ECLI:NL:GHARL:2017:7521

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 augustus 2017
Publicatiedatum
30 augustus 2017
Zaaknummer
16/01338
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uitspraak op bezwaar inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende [X] [Z] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 22 september 2016. De rechtbank had de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst, die een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2013 had verminderd, vernietigd en belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in haar bezwaar. De Inspecteur had eerder een uitspraak op bezwaar gedaan, maar de rechtbank kwalificeerde dit als een ambtshalve beschikking, wat het Hof niet kon volgen. Het Hof oordeelt dat het geschrift van 8 december 2015, dat aan belanghebbende was gezonden, moet worden aangemerkt als een uitspraak op bezwaar. Het Hof stelt vast dat de Inspecteur niet had mogen afwijken van de procedure door een tweede uitspraak op bezwaar te doen, wat niet in de wet is voorzien. Het Hof verklaart het hoger beroep gegrond en vernietigt de uitspraak van de rechtbank, evenals de uitspraak op bezwaar van 26 januari 2016. De Inspecteur wordt verplicht het betaalde griffierecht aan belanghebbende te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 30 augustus 2017.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Belastingkamer
locatie Leeuwarden
nummer 16/01338
uitspraakdatum:
30 augustus 2017
Uitspraak van de zesde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 22 september 2016, nummer LEE 16/1350, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Den Haag(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2013 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Bij beschikking is belastingrente berekend.
1.2.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraak op bezwaar de aanslag verminderd en de belastingrente verminderd tot nihil.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in haar bezwaar.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2017. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Bij voorlopige aanslag in de IB/PVV voor het jaar 2013, gedagtekend 15 januari 2013, is aan belanghebbende uit hoofde van de algemene heffingskorting een teruggave verleend van € 1.468. Dat bedrag heeft zij in vier maandelijkse uitbetalingen groot € 123 en acht maandelijkse betalingen groot € 122 ontvangen.
2.2.
Bij voorlopige aanslag van 25 juni 2014 is aan belanghebbende een aanslag opgelegd ten bedrage van € 1.465 aan terug te betalen heffingskorting, onder vermelding van het terug te ontvangen bedrag volgens de vorige aanslag € 1.468, verminderd met het terug te ontvangen bedrag volgens de nieuwe aanslag van € 3.
2.3.
Bij voorlopige aanslag van 17 oktober 2014 is aan belanghebbende medegedeeld dat haar verzamelinkomen is bepaald op € 451 en dat zij een bedrag groot € 1.308 meer terug ontvangt, onder vermelding van het terug te ontvangen bedrag van de nieuwe aanslag € 1.311, verminderd met het terug te ontvangen bedrag van de vorige aanslag van € 3.
2.4.
Met dagtekening 28 oktober 2015 is aan belanghebbende de definitieve aanslag in de IB/PVV voor het jaar 2013 opgelegd, inhoudende een te betalen bedrag groot € 1.316, onder vermelding van de eerder verleende voorlopige teruggave € 1.468, verminderd met de eerdere voorlopige aanslag van € 157, en van € 5 aan belastingrente.
2.5.
Belanghebbende heeft bij brief van 7 november 2015, door de Inspecteur ontvangen op 16 november 2015, bezwaar gemaakt tegen de definitieve aanslag.
2.6.
Bij geschrift van 8 december 2015, dat in de kop het woord „vermindering” bevat, is aan belanghebbende medegedeeld dat zij een bedrag groot € 1.316 heeft te ontvangen, onder vermelding van uitbetaling heffingskorting € 1.311, verminderd met de eerder verleende teruggave van € 1.468 en vermeerderd met € 157 wegens de eerdere voorlopige aanslag en € 1.316 aan eerder vastgesteld bedrag. Voorts is vermeld dat zij een verzamelinkomen heeft van € 451. Aan inkomstenbelasting dient zij volgens dat geschrift € 26 te betalen en aan premie volksverzekeringen € 140, in totaal derhalve € 166. Haar algemene heffingskorting bedraagt € 1.468 en haar arbeidskorting € 9, in totaal € 1.477. Gelet op de te betalen IB/PVV van in totaal € 166 heeft zij recht op uitbetaling van € 1.311 aan heffingskorting. In het geschrift is vermeld dat daartegen bezwaar gemaakt kan worden.
2.7.
Belanghebbende heeft bij brief van 30 december 2015 het volgende aan de Inspecteur geschreven:
"Ik heb bezwaar tegen aanslagnummer [0000.00.000] .H.36.01 (vermindering) d.d. 8/12/2015. (…) Dit was een onzinnig stuk. (…) Bezwaar is dat u nog steeds geen definitieve aanslag 2013 heeft vastgesteld. (…)."
2.8.
Bij geschrift met dagtekening 26 januari 2016 heeft de Inspecteur belanghebbende laten weten dat het bezwaar werd afgewezen. Dat geschrift bevat de aanduiding „Betreft: Uitspraak op het bezwaarschrift” en een rechtsmiddelverwijzing.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de Rechtbank belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar bewaar.
3.2.
Belanghebbendes gemachtigde heeft in het hoger beroepschrift en ter zitting diverse bezwaren tegen de handelwijze van de Inspecteur naar voren gebracht, maar gaat akkoord met de hoogte van het bij het geschrift van 8 december 2015 vastgestelde verzamelinkomen.
3.3.
De Inspecteur heeft ter zitting nader het standpunt ingenomen dat het geschrift van 8 december 2015 moet worden aangemerkt als uitspraak op bezwaar en dat het beroep van belanghebbende hetzij ongegrond, hetzij niet-ontvankelijk was.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Het geschrift van 8 december 2015, dat aan belanghebbende is gezonden in reactie op haar tijdig ingediende bezwaarschrift, kan niet anders worden geduid dan als uitspraak op bezwaar. De Rechtbank heeft dat stuk ten onrechte aangemerkt als ambtshalve genomen beschikking.
4.2.
De Inspecteur had de tegen die uitspraak gerichte brief van 30 december 2015 van belanghebbende dienen door te sturen aan de Rechtbank, alwaar deze alsdan als tijdig ingediend beroepschrift in behandeling was genomen. In plaats daarvan heeft de Inspecteur een tweede uitspraak op bezwaar gedaan, in welke mogelijkheid de wet niet voorziet. Die uitspraak moet worden vernietigd. Het Hof merkt het beroep aan als mede te zijn gericht tegen de uitspraak op bezwaar van 8 december 2015.
4.3.
De Inspecteur is bij zijn uitspraak op bezwaar van 8 december 2015 volledig aan het bezwaar van belanghebbende tegemoet gekomen. Weliswaar heeft belanghebbende, ook in hoger beroep, diverse bezwaren tegen de handelwijze van de Inspecteur naar voren gebracht, maar deze zijn niet gericht tegen de hoogte van het bij die uitspraak vastgestelde verzamelinkomen, naar belanghebbendes gemachtigde ter zitting heeft erkend. Het beroep bij de Rechtbank had belanghebbende niet tot een voor haar gunstiger resultaat kunnen leiden. Om die reden had de Rechtbank belanghebbende niet-ontvankelijk dienen te verklaren in haar beroep.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

5.1
Nu het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, bepaalt het Hof dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt.
5.2
Niet gesteld of gebleken is dat belanghebbende voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten heeft gemaakt.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– vernietigt de uitspraak op bezwaar van 26 januari 2016,
– verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 8 december 2015 niet-ontvankelijk,
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het in hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 124 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. baron van Knobelsdorff, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is op
30 augustus 2017in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(H. de Jong) (J.W. van Knobelsdorff)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 31 augustus 2017
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.