ECLI:NL:GHARL:2017:7615

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 augustus 2017
Publicatiedatum
31 augustus 2017
Zaaknummer
200.219.851
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging uithuisplaatsing van een minderjarige en de procedure rondom het verzoek tot terugplaatsing

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de uithuisplaatsing van een minderjarige, hier aangeduid als [kind]. De zaak is gestart door een verzoek van de gecertificeerde instelling, Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel. De kinderrechter had op 17 juli 2017 de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind] bekort tot 1 september 2017, wat de GI niet kon accepteren.

Het hof heeft vastgesteld dat [kind] haar verzoek om terugplaatsing bij de moeder direct bij de kinderrechter heeft ingediend, zonder eerst een verzoek bij de GI in te dienen. Dit is in strijd met de wettelijke procedure zoals vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek. Het hof heeft geoordeeld dat [kind] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoek, omdat zij niet de juiste procedure heeft gevolgd. Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter vernietigd en het verzoek van [kind] ter verdere afhandeling doorgestuurd naar de GI.

De uitspraak benadrukt het belang van het volgen van de juiste juridische procedures in zaken die betrekking hebben op de uithuisplaatsing van minderjarigen. Het hof heeft ook opgemerkt dat het niet voldoende is om simpelweg niet eens te zijn met de plaatsing; er moeten gewijzigde omstandigheden zijn om een verzoek tot beëindiging of bekorting van de uithuisplaatsing te rechtvaardigen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.219.851
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/203332 JE RK 17-1039)
beschikking van 31 augustus 2017
inzake
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te Utrecht,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats verweerster] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 17 juli 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties 1-10, ingekomen op 21 juli 2017;
- een brief van de GI van 25 juli 2017 met als productie een e-mail van grootmoeder moederszijde van 21 juni 2017;
- een brief van de GI van 22 augustus 2017 met twee producties;
- een brief van de GI van 24 augustus 2017 met twee producties
- een proces-verbaal van de zitting bij de kinderrechter van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 6 juli 2017.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 25 augustus 2017 te Zwolle plaatsgevonden. Namens de GI zijn verschenen [medewerker GI 1] en [medewerker GI 2] . De moeder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Namens de raad voor de kinderbescherming is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niemand verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de - inmiddels verbroken - relatie van de moeder en [vader] (de vader) is op [geboortedatum kind] te [geboorteplaats] [kind] geboren. De vader heeft haar erkend. De moeder is alleen belast met het ouderlijk gezag over [kind] .
3.2
Bij beschikking van 16 januari 2017 heeft de kinderrechter [kind] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 16 januari 2017 tot 16 januari 2018.
3.3
Bij beschikking van 10 mei 2017 heeft de kinderrechter machtiging tot uithuisplaatsing van [kind] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling, zijnde 16 januari 2018.
3.4
Op 7 juni 2017 is [kind] geplaatst op een leefgroep van [instelling] .
3.5
Bij e-mail van 8 juni 2017 heeft [kind] , dan [leeftijd] jaar oud, de kinderrechter verzocht haar weer thuis bij de moeder te plaatsen.
3.6
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 17 juli 2017 heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind] bekort tot 1 september 2017 en het meer of anders verzochte afgewezen.

