ECLI:NL:GHARL:2017:7522

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 augustus 2017
Publicatiedatum
30 augustus 2017
Zaaknummer
17/00001
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van teruggaaf bij definitieve aanslag inkomstenbelasting na voorlopige aanslag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen [X] [Z] (hierna: belanghebbende) en de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Den Haag (hierna: de Inspecteur). Het geschil betreft de vraag of de verrekening van een ten onrechte verleende teruggaaf bij de definitieve aanslag inkomstenbelasting terecht heeft plaatsgevonden. De belanghebbende had voor het jaar 2012 een voorlopige aanslag ontvangen, waaruit een terug te ontvangen bedrag van € 9.779 voortvloeide. Deze teruggaaf werd door de Ontvanger verrekend met openstaande omzetbelastingschulden van de belanghebbende. De belanghebbende stelde dat hij door deze verrekening de teruggaaf niet heeft ontvangen en daardoor in feite de inkomstenbelasting tweemaal heeft moeten betalen. Hij verzocht om de situatie terug te draaien naar het moment voor het indienen van het aangiftebiljet, omdat hij een schrijffout had gemaakt in zijn aangifte.

Het Hof oordeelde dat de Inspecteur bevoegd was om de negatieve voorlopige aanslag te verrekenen met de definitieve aanslag. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, die eerder het beroep van de belanghebbende ongegrond had verklaard. Het Hof concludeerde dat de onjuistheid van de voorlopige aanslag de Inspecteur niet de bevoegdheid ontneemt om een definitieve aanslag op te leggen. De belanghebbende had zijn stelling van willekeur niet feitelijk onderbouwd, en de wijze waarop de Ontvanger gebruik had gemaakt van zijn bevoegdheid tot invordering viel buiten de beoordeling van de belastingrechter. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Belastingkamer
locatie Leeuwarden
nummer 17/00001
uitspraakdatum:
30 augustus 2017
Uitspraak van de zesde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 17 november 2016, nummer LEE 16/1277, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Den Haag(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2012 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Bij beschikking is belastingrente berekend.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag verminderd en de belastingrente dienovereenkomstig verminderd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2017. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Op 7 oktober 2013 heeft belanghebbende een aangifte in de IB/PVV voor 2012 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil.
2.2.
Op het aangiftebiljet is door de Belastingdienst als naam van belanghebbendes echtgenote [A] , geboren [in] 1955, vermeld. Op het aangiftebiljet is onder vraag 3 [A] als naam van de fiscale partner van belanghebbende ingevuld. Daarbij is een handtekening geplaatst die duidelijk leesbaar is als [A] .
2.3.
In zijn aangifte heeft belanghebbende als betaalde alimentatie voor de ex-partner een bedrag opgegeven van € 92.260. Als de persoon aan wie hij de alimentatie heeft betaald heeft hij [A] vermeld, geboren [in] 1955, met als adres het woonadres van belanghebbende.
2.4.
De Inspecteur heeft met dagtekening 22 november 2013 overeenkomstig de aangifte van belanghebbende een voorlopige aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil. Dit heeft ertoe geleid dat het door belanghebbende terug te ontvangen bedrag is vastgesteld op € 9.864. Omdat een eerdere voorlopige aanslag leidde tot een terug te ontvangen bedrag van € 85, is het meer terug te ontvangen bedrag vastgesteld op € 9.779.
2.5.
Op 22 november 2013 heeft de Ontvanger van de Belastingdienst (de Ontvanger) het bedrag van € 9.779 verrekend met op dat moment nog openstaande aanslagen in de omzetbelasting.
2.6.
Bij brief van 2 januari 2014 heeft belanghebbende een verzoek om wijziging van de voorlopige aanslag gedaan. Belanghebbende heeft toegelicht dat hij in de aangifte een fout had gemaakt door als aftrek in verband met alimentatie een bedrag van € 92.260 op te geven terwijl het juiste bedrag € 9.226 was.
2.7.
Op 30 januari 2015 heeft de Inspecteur, in afwijking van de aangifte, de definitieve aanslag opgelegd naar een verzamelinkomen van € 40.081. Dit leidde tot een door belanghebbende te betalen bedrag van € 13.353.
2.8.
In de uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag verminderd tot een naar een verzamelinkomen van € 28.280. De aanslag is aldus verminderd met € 5.046.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of bij het opleggen van de definitieve aanslag terecht de verrekening met de voorlopige aanslag heeft plaatsgevonden, welke vraag door belanghebbende ontkennend en door de Inspecteur bevestigend wordt beantwoord.
3.2.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hij, doordat de Ontvanger de bij de voorlopige aanslag verleende teruggaaf heeft verrekend met belanghebbendes omzetbelastingschuld, de teruggaaf niet heeft ontvangen en daardoor in feite de inkomstenbelasting tweemaal heeft moeten betalen. Die verrekening door de Ontvanger is nadelig voor belanghebbende omdat de Ontvanger had toegezegd dat er geen invorderingsmaatregelen zouden worden genomen. Ook is die verrekening in strijd met een toezegging dat de omzetbelastingschuld niet met inkomstenbelasting zou worden verrekend, en bovendien willekeurig, omdat er gevallen zijn waarin de Belastingdienst hiervan geen gebruik maakt. Belanghebbende verzoekt "om de situatie terug te draaien" naar het moment voor het indienen van het aangiftebiljet, "alsof de schrijffout niet heeft plaatsgevonden".
3.3.
De Inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende gemotiveerd betwist

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de definitieve aanslag, afgezien van de door de Inspecteur toegepaste verrekening met de voorlopige aanslag, tot het juiste bedrag is vastgesteld. Daarom zal ook het Hof daarvan uitgaan, hoewel de door belanghebbende in zijn aangifte verstrekte gegevens erop neerkomen dat hij de in aftrek gebrachte alimentatie zou hebben betaald aan zijn fiscale partner.
4.2.
De Rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de Inspecteur bevoegd was en geacht werd het bedrag van de negatieve voorlopige aanslag te verrekenen met de definitieve aanslag en dat de onjuistheid van de voorlopige aanslag de Inspecteur niet de bevoegdheid ontneemt onder verrekening van de negatieve voorlopige aanslag een definitieve aanslag op te leggen.
4.3.
Voor zover belanghebbende zijn stelling dat sprake is van willekeur mede heeft bedoeld aan te voeren ter zake van de door de Inspecteur toegepaste verrekening, heeft hij die stelling niet feitelijk onderbouwd.
4.4.
De wijze waarop de Ontvanger gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid tot invordering staat niet aan de belastingrechter ter beoordeling. Dit geldt ook voor de keuze van de Ontvanger om voor het te betalen bedrag aan inkomstenbelasting niet een soortgelijke afspraak te maken als die voor de omzetbelasting gold.
4.5.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het hoger beroep is ook in zoverre ongegrond.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. baron van Knobelsdorff, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is op
30 augustus 2017in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(H. de Jong) (J.W. van Knobelsdorff)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 31 augustus 2017
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.