ECLI:NL:GHARL:2017:7648

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 september 2017
Publicatiedatum
1 september 2017
Zaaknummer
WAHV 200.174.465
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Beswerda
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van administratieve sanctie wegens onduidelijke plaatsaanduiding en gebrek aan bewijs

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag van 16 juni 2015. De zaak betreft een administratieve sanctie van € 85,- die aan de betrokkene was opgelegd voor het niet stoppen voor rood licht bij een driekleurig verkeerslicht op 16 april 2013. De betrokkene ontkent de gedraging en stelt dat hij op de genoemde locatie geen verkeerslicht heeft gepasseerd. Hij betwist de juistheid van de ambtsedige verklaring van de verbalisant en wijst op onduidelijkheden in de plaatsaanduiding in de inleidende beschikking.

Het hof oordeelt dat de ruime plaatsaanduiding in de beschikking een onjuistheid bevat die kan leiden tot misverstanden over de gedraging waarop de sanctie betrekking heeft. De betrokkene heeft herhaaldelijk aangegeven niet te weten waar hij de gedraging zou hebben verricht, en het hof acht het niet opportuun om in dit stadium nog aanvullend bewijs op te vragen. Het hof concludeert dat de beslissingen van de kantonrechter en de officier van justitie niet in stand kunnen blijven, en vernietigt de sanctiebeschikking. De betrokkene krijgt zijn zekerheidstelling terug.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke en eenduidige informatie in administratieve sancties, en dat onduidelijkheden in de beschikking kunnen leiden tot vernietiging van de sanctie. Het hof wijst erop dat de ambtsedige verklaring van de verbalisant in beginsel voldoende is, maar dat specifieke feiten en omstandigheden van de betrokkene aanleiding kunnen geven tot twijfel aan de juistheid van deze verklaring.

Uitspraak

WAHV 200.174.465
1 september 2017
CJIB 172577399
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag
van 16 juni 2015
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats].

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard.

Het procesverloop

De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 85,- opgelegd ter zake van “niet stoppen voor rood licht bij driekleurig verkeerslicht”, welke gedraging zou zijn verricht op 16 april 2013 om 8:29 uur op de Schipholweg te Leiden.
2. De betrokkene ontkent door rood licht te zijn gereden. Hij voert hiertoe aan dat hij op de in de inleidende beschikking genoemde pleeglocatie, de Schipholweg, niet een verkeerslicht is gepasseerd. Bij de beslissing op administratief beroep heeft de betrokkene een zaakoverzicht toegezonden gekregen waar het verkeerslicht op de kruising Schipholweg-Schuttersveld wordt genoemd. Deze wegen kruisen elkaar echter niet gelijkvloers. Volgens de betrokkene is, ook na de beslissing van de kantonrechter, niet eenduidig vastgesteld om welk verkeerslicht het gaat. Hierdoor is het niet mogelijk om te bewijzen dat hij niet door rood is gereden. Verder klaagt de betrokkene over de gang van zaken na staande houding. De betrokkene betwist dat de verbalisant de gedraging goed heeft kunnen waarnemen en vermoedt dat de verbalisant vanwege persoonlijke redenen een bekeuring heeft gegeven.
3. Met betrekking tot de klacht van de betrokkene omtrent het gedrag van de verbalisant, overweegt het hof dat hierover in de onderhavige procedure geen oordeel kan worden gegeven omdat in deze procedure slechts kan worden beoordeeld of de sanctie terecht is opgelegd en of er redenen zijn om tot matiging van het bedrag van de opgelegde sanctie over te gaan. Indien de betrokkene zich door de verbalisant onheus bejegend voelt, kan hij tegen het optreden van de verbalisant een klacht indienen bij de chef van de eenheid waarvan de betreffende verbalisant deel uitmaakt.
4. In WAHV-zaken biedt de ambtsedige verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de ambtsedige verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
5. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de ambtsedige verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB onder meer het volgende in:
“Ik had direct zicht op het verkeerslicht en zag dat deze ongeveer 5 seconden op rood stond op het moment dat betrokkene dit licht negeerde en zijn weg vervolgde. Plaatsaanduiding verkeerslicht: Schipholweg/Schuttersveld richting Stationsplein.
Betrokkene werd bijna aangereden door verkeer die door groen reed, vanaf de Rijnsburgerweg richting Schuttersveld.
Verbalisant had direct zicht op de kruising.”
6. De memorie van toelichting op het wetsontwerp dat heeft geleid tot de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften houdt voor zover te dezen van belang in (Kamerstukken II, 1987/88, 20329, nr. 3, p. 40):
“In de schriftelijke beschikking, waarbij de administratieve sanctie wordt opgelegd, dient voor de duidelijkheid van de justitiabele een korte omschrijving van de gedraging te worden opgenomen. In aanvulling op het commissievoorstel is bepaald dat de beschikking gedagtekend dient te zijn. Tevens dient de beschikking de datum en het tijdstip waarop, alsmede de plaats, waar de gedraging is geconstateerd, te vermelden. Op deze wijze wordt degene aan wie de sanctie is opgelegd, in staat gesteld om zelf na te gaan op welke gedraging de administratieve sanctie betrekking heeft.”
7. Het voorgaande brengt mee, dat de omstandigheid dat de inleidende beschikking onjuistheden bevat, niet tot vernietiging van de beschikking behoeft te leiden ingeval die onjuistheden niet zodanig zijn, dat bij de betrokkene redelijkerwijs misverstand kan zijn ontstaan omtrent de vraag op welke gedraging de hem opgelegde sanctie betrekking heeft en waartegen hij zich moet verdedigen (vgl. HR 20 april 1993, VR 1993/109, LJN ZC9252).
8. Het hof is van oordeel dat het vermelden van de ruime plaatsaanduiding in de inleidende beschikking (Schipholweg te Leiden) in het onderhavige geval (wel) dient te worden aangemerkt als een onjuistheid die zodanig is dat bij de betrokkene redelijkerwijs misverstand kan zijn ontstaan omtrent de vraag op welke gedraging de hem opgelegde sanctie betrekking heeft. De betrokkene heeft gedurende de procedure steeds aangegeven niet te weten waar hij de gedraging zou hebben verricht. Het hof acht het niet opportuun om in dit stadium van de procedure nog een aanvullend proces-verbaal bij de verbalisant op te vragen. In dit verband wijst het hof op het tijdsverloop en overweegt het hof voorts dat de advocaat-generaal in de gelegenheid is gesteld om een verweerschrift uit te brengen maar van die gelegenheid - waarbij ook aanvullend proces-verbaal had kunnen worden opgevraagd - geen gebruik heeft gemaakt. Van de betrokkene kan thans in redelijkheid niet worden verwacht dat hij ruim vier jaar na de gedraging op basis van de gegevens uit een aanvullend proces-verbaal tracht zijn verdediging te voeren.
9. Het voorgaande brengt mee dat de beslissingen van de kantonrechter en de officier van justitie alsmede de inleidende beschikking niet in stand kunnen blijven.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
vernietigt de beslissing van de officier van justitie d.d. 19 september 2013, alsmede de beschikking waarbij onder CJIB-nummer 172577399 de administratieve sanctie is opgelegd;
bepaalt dat hetgeen door de betrokkene op de voet van artikel 11 van de WAHV tot zekerheid is gesteld door de advocaat-generaal aan hem wordt gerestitueerd.
Dit arrest is gewezen door mr. Beswerda, in tegenwoordigheid van mr. Wijmenga als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.