4.De omvang van het geschil

De GI is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De GI verzoekt het hof om (naar het hof begrijpt:) de bestreden beschikking te vernietigen en [kind] alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek in eerste aanleg dan wel de bestreden beschikking te vernietigen, zodat de oorspronkelijke machtiging tot uithuisplaatsing herleeft dan wel een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof stelt vast dat het verzoek in eerste aanleg is ingediend door [kind] . Het hof heeft in hoger beroep de moeder, als wettelijk vertegenwoordiger van [kind] , aangemerkt als belanghebbende. Het hof heeft [kind] opgeroepen voor een kindgesprek. Bij brief van 14 augustus 2017 heeft [kind] het hof bericht dat zij graag naar het kindgesprek wil komen op 21 augustus 2017, maar zij is niet verschenen. Blijkens een brief van de GI is het niet verschijnen van [kind] bij het kindgesprek volgens informatie zoals zij van de moeder hebben gekregen, gelegen in de omstandigheid dat tussen de moeder en [kind] een woordenwisseling heeft plaatsgevonden voorafgaand aan dat gesprek waarna [kind] is weggelopen en geen gebruik (meer) wilde maken van het kindgesprek. Het hof heeft vervolgens overwogen een bijzondere curator voor [kind] te benoemen, maar het hof heeft, gelet op hetgeen hierna wordt overwogen, hier om pragmatische redenen van af gezien.
5.2
Artikel 1:265d van het Burgerlijk Wetboek (BW) luidt als volgt:
Lid 1: Een uithuisplaatsing kan door de gecertificeerde instelling worden beëindigd indien deze niet langer noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot het verrichten van het onderzoek, bedoeld in artikel 265b, eerste lid, en het belang van de minderjarige zich tegen beëindiging niet verzet.
Lid 2 De met het gezag belaste ouder, de minderjarige van twaalf jaar of ouder of een ander die de minderjarige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt kunnen wegens gewijzigde omstandigheden de gecertificeerde instelling verzoeken:
a. de uithuisplaatsing te beëindigen;
b. de duur ervan te bekorten;
c. af te zien van een krachtens de machtiging toegestane wijziging van de verblijfplaats van de minderjarige, tenzij de toestemming reeds met toepassing van artikel 265i is verleend.
Lid 3: De gecertificeerde instelling geeft een schriftelijke beslissing binnen twee weken na ontvangst van het verzoek.
Lid 4: Op verzoek van een in het tweede lid genoemde persoon kan de kinderrechter de machtiging geheel of gedeeltelijk intrekken of de duur ervan bekorten. Artikel 264, eerste lid, tweede volzin, tweede tot en met vierde lid, alsmede artikel 265, vierde lid, zijn van toepassing.
5.3
Het hof overweegt als volgt. Vast staat dat [kind] haar verzoek om weer thuis te worden geplaatst direct bij de kinderrechter heeft ingediend. Ingevolge artikel 1:265d lid 2 en lid 4 in samenhang bezien met artikel 1:264 lid 2 BW had [kind] , alvorens haar verzoek bij de kinderrechter in te dienen, een verzoek bij de GI moeten indienen om de uithuisplaatsing te beëindigen dan wel deze te bekorten. Eerst indien de GI afwijzend op dit verzoek zou hebben gereageerd, had [kind] beroep bij de kinderrechter kunnen indienen. Nu [kind] heeft nagelaten haar verzoek eerst bij de GI in te dienen, nog afgezien van het feit dat het verzoek aan de kinderrechter per email is ingediend, hetgeen niet als een (schriftelijk) verzoek kan worden beschouwd, dient zij alsnog niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar verzoek in eerste aanleg. Nu [kind] haar verzoek ten onrechte bij de kinderrechter heeft ingediend, zal het hof, doende wat de kinderrechter had behoren te doen, haar verzoek, onder vermelding van de datum van ontvangst, zo spoedig mogelijk doorsturen aan de GI, onder gelijktijdige mededeling hiervan aan [kind] . Nu het hof van de GI heeft begrepen dat het verzoek van [kind] tot opheffing niet actueel meer is, komt het hof het pragmatisch voor dat de GI [kind] eerst hoort op haar verzoek tot opheffing, alvorens een beslissing te nemen op dat verzoek.
5.4
Het hof overweegt voor [kind] (ten overvloede) het volgende: Uit je verzoek blijkt dat je het niet eens bent met je plaatsing op de leefgroep van [instelling] . Het niet eens zijn met die plaatsing, is alleen niet genoeg om de uithuisplaatsing te beëindiging dan wel te bekorten. Dat jij het niet eens bent met die beslissing, wist de kinderrechter namelijk al. Je kunt alleen een verzoek doen om de uithuisplaatsing te beëindigen of op te heffen als de omstandigheden zijn veranderd. In je verzoek moet je dan ook goed uitleggen wat er veranderd is.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te vernietigen en te beslissen als hierna te melden.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 17 juli 2017;
verklaart [kind] alsnog niet-ontvankelijk in haar verzoek;
draagt de griffier op om ter verdere afhandeling het verzoek van [kind] van 8 juni 2017, onder vermelding van de datum van ontvangst, zo spoedig mogelijk door te sturen aan de GI, onder gelijktijdige mededeling hiervan aan [kind] ;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.W. Beversluis, M.P. den Hollander en R. Feunekes, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. J.H. Lieber, en is op 31 augustus 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.