In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen [X] [Z] (hierna: belanghebbende) en de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Den Haag (hierna: de Inspecteur). Het geschil betreft de vraag of de verrekening van een ten onrechte verleende teruggaaf bij de definitieve aanslag inkomstenbelasting terecht heeft plaatsgevonden. De belanghebbende had voor het jaar 2012 een voorlopige aanslag ontvangen, waaruit een terug te ontvangen bedrag van € 9.779 voortvloeide. Deze teruggaaf werd door de Ontvanger verrekend met openstaande omzetbelastingschulden van de belanghebbende. De belanghebbende stelde dat hij door deze verrekening de teruggaaf niet heeft ontvangen en daardoor in feite de inkomstenbelasting tweemaal heeft moeten betalen. Hij verzocht om de situatie terug te draaien naar het moment voor het indienen van het aangiftebiljet, omdat hij een schrijffout had gemaakt in zijn aangifte.
Het Hof oordeelde dat de Inspecteur bevoegd was om de negatieve voorlopige aanslag te verrekenen met de definitieve aanslag. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, die eerder het beroep van de belanghebbende ongegrond had verklaard. Het Hof concludeerde dat de onjuistheid van de voorlopige aanslag de Inspecteur niet de bevoegdheid ontneemt om een definitieve aanslag op te leggen. De belanghebbende had zijn stelling van willekeur niet feitelijk onderbouwd, en de wijze waarop de Ontvanger gebruik had gemaakt van zijn bevoegdheid tot invordering viel buiten de beoordeling van de belastingrechter. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.