachterstand van € 1.476,09 hebben laten ontstaan en niet hebben gemeld dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan verzekeringsfraude. Appellanten zijn in hoger beroep gegaan tegen deze beslissing, waarbij zij aanvoeren dat er een vertrouwensbreuk is ontstaan met de bewindvoerder en dat de schuldeisers niet benadeeld zijn omdat een familielid bereid is de schuld aan Aegon te voldoen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 28 augustus 2017 is [appellante] in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat, terwijl de advocaat van [appellant] ook aanwezig was. Het hof heeft kennisgenomen van de ingediende stukken en de verklaringen van de betrokken partijen. Het hof oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellanten hun informatieplicht hebben geschonden en dat de nieuwe schuld aan Aegon hen is toe te rekenen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en wijst het verzoek van appellanten om de schuldsaneringsregeling voort te zetten af. De omstandigheden die appellanten aanvoeren, zoals de stressvolle situatie en de zorg voor hun kinderen, bieden onvoldoende grond om van de wettelijke verplichtingen af te wijken. Het hof concludeert dat de schuldsaneringsregeling terecht tussentijds is beëindigd.