In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland, die op 18 september 2015 het beroep van de betrokkene ongegrond heeft verklaard. De betrokkene had verzocht om op voorhand te beslissen over de ontvankelijkheid van zijn beroepschrift, zonder behandeling ter zitting. De kantonrechter heeft dit verzoek afgewezen, omdat volgens artikel 12, eerste lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) de kantonrechter niet kan beslissen zonder dat partijen hun zienswijze hebben toegelicht in een openbare zitting.
De betrokkene heeft in zijn hoger beroepschrift aangevoerd dat hij geen antwoord heeft ontvangen op zijn verzoek om de rechtsgang stop te zetten totdat duidelijkheid zou zijn over wat een geldige handtekening is. Hij heeft stukken overgelegd, waaronder een brief van de griffier van de rechtbank waarin wordt gewezen op het ontbreken van een handtekening op zijn beroepschrift. De betrokkene is van mening dat de beoordeling van dit verzuim niet pas ter zitting had mogen plaatsvinden.
Het hof heeft overwogen dat de kantonrechter de betrokkene in de gelegenheid heeft gesteld om het verzuim te herstellen, en dat de kantonrechter terecht geen beslissing heeft genomen over de ontvankelijkheid van het beroep zonder behandeling ter zitting. Het hof bevestigt de beslissing van de kantonrechter, omdat de betrokkene geen andere bezwaren heeft ingebracht tegen de beslissing van de kantonrechter.